direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied, zonering De Laarberg 2010
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPBGB20100004-1000

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, schuilgelegenheden, aanleg van fiets- en wandelpaden en andere kleinschalige voorzieningen, alsmede landschapsbouw in de vorm van aanplant van houtopstanden (boomrijen, houtwallen, houtsingels) met als doeleinden inpassing/geleding van recreatieve voorzieningen en versterking van de landschapsstructuur;

met daarbijbehorende:

  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat buiten het bouwperceel geen sleufsilo's en mestopslagplaatsen mogen worden opgericht.
3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.3.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2 en toestaan dat sleufsilo's buiten het bouwperceel worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

3.3.2 Afwegingskader

Een in 3.3 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

en de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

3.3.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 9.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat het oprichten van mestopslagplaatsen buiten het bouwperceel is toegestaan mits:

  • a. de hoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • b. de inhoud niet meer dan 750 m3 mag bedragen;
  • c. indien blijkt dat de oprichting van mestopslagplaatsen vanuit bedrijfstechnische of milieuhygiënische redenen noodzakelijk is en afvoer naar centrale of gebundelde mestopslagplaatsen niet tot de reële mogelijkheden behoort;
  • d. de gronden waarop de oprichting van mestopslagplaatsen plaatsvinden niet zijn gelegen binnen de zone ten behoeve van de bescherming van de grondwaterkwaliteit en grondwaterbescherminggebieden.
3.4.2 Afwegingskader

Een in 3.4 genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de milieusituatie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen.
3.4.3 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de in 9.2 vermelde voorbereidingsprocedure.