De voormalige rioolwaterzuivering aan de Kronenkamp 14 in Neede is al enige tijd niet meer in gebruik. Het terrein is eigendom van de gemeente Berkelland en zou worden gesloopt. Er is nu een passende invulling gevonden met een meerwaarde voor Neede en omgeving. Van sloop is geen sprake meer.
De Vereniging voor Natuur en Milieu educatie (IVN) wil op deze plek de natuurwaarden ontwikkelen, beschermen en versterken. De natuurbeleving kan hiermee worden vergroot. De Stichting Vleermuizendorp Neede (St.VDN) wil hier haar permanente expositie onderbrengen en deze plek mede inspirerend maken voor de verdere ontwikkeling van het imago “Neede Vleermuizendorp”. De voormalige waterzuivering wordt een natuurpark met verbindingen naar de directe omgeving (het naburige park en de groene natuur om Neede). Er wordt ingezet op natuurontwikkeling en versterking daarvan, maar ook op de aanleg en onderhoud van een buurtmoestuin en natuurspeelplek. De gebouwen en waterlopen van de voormalige waterzuivering zijn waardevol en worden beschouwd als historisch erfgoed. Ze worden geconserveerd en deels gerenoveerd voor hergebruik.
Bestuurlijk- en ambtelijk overleg tussen de gemeente Berkelland, de IVN en de St. VDN, gaf beide partijen de mogelijkheid om hun ideeën verder te ontwikkelen. De gemeente werkt mee aan de verdere ontwikkeling van dit initiatief.
De realisatie van dit project/initiatief met de bijbehorende voorzieningen is niet mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan. Deze herziening van het bestemmingsplan is daarvoor noodzakelijk.
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:
In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt aan de Kronenkamp 14 in Neede. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Neede, sectie I, nummers 1580 en 1581.
Onderstaande afbeelding 1.1 geeft de ligging van het plangebied in het dorp Neede weer.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied in groter verband
In onderstaande afbeelding 1.2 is verder ingezoomd op het plangebied.
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt daarom:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk
beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en
regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke
Verordening (APV), de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk
voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Neede, Woongebieden 2011’, dat op 26 juni 2012 is vastgesteld door de raad van de gemeente Berkelland. Op 1 mei 2013 is het bestemmingsplan onherroepelijk van kracht geworden.
Het plangebied heeft in dat bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch' en ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’. Binnen deze bestemmingen is een agrarisch bedrijf (waaronder het weiden van vee en het verbouwen van gewassen), bedrijfsmatige activiteiten voor het openbaar nut (zoals (riool)gemalen) en het recreatief medegebruik (voet-, fiets- en/of ruiterpaden) toegestaan. Niet alle gebouwen hebben een bouwvlak, maar vallen (nog) onder het overgangsrecht. Binnen de wel bestemde bouwvlakken geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.
Afbeelding 1.3 bevat het geldende bestemmingsplan.
Afbeelding 1.3: Fragment van het geldende bestemmingsplan "Neede, Woongebieden 2011"
Het omvormen van de voormalige rioolwaterzuivering (RWZI) tot het gewenste project met de genoemde functies past niet in het geldende bestemmingsplan en de daarin opgenomen bestemmingen. Om de herontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplan- herziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het bestemmingsplan "Neede, RWZI Kronenkamp 2017" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan en moeten samen 'gelezen' worden.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten. De toelichting maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk beschrijft het plan en de bestaande situatie van het plangebied (
Het plangebied ligt in Neede. De luchtfoto in afbeelding 2.1 geeft het plangebied in haar directe omgeving weer. Rondom het plangebied liggen woonwijken, met uitzondering van de zuid-westzijde. Hier komt het agrarische buitengebied het dorp Neede binnen. Ten noordwesten van het plangebied liggen de voetbalvelden van Sportclub Neede en de tennisbanen van TV Neede. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de Hofmaatvijvers (oosten) en de velden en weilanden van het buitengebied.
Afbeelding 2.1: Uitsnede uit luchtfoto, met centraal het plangebied
Neede is een dorp in de gemeente Berkelland in de Achterhoek in de provincie Gelderland. De dorpskern ligt op de grens met de provincie Overijssel en de streek Twente aan de voet van de Needse Berg. Aan de zuidzijde grenst het Berkeldal. De doorgaande weg van Doetinchem via Ruurlo (N315) naar de Rijksweg N18 loopt noordelijk langs Neede.
De oorspronkelijke uitvalswegen van het dorp Neede zijn in de loop der tijd echte bebouwingslinten geworden. Dit is nog steeds erg karakteristiek voor de opbouw van Neede. Langs deze linten bevinden zich vaak nog oude boerderijen die verwijzen naar het agrarische verleden. Inmiddels zijn de karakteristieke boerderijen opgenomen in de omliggende woonomgeving. De oude kern (het centrum) en ook het oude buurtschap Ruwenhof zijn nog goed herkenbaar in de bebouwingsstructuur van Neede.
Op de bedrijventerreinen van Neede zit maakindustrie, maar ook bouwnijverheid, groothandel-, en transportbedrijven. Daarnaast is er natuurlijk veel landbouw en daaraan verwante bedrijven.
Neede is een dynamisch dorp. Het inkomensniveau en de woningvoorraad zijn vergelijkbaar met de andere kernen. Het Needse winkelcentrum biedt voldoende aanbod voor de dagelijkse boodschappen. In het coulisselandschap rondom Neede treffen we nog pure natuur aan. Er is rust en voldoende mogelijkheden om te wandelen en te fietsen.
Tenslotte heeft het dorp een bloeiend verenigingsleven met onder andere meerdere sport- en muziekverenigingen. Elk jaar wordt er de internationale Jammarkt gehouden.
In de jaren '50 van de vorige eeuw is de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) aan de Kronenkamp in Neede gebouw. Dit, omdat het aanbod aan vuilwater in Neede, mede door de groei van inwoners en bedrijvigheid, overmatig toenam. De RWZI heeft zo'n 40 jaar dienst gedaan voor de zuivering van het Needse afvalwater. Na het gereedkomen van de RWZI in Haarlo (1985), is de capaciteit in Neede afgebouwd. Een persleiding zorgt er nu voor dat het vuile water wordt doorgesloten naar de zuivering in Haarlo. De installatie in Neede verloor hiermee zijn functie.
Voor de locatie van de (voormalige) RWZI zijn plannen gemaakt om deze te slopen en in te vullen met woningbouw. Vanwege de huidige demografische ontwikkeling, waarbij het gemeentelijke beleid geen nieuwe woningen meer mogelijk maakt (krimp), is woningbouw geen optie meer. Mede hierom is nu het plan om de bouwwerken een nieuwe invulling te geven, waardoor het geheel als industrieel erfgoed behouden kan blijven.
Het huidige terrein bestaat uit verschillende gebouwtjes, filters en tanks. Onderstaand is een situatie van de bebouwing weergegeven van de verschillende elementen.
Afbeelding 2.2: Bebouwingssituatie voormalige RWZI
De IVN wil op deze locatie samen met inwoners van Neede een waardevol natuurgebied. ontwikkelen en versterken. Industrieel erfgoed biedt kansen voor de natuur. Bij de locatie wordt ook het naastgelegen perceel (weiland) betrokken. Ook worden er open verbindingen gelegd met park "De Hofmaat". Speciale aandacht gaat uit naar activiteiten met en voor jeugd. Ruimte voor initiatieven, interactie en spelen. Een gebouw op het terrein wordt ingezet als tuinwerkplaats.
De St.VDN heeft haar expositie nu nog gevestigd op de zolder van de voormalige bibliotheek in 'boerderij De Meijer' aan de Hessenweg in Neede. Zij wil, mede ingegeven door het vertrek van de bibliotheek, graag een nieuwe inspirerende plek voor haar expositie. Deze locatie is daar uitermate geschikt voor. Een gebouw (filter1) wordt hiervoor geschikt gemaakt. Deze locatie kan naast de expositie ook een rol vervullen in het versterken (promoten) van het imago "Neede Vleermuizendorp". (Één van de doelen van de stichting).
IVN en St.VDN organiseren flora-, fauna, en vleermuizenexcursies. Voor dit doel is de plek een uitstekend vertrekpunt. Verbindingen met educatieve- en/of duurzaamheidsprojecten op het gebied van natuur en milieu worden gelegd. Beide verenigingen willen dat de waterzuiveringsinstallatie, als industrieel erfgoed, ingepast en zichtbaar gehouden wordt. En waar mogelijk informatie over de waterzuivering ter plaatse laten zien. Dat is het uitgangspunt dat het terrein open en openbaar is, tenzij dit gevaar voor de veiligheid oplevert. In dat geval worden passende maatregelen getroffen.
De inwoners van Neede, met name uit de aanpalende wijken De Hofmaat en De Kamp, worden betrokken bij de ontwikkeling en gaan profiteren van de locatie. Andere partijen met aanvullende kwaliteiten voor de locatie kunnen nu of later in de ontwikkelingen worden opgenomen. Dit geldt uiteraard ook voor partijen waarvoor het project kwaliteiten biedt. Denk aan educatieve-, leer/werktrajecten, en dergelijke.
Afbeelding 2.3: Verbindingen met de omgeving
Het project wordt duurzaam ontwikkeld. Sluit aan op de behoeften van het heden, zonder het vermogen van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De duurzaamheid wordt concreet uitgewerkt en zichtbaar gemaakt door isolatie van gebouwen (vlas), eigen energie voorziening (warmtepomp / zonnepanelen) en zuivering van water (helofytenfilter).
Afbeelding 2.4: Plattegrond toekomstige situatie
Filter 1 (oppervlakte 300 m²) wordt gerenoveerd en verbouwd tot ontmoetings- en expositie ruimte. Het gebouw wordt op duurzame wijze aangepast en zal energieneutraal zijn (warmtepomp en zonnepanelen). Het voornemen is om een zwart water circuit aan te leggen (opvang regenwater en zuivering met helofytenfilter). Hieronder is een impressie gegeven (voorlopig ontwerp) van de ruimte.
Afbeelding 2.5: Impressie van de ontmoetings- annex expositieruimte (filter 1)
Ambities
De ambities voor de locatie zijn:
De RWZI Kronenkamp is een historische erfgoedlocatie. Het wordt voor natuurontwikkeling en versterking daarvan ingezet. Natuurbeleving, informatie en educatie in de meest brede zin worden hier en -van hieruit vorm en inhoud gegeven. Uitgangspunt is dat industrieel erfgoed, duurzaamheid, natuur en landschap hand in hand gaan. Ontmoeten, exposeren, wandelen, spelen, leren en conserveren. Het is een ontwikkelingsproces dat gestart is door het IVN en de St. VDN en zich verder als een 'olievlek' moet uitbreiden. Denk aan: onderwijs, buurt, andere belanghebbenden, en dergelijke.
IVN en St. VDN hebben commitment op de ontwikkeling (haalbaarheidsonderzoek) bekrachtigd door bestuursbesluiten. Een samenwerkingsovereenkomst wordt voorbereid en beiden zullen samen een nieuwe stichting in het leven roepen, die de locatie De Kronenkamp zal geen beheren en exploiteren.
Het waterschap Rijn en IJssel heeft nog een gebouw in gebruik op de locatie. Dit blijft ook zo. Afspraken over toegang, energievoorziening en dergelijke worden nog gemaakt. Er is contact geweest over eventuele deelname (instandhouding erfgoed en educatie waterzuivering). In eerste instantie heeft men te kennen gegeven hieraan niet, op grote schaal, mee te werken. Er vindt nog verder overleg plaats.
Door de projectgroep wordt informeel contact gelegd met partijen die mogelijk willen participeren, zoals ondere andere buurt, scholen en gemeenschapsraad. Formeel vindt dit plaats nadat er definitief overeenstemming met de gemeente is over de locatie (lees: vastgesteld bestemmingsplan). Tot dan trekt de projectgroep (de voorzitters van IVN en St. VDN, aangevuld met een wijkbewoner en twee adviseurs) 'de kar'.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en door vertaald op de verbeelding en in de regels.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Tenslotte is de rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening als afzonderlijk belang opgenomen. Hiervoor geldt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Toetsing
Bij dit plan zijn geen nationale belangen in het geding. Het bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een voormalige RWZI naar een kleinschalige cultureel-recreatieve voorziening mogelijk. Hierbij is rekening gehouden met relevant ruimtelijk beleid en met de landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteiten in de omgeving. In dit bestemmingsplan is zorg gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainport Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan ligt niet binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) of het Gelders Natuurnetwerk (GNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook andere nationale belangen zijn bij dit project niet van toepassing. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid met de Barro.
De Omgevingsvisie vervangt het Streekplan Gelderland 2005. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 door provinciale staten vastgesteld en op 17 oktober 2014 in werking getreden. Ook deze visie geldt als een structuurvisie. De Omgevingsvisie zet het beleid onder het motto 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet' voort. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor zaken van lokaal belang.
De Omgevingsvisie biedt een doorkijk aan Gelderland op langere termijn en heeft twee hoofddoelen:
Een gezonde economie vraagt sterke steden en vitale dorpen. Versterking van de economie gebeurt anders dan voorheen en staat meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling' dan 'groei'. Dat vergt een andere benadering ten aanzien van bijvoorbeeld:
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit van natuur en een gezonde en veilige leefomgeving. De provincie wil die kwaliteiten waarborgen en verder ontwikkelen.
De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Om te komen tot een duurzame verstedelijking richt de provincie zich op:
Toetsing
Dit bestemmingsplan kent geen uitbreiding van woningbouw of bedrijventerrein. Er is sprake van een kwaliteitsimpuls door het hergebruik van de voormalige RWZI (industrieel erfgoed). Op deze locatie was de genoemde RWZI. Door het herbestemmen naar een functie voor cultuur en ontspanning worden bestaande bouwwerken hergebruikt en krijgt het weer een functie. Voor de hele kern Neede is dit een goede ontwikkeling. Er is geen strijdigheid met het provinciale beleid.
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking ook wel SER-ladder) trad in werking op 1 oktober 2012 en is gewijzigd op 1 juli 2014. Bij voorgenomen stedelijke ontwikkelingen moet worden ingegaan op de afwegingen rondom de regionale behoefte. Deze duurzaamheidsladder is een processchema om initiatieven voor stedelijke functies te begeleiden naar een optimale locatiekeuze. De Gelderse ladder is een verbijzondering van de Rijksladder voor duurzame verstedelijking.
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Toetsing
Dit bestemmingsplan kent geen uitbreiding van woningbouw of bedrijventerrein. Bestaande gebouwen en bouwwerken worden hergebruikt. Er is sprake van een kwaliteitsimpuls door de herbestemming naar een maatschappelijk-culturele voorziening. Het aantal woningen en de hoeveelheid bedrijventerrein blijft gelijk. Het plan is van strikt lokale aard.
De omgevingsverordening bevat regels (randvoorwaarden), passend bij de provinciale ambities en doelen zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Deze regels waren verspreid over diverse andere verordeningen. Die verordeningen (waaronder de Ruimtelijke Verordening) zijn ingetrokken. In plaats daarvan is de Omgevingsverordening vastgesteld op 24 september 2014 en in werking getreden op 17 oktober 2014. De omgevingsverordening sluit aan bij de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad van Berkelland heeft de Regionale Structuurvisie Achterhoek in haar vergadering van 22 mei 2012 vastgesteld. De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk Beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de beleidsambities aan van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. Uitgangspunt is het juiste bedrijf op de juiste plaats met ruimte voor de groei van lokale bedrijvigheid.
Deze structuurvisie is een actualisatie van de structuurvisie uit 2004. De visie is geactualiseerd, omdat er relevante en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen spelen, zoals:
Deze ontwíkkelingen gaan gevolgen hebben voor de manier waarop er gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ook zijn ze van invloed op de manier waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven te kunnen facíliteren.
Uitgangspunt in de visie is het 'ja, mits'- principe. Met het ruimtelijk beleid ontwikkelingen niet in de weg zitten, maar ze begeleiden. Ruimtelijke kwaliteit staat daarbij voorop. Maatwerk, met respect voor het landschap. Bovendien wordt een grotere dynamiek in de regio nagestreefd met behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteit.
De doelstelling van het beleid voor functieverandering blijft:
Toetsing
De ontwikkelingen in het plangebied passen in de voorgestelde ontwikkelingen uit de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012. Met dit project wordt de leefbaarheid van Neede versterkt en de ruimtelijke kwaliteit van de overgang van het bebouwde gebied naar het buitengebied verbeterd.
De “Structuurvisie Berkelland 2025” is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Berkelland tot 2025. Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente. Het is een integrale visie die geldt voor het grondgebied van de hele gemeente. Een uitgangspunt is het behouden van de rust, de variatie en de kleinschaligheid van het woningaanbod.
De vier hoofdkernen hebben daarbij ieder hun eigen kwaliteiten. Deze kwaliteiten moeten verder worden versterkt. Berkelland streeft naar leefbare wijken en kernen met een gedifferentieerde woning-voorraad en bevolking. Woningbouw wordt geconcentreerd in de vier hoofdkernen en moet zo min mogelijk beslag leggen op ruimte buiten de bebouwde kom. Dit betekent, dat inbreiden zoveel mogelijk voor uitbreiden gaat. Inbreiden mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van bestaande wijken.
Afbeelding 3.1: Uitsnede kaart inventarisatie bestaand ruimtelijk beleid
Op de voorgaande afbeelding is te zien dat het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangeduid als zoekzone wonen. Deze zones worden, vanwege het krimpbeleid, op korte termijn formeel ingetrokken en zijn niet meer van toepassing. Woningbouw is niet meer gewenst.
Toetsing
Het plangebied ligt binnen een zoekzone wonen. Oorspronkelijk bedoeld voor verdere uitbreiding van de kom van Neede. Inmiddels is door nieuw beleid de bouw van woningen niet meer gewenst (zie ook
De bevolking van Berkelland neemt in de nabije toekomst verder af. Op grond van het beleid demografische ontwikkelingen is de bouw van extra nieuwe woningen niet meer toegestaan. Het bestemmingsplan is niet in strijd met dit beleid.
Dit bestemmingsplan regelt de herbestemming van de voormalige RWZI. Er worden geen woningen gebouwd.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het verplicht om te bekijken in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling gevolgen kan hebben op de aspecten: milieu, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn deze aspecten onderzocht en hieronder is beschreven wat de gevolgen van het plan zijn op deze aspecten en hoe die opgelost dan wel voorkomen kunnen worden.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure of de procedure voor een omgevingsvergunning milieu. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan is onderzocht of er sprake is van een m.e.r.-plicht. Een bestemmingsplan kan op basis van twee wetten m.e.r.-plichtig worden. Namelijk op grond van de Wet natuurbescherming (Wn) en het Besluit m.e.r.
In de Wn is bepaald dat wanneer plannen, waaronder ook bestemmingsplannen, significante effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden, gelegen in of nabij het plangebied, een passende beoordeling moet worden gemaakt. De Wet Milieubeheer (Wm) verplicht tot het maken van een MER (Milieu Effect Rapportage) wanneer voor een plan een passende beoordeling moet worden gemaakt.
Overwegingen
Dit project heeft betrekking op de ontwikkeling en versterking van natuurwaarden en de ingebruikname van expositie-, overleg- en presentatieruimtes voor de verdere ontwikkeling van het imago "Neede Vleermuizendorp". De ontwikkeling valt niet onder één van de categorieën van onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Het plan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig.
Er wordt van uitgegaan dat het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming niet nodig is, omdat kan worden verwezen naar de eerder uitgevoerde passende beoordeling in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de nog te verkrijgen toestemming op grond van de Wet natuurbescherming voor dit project. Zie hiervoor verder paragraaf
Conclusie
De ontwikkeling is niet direct m.e.r.-plichtig, omdat de aangevraagde activiteiten niet vallen onder één van de categorieën van de onderdelen C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Het is aannemelijk dat volgens de Wet natuurbescherming geen passende beoordeling nodig is. Ook om die reden is het plan niet m.e.r.-plichtig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Voor de beoordeling van concrete activiteiten kan concreet en gedetailleerd onderzoek naar de werkelijke milieubelasting zinvol of noodzakelijk zijn. Uit de globale beoordeling aan de richtafstanden kan blijken dat een ontwikkeling niet mogelijk is. Dit hoeft niet te betekenen dat deze hoe dan ook niet door kan gaan. Uit onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van bedrijven kunnen namelijk kleinere afstanden dan de richtafstanden volgen. Op dat moment is een afweging aan de orde met betrekking tot de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.
Overwegingen
Het toekomstig gebruik van het terrein levert slechts voor een beperkt gedeelte een milieucontour op. De invulling als park met natuurwaarden levert geen milieucontour op. De expositie-, overleg- en presentatieruimtes leveren wel een milieucontour op. Die is echter uiterst beperkt in omvang. Op grond van de aangegeven activiteiten geldt daarvoor volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 10 meter.
Binnen deze richtafstand bevinden zich geen woningen van derden (of andere gevoelige objecten).
Andersom bevinden zich in de omgeving geen bedrijven of andere functies die de beoogde ontwikkeling in de weg staan. Weliswaar is sprake van een nabijgelegen complex met tennisbanen en voetbalvelden, maar dat bevindt zich op voldoende afstand om niet te conflicteren met het toekomstige gebruik van de voormalige RWZI-locatie. Overigens is het gebruik van de richtafstanden hierbij slechts indicatief, omdat geen sprake is van de bouw van woningen.
Conclusie
Binnen de richtafstand van de nieuw activiteiten bevinden zich geen woningen. Die woningen vormen op voorhand geen belemmering voor de ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is hierbij niet in het geding. Andersom is sprake van voldoende afstand tot omliggende bedrijven of andere functies.
Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt voor vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet volledig onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen.
De Wgv maakt onderscheid tussen diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, zoals varkens en pluimvee en diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, zoals melkrundvee en paarden. Voor deze laatste categorie gelden vaste minimumafstanden van 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor buiten de bebouwde kom.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Agrarische bedrijven hebben geen vergunning nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Berkelland
De raad heeft bij besluit van 9 december 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Berkelland vastgesteld. Deze verordening is op 1 juli 2009 in werking getreden. Daarbij zijn de zeven kleine kernen aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm en minimaal aan te houden afstand van toepassing zijn: 6,0 odour units per kubieke meter lucht en 75 meter.
Overwegingen
Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te beantwoorden:
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde kom van Neede, direct grenzend aan het buitengebied. In de omgeving van de te ontwikkelen locatie bevinden zich geen veehouderijen. De meest nabijgelegen veehouderij bevindt zich op een afstand van meer dan 550 meter van deze locatie. Die afstand is ruim voldoende om de belangen tussen bedrijf en aangevraagde ontwikkeling niet te laten conflicteren.
Conclusie
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding.
Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Als de ontwikkeling betrekking heeft op een woon- of verblijfsruimte moet een bodemonderzoek worden gedaan om uit te sluiten dat sprake is van gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van het bouwwerk. Bij dit initiatief is geen sprake van een ontwikkeling naar (woon)verblijf.
Voor de onderbouwing van de (verwachte) plaatselijke bodemkwaliteit wordt gebruik gemaakt van meerdere informatiebronnen. Vervolgens wordt op grond van die verzamelde informatie een afweging gemaakt of er voldoende inzicht is in de bodemkwaliteit of dat er nog (aanvullend) bodemonderzoek gedaan moet worden. Als de conclusie is dat (aanvullend) bodemonderzoek nodig is, dan moet dit uitgevoerd worden door een BRL2000 erkend adviesbureau, conform de hiervoor beschikbare NENnormen.
Overwegingen
Om in beeld te brengen of ter plaatse van het RWZI-terrein en naastgelegen weiland mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd.
De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:
Voor de herontwikkeling van het voormalige RWZI terrein is geen “regulier” actualiserend bodemonderzoek (NEN5740) meer nodig. Alhoewel voorgaande onderzoeken vrij oud zijn (2008 en eerder), zijn alle verdenkingen voldoende in beeld gebracht. Er is sprake van hooguit lichte bodemverontreiniging wat geen risico vormt voor het toekomstige gebruik. De aangetoonde sterke verontreiniging bevindt zich in een gedempte afwateringssloot ten noorden van het plangebied.
Op het voormalige RWZI-terrein is voor de parameter Asbest echter wel bodemonderzoek nodig. Op het terrein zijn diverse asbestverdenkingen. Deze zijn (nog) niet voldoende onderzocht. Vastgesteld kan wel worden dat geen sprake is van een ernstige asbestbodemverontreiniging.
Ter plaatse van het westelijk gelegen weiland (niet in dit plan) is op 22 mei 2012 een partijkeuring zandige baggerspecie uitgevoerd. Het rapport met projectnummer C01023.000223 (Arcadis) doet hier van verslag. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gehaltes beneden de emissie toetswaarden liggen. Hiermee voldoet de partij zandige baggerspecie aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen. Minerale olie overschrijdt wel de achtergrondwaarde. Voor dit terrein is een ontwikkeling naar natuurbeleving, zoals bijvoorbeeld een natuurspeelplek of groenteteelt voorzien. De bodemkwaliteitsklasse Wonen biedt hiervoor voldoende aanleiding dat de bodemkwaliteit daarvoor geschikt is.
Conclusie
Het volgende bodemonderzoek (nog) uitvoeren door een daartoe erkend bureau:
Het is raadzaam om de onderzoeksstrategie van het benodigde bodemonderzoek vooraf met de Omgevingsdienst Achterhoek af te stemmen en de rapportage nadien door de Omgevingsdienst te laten beoordelen.
De mate waarin geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, staat in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Ook mogen nieuwe functies geen onaanvaardbare geluidsbelasting veroorzaken op omliggende geluidgevoelige functies.
Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet aan een viertal punten worden voldaan:
1. Normen Wet geluidhinder (Wgh)
Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een geluidzone waarbij geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zijn betrokken is de Wgh van toepassing. Als die ontwikkeling in een zone valt moet akoestisch onderzoek aantonen dat aan de grenswaarden wordt voldaan.
2. Bedrijven in de omgeving
Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Het realiseren van geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe, betekent altijd een beperking voor die bedrijven. Vastgesteld moet dan worden of dit ook gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering.
3. Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Als geluidgevoelige en geluidproducerende objecten (bedrijven en wegen) bij elkaar worden gerealiseerd, moet afgewogen worden of een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd blijft.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” is hiervoor een hulpmiddel. Als aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan, is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4. Geluidbeleid
Gemeenten kunnen een eigen geluidbeleid vaststellen. Dit beleid moet bij besluiten in acht worden genomen. De gemeente Berkelland heeft geen geluidbeleid.
Overwegingen
In de omgeving van het plan bevinden zich geen spoorwegen, gezoneerd industrieterrein of wegen met een geluidzonering. Wegen die zijn aangewezen als 30 km/h zone zijn uitgezonderd van zonering. De Wet geluidhinder is niet van toepassing.
Aanwezige bedrijven in de buurt van het plangebied kunnen door dit plan worden belemmerd in hun bestaande bedrijfsvoering. Er is geen sprake van het realiseren van een nieuwe geluidgevoelige bestemming. Bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd.
Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan gelden voor het te realiseren plan, maar geldt ook voor de omgeving van het plan. In paragraaf
Er wordt gesproken over ontmoeten, exposeren, wandelen, spelen, leren en converseren. Spelende kinderen kunnen lawaai veroorzaken. Gelet op de afstand tussen schreeuwende kinderen en woningen van minimaal 50 meter zal dit geen probleem opleveren. Conserveren kan inhouden dat er ook horecaactiviteiten zijn. Van luide muziek zal hier geen sprake zijn.
Conclusie
Gelet op de voorgestelde activiteiten en de afstand tot woningen lijkt het aspect geluid op voorhand geen belemmering te vormen voor de ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is hierbij niet in het geding.
Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Hoe omgegaan wordt met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen, zoals:
Hiernaast heeft de gemeente Berkelland op 12 januari 2016 de gemeenschappelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hiermee hebben de veiligheidsrisico's bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek gekregen bij besluitvorming rondom omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen.
Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een mengvorm van een gebiedsgerichte benadering en een brongerichte benadering. Met deze mengvorm worden bepaalde soorten ontwikkelingen in de nabijheid van een bron ongeacht het gebiedstype uitgesloten.
In de beleidsvisie wordt onderscheid gemaakt in de zwaarte van de verantwoording, afhankelijk van de hoogte van het aanwezige groepsrisico, en de toename hiervan.
Overwegingen
Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken welke risicobronnen zich in de directe omgeving van het plangebied bevinden.
Afbeelding 4.1: Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid
In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. De rode contour is hierin het plangebied. Uit deze figuur blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobron aanwezig. De rode lijnen met paarse contouren zijn hogedruk aardgasleidingen. De zwarte contour rechts onder is de nieuw aan te leggen N18.
Inrichtingen
In de directe omgeving van de voormalige RWZI zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Buisleidingen
In de directe omgeving van de voormalige RWZI bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico.
Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico's
In de directe omgeving van de voormalige RWZI is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan, spoorlijn en vaarweg liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:
De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze “gevoelige bestemmingen” zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van “gevoelige bestemmingen” binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan criteria en eisen waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Het toepasbaarheidsbeginsel is opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn.
In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:
Overwegingen
Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
Het Besluit nibm is niet zondermeer toepasbaar, omdat de ruimtelijke procedure voorziet in de realisatie van een ontwikkeling met een verkeersaantrekkende werking. Het is in deze fase onbekend hoeveel voertuigbewegingen de ontwikkeling gaat genereren. Daarom is een berekening uitgevoerd met de nibm-tool, waarbij het aantal extra voertuigbewegingen zo is ingevoerd dat nog net wordt voldaan aan de met nibm overeenkomende waarde van 1,2 µg/m3.
Zoals valt op te maken uit de rekenresultaten (zie onderstaand kader) is bij 1.400 extra motorvoertuigen per dag (exclusief vrachtverkeer) nog net sprake van een nibm-bijdrage. Uitgaande van maximaal dit aantal extra voertuigbewegingen is geen verder onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.
Bij een grotere verkeersgeneratie (of een hoger percentage vrachtverkeer) is een aanvullende berekening nodig met een wettelijk erkend rekenmodel. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het zeer aannemelijk dat daarvan in dit geval geen sprake is.
De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van meer dan 300 meter van een rijksweg en meer dan 50 meter van een provinciale weg.
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.
Conclusie
Het is zeer aannemelijk dat de aangevraagde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Ook is de hoeveelheid te verwachten voertuigen, gezien de aard van de nieuwe functie, beduidend minder dan 1.400 per dag (zie tabel). Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.
De juridische bescherming van de Nederlandse natuur is in hoofdlijn geregeld via twee sporen. Hierbij zijn het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de soort- en gebiedsbescherming, die per 1 januari 2017 zijn geregeld onder de Wet natuurbescherming, de belangrijke kaders.
In de onderstaande paragrafen wordt nader ingegaan op de wettelijke en beleidsmatige kaders voor natuurbescherming, die van toepassing zijn voor dit project.
Vanaf oktober 2005 vond de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming.
De Wet natuurbescherming kent de volgende beschermde gebieden:
Natura 2000
Op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn worden in de EU waardevolle natuurgebieden aangewezen en beschermd die gezamenlijk een Europees ecologisch netwerk moeten vormen, Natura 2000 genaamd. Deze richtlijnen zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming (Wnb).
Nationaal is er een verplichting om een duurzame gunstige staat van instandhouding te garanderen. Dit moet doorwerken op regionaal en lokaal niveau. Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen (IHD) geformuleerd. De IHD omvatten een beheersdoel en eventueel een hersteldoel. In het kader van een toets aan de Wnb wordt, gelet op de IHD, bepaald of een ontwikkeling alleen of in samenhang met andere ontwikkelingen:
In de praktijk wordt dit vertaald in een toets op mogelijke significant negatieve gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Het Europese hof van justitie verstaat onder significant: "als een plan of project de IHD van een gebied in gevaar dreigt te brengen". Hiervoor moeten de mogelijke effecten op soorten, habitats van soorten en op habitattypen in beeld worden gebracht. Als een plan afzonderlijk of in combinatie met andere plannen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, moet voor de vaststelling van het plan een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied zijn opgesteld. In die gevallen moet ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Het bepalen of er sprake is van significant negatieve effecten kan op de volgende wijze:
In Nederland vormt stikstof één van de grootste belemmeringen voor de IHD. Het gaat dan om verbindingen van het chemische element stikstof (N) die een verzurende of vermestende werking hebben. Bijvoorbeeld in de vorm van stikstofoxiden (NOx) bij verbranding van fossiele brandstoffen of ammoniak (NH3) bij veehouderijen.
In het overgrote deel van de Nederlandse Natura 2000-gebieden bevinden zich stikstof-gevoelige habitattypen en is sprake van een forse overschrijding van de kritische depositiewaarde (KDW). Als er in het gebied sprake is van verdroging, wordt het effect van stikstofdepositie versterkt. Het stikstofprobleem reikt verder dan het beheer van de Natura 2000-gebieden. Hierom is een Programma Aanpak Stikstof (PAS) ontwikkeld, dat op 1 juli 2015 in werking is getreden. In het programma zijn bron- en herstelmaatregelen opgenomen. Deze maatregelen zijn erop gericht natuur te behouden en te versterken. Doordat de stikstofdepositie door het bestaand beleid, de extra bronmaatregelen en de uitvoering van herstelmaatregelen daalt, is het mogelijk om ruimte te geven aan economische ontwikkelingen.
Overwegingen
In de omgeving van de voormalige RWZI zijn meerdere Natura 2000-gebieden waar sprake is van overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstofgevoelige habitattypen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Stelkampsveld) ligt op een afstand van circa 8,5 kilometer.
In dit geval neemt de stikstofdepositie toe ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie is de depositiewaarde behorende bij de feitelijke en planologisch legale situatie op het moment van ruimtelijke besluitvorming. Die depositiewaarde is vanwege het feitelijk niet meer in gebruik zijn van de RWZI gelijk te stellen aan nul. Vanwege de depositietoename (door met name de met de ontwikkeling gepaard gaande verkeersgeneratie) moet in principe een passende beoordeling worden uitgevoerd.
Alleen in de volgende situaties kan een passende beoordeling achterwege worden gelaten:
Voor de voorgenomen ontwikkelingen wordt uitgegaan van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen (zie paragraaf
Naast stikstof kan sprake zijn van andere significante gevolgen op Natura 2000-gebieden. Te denken valt aan verstoring door betreding van het gebied, geluidhinder of lichtvervuiling. Hier is sprake van een zodanig grote afstand tot Natura 2000-gebieden dat die andere significante gevolgen bij voorbaat zijn uit te sluiten. Het enige andere effect op grotere afstand van een Natura 2000-gebied hangt samen met grondwateronttrekking of andere hydrologische maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Gezien het bovenstaande is het duidelijk dat het plan geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling is daarom niet nodig.
Conclusie
Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. De voorgenomen ontwikkeling is daarom toelaatbaar.
Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren van ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. In de omgeving van de voormalige RWZI zijn geen beschermde natuurmonumenten. Voor dit plan hoeft hier niet verder op worden ingegaan.
Natuurnetwerken en Groene ontwikkelingszones
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Afbeelding 4.2: Uitsnede Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (provincie Gelderland)
Het plangebied ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone. Het dichtstbijzijnde gebied dat als zodanig is aangemerkt is gelegen op circa 1,3 kilometer van het plangebied (Needse Berg). Door de aard en omvang van de planologische wijziging en de onderlinge afstand zullen geen negatieve effecten optreden op de kernkwaliteiten.
Nationaal Landschap
In de Nota Ruimte wijst het rijk twintig Nationale Landschappen aan. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere, natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. In de omgeving van Neede bevindt zich het Nationaal Landschap De Graafschap. Aangezien het in dit bestemmingsplan vooral om een conserverend plan gaat is het voor dit plan niet relevant hier nader onderzoek naar te doen.
Sinds 1 april 2002 regelde de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren (beschermde flora- en faunasoorten). Inmiddels is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Als dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden. Voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk is het noodzakelijk hiernaar onderzoek te doen.
Flora en fauna
In juni 2012 is een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd door Ecochore Natuurtechniek (rapport 12391). Dit onderzoek is destijds verricht voorafgaand aan de, toen nog, voorziene sloop van het complex. Sinds die tijd is er niet veel veranderd ten aanzien van de natuurwaarden in het gebied. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de volgende conclusies weergegeven:
In het gebied is een vaste verblijfplaats van steenmarter aanwezig, en zijn sporen aangetroffen van een winterroestlocatie van ransuilen. Daarnaast kan worden aangenomen dat de locatie in gebruik is als foerageergebied van vleermuizen.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling. Op grond van artikel 1.11, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. In artikel 1.11, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolge voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd.
In de toelichting op ruimtelijke plannen moet een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de landbouw, natuur of recreatie, hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021. Hierin staat het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap tot en met 2021 voor ogen heeft, beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets.
In de watertoetstabel (zie hierna) zijn de taakgebieden van het waterschap nader uitgewerkt. Voor de in dit bestemmingsplan gewenste ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van die ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en worden vervolgens nader toegelicht.
Riolering en afvalwaterketen
Het (beperkte) huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd via het aanwezige rioolstelsel. Deze hoeveelheid ligt ver beneden de 1 m3 per uur. Het gaat hierbij immers om enkele toiletbezoeken en een klein keukentje voor koffie, thee, afwas en dergelijke. De aanwezige riolering heeft hiervoor voldoende capaciteit.
De aanwezige rioolpersleiding moet voor het waterschap bereikbaar zijn voor onderhoud en calamiteiten. De rioolpersleiding is als dubbelbestemming in het plan opgenomen. vanuit het hart is aan beide zijden een strook van 4 meter bestemd. Binnen deze dubbelbestemming is de leiding beschermd. Er mogen geen bouwwerken worden opgericht. En zonder vergunning geen diepwortelende planten, bomen of wegen en paden worden aangelegd.
Binnen het plangebied ligt het rioolgemaal van het waterschap. Dit gemaal heeft een geurcirkel van 30 meter. Binnen deze afstand worden geen woningen of andere geurgevoelige functies gerealiseerd. Ook moet het rioolgemaal ten alle tijde toegankelijk zijn voor het waterschap. De huidige ontsluiting hiervoor voldoet en wordt niet gewijzigd. De toegankelijkheid blijft in tact.
Wateroverlast
Het verhard oppervlakte neemt zeer beperkt toe. Er kan nog maximaal zo'n 120 m² bij gebouwd worden. Denk hierbij aan kleine uitbreidingen, verbindingen en of een bijgebouwtje. Ook kan het zijn, dat door herstraten het verharde een kleinigheid toeneemt. Dit zal echter ook niet meer dan 100 à 200 m² zijn.
Het grootste deel van het plangebied is onverhard, en blijft ook onverhard, waardoor er ruim voldoende mogelijkheden zijn voor het regenwater om in de bodem te infiltreren en opgenomen te worden. Van wateroverlast zal geen sprake zijn.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed moeten worden meegenomen en worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.
Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken.
Het archeologiebeleid van de gemeente Berkelland is er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Als dat niet mogelijk is, wordt voor de bodemverstoring een archeologisch onderzoek verricht. Een goede bescherming van de archeologie vraagt om het tijdig meewegen van de archeologische belangen en om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van de archeologie. Het archeologiebeleid van de gemeente Berkelland is vastgelegd in onderstaande beleidsstukken:
Overwegingen
De beleidskaart van de gemeente Berkelland toont dat de locatie ligt in een gebied met een archeologisch lage verwachting (groen op onderstaande afbeelding). In een gebied met een lage archeologische verwachting, is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij verstoringen van de bodem over een oppervlakte van meer dan 5.000 m² en dieper dan 30 cm –mv. Doordat gebruik gemaakt wordt van de bestaande gebouwen en voorzieningen is de bodemverstoring minder dan 5.000 m². Archeologisch onderzoek is niet nodig.
Aan de westkant van de voormalige RWZI en rondom het RWZI-terrein (maar niet op het terrein) hebben tussen 2006 en 2008 meerdere archeologische onderzoeken plaatsgevonden. Hierbij is een restgeul aangetroffen. Het onderzochte terrein bleek niet behoudenswaardig voor archeologie. De bodem van het terrein dat aansluitend rondom de voormalige RWZI- locatie is gelegen, bleek diep verstoord te zijn. De kans dat dit ook het geval is bij het RWZI-terrein, is groot.
Afbeelding 4.3: Uitsnede van de archeologische beleidskaart (gemeente Berkelland)
Conclusie
De locatie ligt in een gebied met een archeologisch lage verwachting. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande gebouwen en voorzieningen. De bodemverstoring is kleiner dan 5.000 m². Een archeologisch onderzoek is niet nodig voor het realiseren van de plannen. Bovendien is de kans groot dat de bodem van de locatie diep verstoord is.
Cultuurhistorische waarden en karakteristieken moeten op gebiedsniveau behouden en versterkt worden bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Om het belang van cultuurhistorie goed af te wegen is een wettelijke verankering van de integrale cultuurhistorie in ruimtelijke plannen nodig. Artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012) verplicht de gemeente om alle cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van ruimtelijke ordening te inventariseren en uitdrukkelijk mee te wegen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Voor het plangebied is een inventarisatie en analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gemaakt. Voor de beoordeling van aanwezige cultuurhistorische waarden gelden de volgende kaders:
Overwegingen
Dit project heeft betrekking op het herbestemmen en herontwikkelen van de voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) tot natuurbelevingsgebied. Behoud van de aanwezige bouwwerken is daarbij uitgangspunt.
Voor deze ontwikkeling is een analyse verricht naar de aanwezige cultuurhistorische waarden. De waarden zijn onder te verdelen in 4 categorieën.
A. Beschermde monumenten en gebieden
B. Bouwhistorische waarden
RWZI's uit de eerste naoorlogse periode worden steeds zeldzamer, omdat de techniek van het zuiveren van afvalwater verbeterd en veranderd en er minder installaties nodig zijn. In het hele land zijn al veel installaties afgebroken. Ook hier was in 2012 nog sprake van een voorgenomen sloop.
Deze RWZI stamt uit de tweede helft van de jaren 50. Er is nog geen gemeente-brede inventarisatie naar de wederopbouwperiode gedaan. Dit complex heeft daardoor vanuit cultuurhistorisch oogpunt nog geen grote aandacht gekregen. Op basis van authenticiteit en zeldzaamheid scoort het complex hoog. De gemeente kent in verhouding nog maar weinig industrieel erfgoed.
De herontwikkeling van het gebied gaat uit van behoud en herbestemming van vrijwel alle bouwwerken.
C. Historisch-stedenbouwkundige en landschappelijke waarden
De planlocatie ligt in het landschapstype 'Beekdal in het kampenlandschap' (Bb1, RAAP 2016). Beekdalen horen tot de zwaarst aangepakte landschappen van Berkelland. Alleen smalle dalen bij Overbiel en Neede, die niet in het hoofdstroomdal van een beek liggen, zijn aan de meest ingrijpende herinrichtingsmaatregelen ontkomen. Het merendeel is herverkaveld, en soms is het gebruik als grasland nog de enige duidelijke karakteristiek die het heden met het verleden verbindt. In andere gebieden zijn fragmentarisch delen van de onregelmatige structuur bewaard gebleven.
Door de oprukkende bebouwing is dit beekdal ten oosten van de planlocatie -met veel fantasie- alleen nog te herkennen aan de Hofmaatvijvers. Aan de andere zijde zijn het gebruik als grasland ("Heujweide") en de naam 'roojen kolk' nog verwijzingen naar het oorspronkelijke gebruik.
Na de sluiting van de RWZI is het complex niet meer onderhouden en heeft natuurontwikkeling bezit genomen van het gebied. Deze combinatie heeft mede geleid tot de inspiratie voor de herontwikkeling als natuurbelevingspark.
D. Historisch-geografische waarden
Samen met de oprukkende bebouwing is deze locatie in de jaren 50 gekozen voor de bouw van een rioolwaterzuivering voor Neede.
Afbeelding 4.4: Uitsnede van de cultuurhistorische kenmerkenkaart (gemeente Berkelland)
Conclusie
De locatie van de RWZI ligt in een voormalig beekdal en ingeklemd tussen twee woonwijken. Het gebied is van cultuurhistorische waarde vanwege het vrijwel gaaf civieltechnisch en industrieel complex uit de tweede helft van de jaren 50. Er zijn geen beschermde monumenten dischtbij. Behoud van het complex hoeft niet te betekenen, dat het beschermd moet worden als monument. Is na onderzoek wel mogelijk. De plannen gaan uit van actieve inzet van bestaande gebouwen, waarmee een duurzame instandhouding lijkt gewaarborgd. Het plan zorgt voor een versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.
Het perceel wordt onsloten via het parkeerterrein aan de Fazantweg. Dit terrein wordt gebruikt voor de voetbal- en tennisverenigingen. De hoeveelheid bezoekers aan de nieuwe RWZI zal over het algemeen beperkt zijn. Enkele piekmomenten daargelaten. Ook komen veel bezoekers uit de directe omgeving, dus vooral lopend of per fiets.
Uitgaande van een museumfunctie (norm 0,6 per 100 m²) zijn voor de nieuwe functie zo'n 5 parkeerplaatsen (0,6*825m²) nodig. Dit aantal is eenvoudig op te vangen op het al aanwezige parkeerterrein.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent drie bestemmingen en drie dubbelbestemmingen. Deze bestemmingen worden hieronder kort toegelicht.
Bedrijf - Nutsvoorziening
Een klein deel van het plangebied is bestemd voor "Bedrijf - Nutsvoorziening". Binnen deze bestemming zijn nutsvoorzieningen, zoals een rioolgemaal, toegestaan. Het deel dat eigendom is en blijft van het waterschap heeft deze bestemming. Het bestaande gebouw (rioolgemaal) heeft een bouwvlak dat gelijk is gebleven aan het al geldende bouwvlak.
Groen
Deze bestemming is mede bedoeld om de karakteristieke groene ruimten in het plangebied vast te leggen en is opgenomen aan de zuidzijde van het plangebied. Dit is het gebied waar voorheen de slibdroogvelden lagen.
Binnen deze bestemming zijn ook verlichtingsarmaturen en speelvoorzieningen tot een bouwhoogte van maximaal 6 meter toegestaan. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter toegestaan.
Maatschappelijk - Cultuur en Ontspanning
Deze bestemming is bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen op het gebied van cultuur, ontspanning en recreatieve activiteiten en ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca. Dit is een specifiek op het huidige initiatief van de beide verenigingen toegespitste bestemming.
Leiding - Riool
De aanwezige rioolleiding is bestemd. Om schade aan de leiding te voorkomen zijn hier beperkende regels opgenomen.
Waarde - Archeologische verwachting 3
De gronden met deze dubbelbestemming (het hele plangebied) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem. Het toetsingsniveau en het wel of niet uitvoeren van een archeologisch onderzoek is bij deze dubbelbestemming pas van toepassing bij een bouwwerk van 5.000 m² of groter. Het betreft dan ook de laagste verwachtingswaarde.
Waarde - Industrieel Erfgoed
Deze dubbelbestemming beschermt de oorspronkelijke bouwweken van de rioolwaterzuivering Kronenkamp. Bouwwerken kunnen niet zondermeer geheel of gedeeltelijk gesloopt worden.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
De parkeernormen voor het plangebied zijn opgenomen als bijlage bij de regels en hebben betrekking op de algemene gebruiksregels in het plan. De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de bijlage 'Parkeernormen' die bij deze regels is gevoegd.
Het bevoegd gezag kan overigens bij een omgevingsvergunning afwijken van de in het plan voorgeschreven parkeernormen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt niet een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent, dat tegelijkertijd geen exploitatieplan moet worden vastgesteld. De gemeente is namelijk eigenaar van de gronden en is mede initiator van dit initiatief. Er zijn dan ook geen verhaalbare kosten mogelijk.
De gemeente neemt deel aan de ontwikkeling van dit plan. In zoverre dat zij het terrein en de gebouwen ter beschikking stellen. De gemeente blijft eigenaar. De gemeente verzorgt verder de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn onderdeel van de participatie door de gemeente.
De exploitatie van de nieuwe functie is de verantwoordelijkheid van de beide verenigingen; de Vereniging voor natuur en milieu educatie (IVN) en de Stichting Vleermuizendorp Neede (St.VDN). Zij kunnen dit bereiken door energie neutrale gebouwen en eigen mensen (vrijwilligers) voor het onderhoud. Verhuur van (delen van) de lokatie is een mogelijkheid die nog onderzocht wordt. Ook fondsen, crowdfunding, adoptie en donaties kunnen worden aangewend.
Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (zienswijzenprocedure).
Het projectplan voor de functieverandering van de voormalige rioolwaterzuivering in Neede heeft voor inspraak ter inzage gelegen. Een voorontwerpbestemmingsplan is niet opgesteld.
Voorafgaand aan deze inspraak zijn er al meerdere sessies met omwonenden en belangstellenden geweest over dit initiatief. Vaak op de lokatie zelf. Overwegend is er positief gereageerd op dit initiatief. Een mooie nieuwe en innoverende functie voor Neede
Na de inspraak over het projectplan is het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Tegen dit ontwerpplan kon gedurende zes weken zienswijzen worden ingediend. Na deze termijn beoordeelt de gemeente de zienswijzen. De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan (al dan niet gewijzigd) vast.
Het projectplan van de beide verenigingen, tevens initiatiefnemers, is ter inspraak aangeboden. Van 19 april tot en met 2 mei 2017 heeft het plan ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon iedereen zijn of haar zienswijze geven over dit plan. Dit kon schriftelijk en mondeling.
Tegen het projectplan waarin het intiatief is beschreven zijn geen reacties ingediend. Niet mondeling en niet schriftelijk.
Volgens artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening moet het bestemmingsplan worden voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Aangezien hier sprake is van een plan van lokale aard en er verder weinig andere belangen spelen hebben wij het projectplan, zoals dat voor inspraak ter inzage lag, alleen toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel.
Naar aanleiding hiervan hebben wij van hen de volgende schriftelijke reactie ontvangen:
Na beoordeling van de ingediende stukken geeft het door u toegezonden plan aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen:
Verzoek om in het ontwerpbestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen met de watertoetstabel. In de watertoetstabel aangeven welke waterthema's voor dit plan wel of niet relevant zijn en uitwerken wat de effecten zijn en hoe het plan hierin voorziet.
Relevant waterthema in dit gebied is 'riolering en afvalwaterketen' door de aanwezigheid van het rioolgemaal en persleiding. Hiervoor gelden de volgende aandachtspunten:
Reactie gemeente:
In het ontwerpbestemmingsplan is een waterparagraaf met toetstabel opgenomen. De relevante waterthema's zijn hierbij uitgewerkt en toegelicht.
Voor de rioolpersleiding is een dubbelbestemming opgenomen, waarmee de leidingstrook wordt beschermd. In het plan worden geen geurgevoelige functies gerealiseerd. En tenslotte blijft het rioolgemaal toegankelijk. Het is een openbaar gebied dat niet wordt afgesloten.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Neede, RWZI Kronenkamp 2017' heeft van 24 mei tot en met 4 juli 2017 voor iedereen ter inzage gelegen. Dit is bekend gemaakt via een kennisgeving in "BerkelBericht" en de Staatscourant van 23 mei 2017, en op de gemeentelijke website (www.gemeenteberkelland.nl).
Gedurende voornoemde termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
het bestemmingsplan Neede, RWZI Kronenkamp 2017 met identificatienummer NL.IMRO.1859.BPNDE20170004-0100 van de gemeente Berkelland ;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1859.BPNDE20170004-0100.gml met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat in ruimtelijk en/of architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
een geometrisch vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;
een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
een werk, geen gebouw zijnde, of een werkzaamheid;
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
een terrein dat op basis van de Erfgoedwet deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een certificerende instelling beschikkend over een certificaat op grond van artikel 5.2 van de Erfgoedwet;
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de maximaal bebouwde oppervlakte binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak aangeeft;
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een bedrijfsmatige activiteit aan huis, inclusief opslag en administratieruimten;
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
de grens van een bouwvlak;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, dit met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
de grens van een bouwperceel;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
de grens van een bouwvlak;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
alle overige bouwwerken die geen gebouw zijn;
een horecabedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinogene stoffen als bedoeld in artikel 3 (lijst II) van de Opiumwet;
activiteiten ten behoeve van culturele ontspanning zoals, tentoonstellingen, voorstellingen, repetities en workshops;
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
nutsvoorzieningen zoals stroom-, gas-, water- en/of telecommunicatievoorzieningen;
voorzieningen gericht op doeleinden van onderwijs;
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
de grens van een erf;
een ondergeschikte uitbouw van het hoofdgebouw met een beperkte omvang (breedte, hoogte, diepte) en transparante verschijningsvorm, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;
elke voor publiek buiten de daarvoor ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
een voor het publiek toegankelijk park of plantsoen of bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen en/of bedrijven die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending al dan niet in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
een huishouden bestaat uit één of meer personen die alleen of samen in een woonruimte wonen en zelf in hun dagelijkse behoeften voorzien;
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;
het oppervlak (of de gemiddelde hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
een nadere eis zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
het zaai- en oogstklaar maken van de bodem evenals het oogsten;
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving van de bestemming;
een vergunning zoals bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een detailhandelsvoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan detailhandel, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/functie, in oppervlakte maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak (b.v.o.) met een maximum van 100 m² (b.v.o.) en/of maximaal 20% van de totale omzet;
een horecavoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan horeca, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/functie voor de consumptie van dranken en etenswaren, in oppervlakte maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak (b.v.o.) met een maximum van 100 m² (b.v.o.) en/of maximaal 20% van de totale omzet;
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer ligt op ten minste 1,75 meter beneden peil;
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
zie: openbaar toegankelijk gebied;
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met niet meer dan één wand is uitgevoerd en/of gebruik makend van bestaande wanden, waaronder begrepen een carport;
voorzieningen voor het parkeren, zoals parkeerplaatsen en in- en uitritten;
een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken;
attributen voor sport en spel, vooral op en rond kinderspeelplaatsen en trapveldjes;
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;
de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
het leven in een permanent dag- en nachtverblijf alwaar een huishouden wordt gevoerd;
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Vanaf de buitenwerkse gevelvlakken - dan wel, als sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 meter, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 meter, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek - neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 meter ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.
Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot en/of vanuit het hart van de lijn.
De voor '
met daarbij behorende:
Op de voor '
Voor een gebouw gelden de volgende regels:
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde mag de bouwhoogte maximaal 3 meter bedragen.
De voor '
met daarbij behorende:
Op de voor '
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde mag de bouwhoogte maximaal 3 meter bedragen, met uitzondering van:
De voor '
met daarbij behorende:
en met dien verstande dat ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca is toegestaan.
Op de voor '
Voor een gebouw gelden de volgende regels:
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing voor:
Voor het stellen van een nadere eis geldt de in
De voor '
Op de voor '
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming '
Het onder
Een omgevingsvergunning kan worden verleend als de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
De voor '
Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Voordat het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in
Het bepaalde onder
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Voor het stellen van een nadere eis geldt de in
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het onder
Voor de onder
De voor '
Op de voor '
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.
De in
Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:
De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de bijlage '
Het bepaalde in
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in het plan voorgeschreven parkeernormen, als:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Een in
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk als de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Voor een wijziging van het bestemmingsplan geldt de in
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
Burgemeester en wethouders geven in geval van wijziging van het bestemmingsplan toepassing aan de procedureregels van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
Het bepaalde in
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande gebruik.
Het bepaalde in
Deze regels worden aangehaald als:
Regels bestemmingsplan Neede, RWZI Kronenkamp 2017 .
Het bestemmingsplan Neede, RWZI Kronenkamp 2017 heeft van 24 juni tot en met 4 juli 2017 in ontwerp ter inzage gelegen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Berkelland, gehouden op 19 september 2017.
, voorzitter.
, griffier.