direct naar inhoud van 4.3 Planthema's
Plan: Buitengebied Berkelland 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPBGB2012-0100

4.3 Planthema's

Voor het buitengebied van Berkelland is een groot aantal planthema's van belang. Deze planthema's worden hieronder toegelicht. Daarbij worden ook de bij het thema horende planregels toegelicht. Bij wijze van algemene toelichting op de planregels kan worden opgemerkt dat zij beginnen met inleidende regels. Zij bevatten de begripsbepalingen en de meetvoorschriften. Deze laatste groep planregels (wijze van meten) sluit aan op de SVBP2008. Deze regeling is overigens gehanteerd bij de juridische opzet van het hele bestemmingsplan.

4.3.1 Planthema landbouw

Agrarische gebiedsbestemmingen

Bij de toekenning van de agrarische gebiedsbestemmingen gaat het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 uit van een driedeling in bestemmingen:

  • 1. De bestemming 'Agrarisch' (lettercode 'A') richt zich op het agrarisch gebied waar de landbouwfunctie voorop staat. Dit gebied heeft geen specifieke landschaps- of natuurwaarden.
  • 2. De bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden', (lettercode 'AW-L') die de agrarische functie combineert met bestaande en omschreven landschappelijke waarden. Beschermingsmaatregelen zoals een omgevingsvergunningstelsel richten zich op het behoud van deze waarden.
  • 3. De bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden' (lettercode 'AW-NL'), die de agrarische functie combineert met bestaande en omschreven natuur- en landschapswaarden. De bescherming van de aanwezige waarde speelt een grotere rol dan in de andere twee agrarische gebiedsbestemmingen.

De begrenzing van deze gebiedsaanduidingen is afgestemd op de agrarische bestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen, de ruimtelijke zonering uit de Structuurvisie Berkelland 2025, de Ruimtelijke Visie Buitengebied (RVB), de zonering van het Streekplan Gelderland 2005 en de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG). Ook is gelet op het bestaande grondgebruik en de bestaande natuur- en/of landschapswaarden. Bijzondere waardeaanduidingen zijn door middel van een gebiedsbestemming op de verbeelding opgenomen.

Voorbeelden van zo'n waardeaanduiding zijn: open essen, cultuurhistorisch waardevolle akkers, aardkundig waardevol gebied en weidevogels- en ganzengebieden. De onderverdeling naar waardeaanduidingen in de verschillende agrarische gebieden met waarden is in het volgende schema weergegeven.

Waarden en de agrarische gebiedsbestemmingen   A   AW-L   AW-NL  
Landschapswaarden:        
Aardkundig waardevol   -   X   X  
Beschermingszone natte natuur (hydrologisch waardevol)   -   X   X  
Cultuurhistorisch waardevolle akker   -   X   X  
Open essen   -   X   X  
Waardevol landschap   -   X   X  
Natuurwaarden:        
Kleinschalig cultuurlandschap (EHS-verweving)   -   -   X  
Weidevogels- en ganzengebieden   -   -   X  

In verband met de bescherming van de landschaps- en natuurwaarden in het plangebied is het wenselijk dat een aantal werken en werkzaamheden in het agrarisch gebied (buiten het bouwvlak) eerst wordt getoetst voordat daarvoor toestemming wordt verleend. Deze toetsing verloopt via een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (vroeger 'aanlegvergunning'). Dit omgevingsvergunningenstelsel wordt gekoppeld aan de nadere aanduiding bij de agrarische gebiedsbestemmingen. Zo wordt een omgevingsvergunning alleen verplicht gesteld wanneer dit echt noodzakelijk is met het oog op de bescherming van aanwezige waarden. Agrarische bouwvlakken en gebieden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorzieningen' zijn uitgezonderd van sommige omgevingsvergunningplichten. Zo wordt bereikt dat ook voor die gebieden alleen een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden nodig is als activiteiten de eventueel aanwezige waarden zouden kunnen aantasten. Zo is binnen de weidevogels- en ganzengebieden een aanlegvergunningstelsel van toepassing dat zich vooral richt op het geschikt houden van deze gebieden voor weidevogels.

Verharde en onverharde wegen en paden die geen verkeersbestemming hebben gekregen, zijn doorgaans binnen de agrarische gebiedsbestemmingen opgenomen en toegelaten. Voor de aanleg van en het verharden van (on)verharde paden is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (aanlegvergunning) opgenomen. Voor werkzaamheden die zich richten op kleine watergangen, die ook in de agrarische gebiedsbestemmingen zijn opgenomen, geldt ook een omgevingsvergunningstelsel.

Toekenning bouwvlakken agrarische bedrijven

De toekenning en begrenzing van bouwvlakken voor het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 is bepaald vanuit een aantal uitgangspunten:

  • Er is uitgegaan van getekende bouwvlakken voor agrarische bedrijven en van de daar aanwezige (bedrijfs)bebouwing. Elk agrarisch bedrijf dat bedrijfsmatig een agrarische activiteit uitoefent krijgt een bouwvlak dat wordt toegekend op basis van een afweging tussen de agrarische belangen en de omgevingswaarden. De omvang van het agrarisch bedrijf moet dan wel groter zijn dan 10 NGE' (Nederlandse Grootte-Eenheden).
  • De omvang van het bouwvlak is afgestemd op de aard (akkerbouw, grondgebonden landbouw, intensieve veehouderij etc.), omvang en behoefte van het bedrijf en de aard van de omgevingskwaliteiten (ligging ten opzichte van bijvoorbeeld natuur en landschap).
  • Bij het bepalen van de omvang en vorm van het bouwvlak is uitgegaan van de huidige gegevens over de bestaande situatie en omvang van het bedrijf en van de luchtfoto (maart 2012). Op die manier is de vorm van het nieuwe bouwvlak ten opzichte van het geldende bouwvlak waar nodig aangepast aan de feitelijk bestaande situatie. Op deze manier zijn de in het verleden verleende vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen, wijzigingen en eventuele bedrijfsbeëindigingen in het nieuwe bestemmingsplan vertaald. De gemeente heeft daarnaast de agrariërs in de gelegenheid gesteld om hun toekomstplannen kenbaar te maken. Daarbij is een uitbreidingsruimte van ongeveer 15% ten opzichte van de bestaande bedrijfsomvang gehanteerd, tenzij een agrarisch bedrijf heeft kunnen motiveren dat het meer ontwikkelruimte nodig heeft vanwege op stapel staande uitbreidingsplannen.
  • Er is dus niet uitgegaan van vaste omvangsmaten voor agrarische bouwvlakken, maar van het 'bouwvlakken op maat'-principe. Hiermee zijn meer gedetailleerde bouwvlakken ontstaan.

De verschillende vormen van agrarische activiteiten (akkerbouw, grondgebonden landbouw, intensieve veehouderij, gemengde bedrijven) zijn niet specifiek aangeduid op de verbeelding. Het onderscheid tussen verschillende bedrijfstypen is echter terug te zien in de regels van het bestemmingsplan. Zij geven bijvoorbeeld aan tot welke omvang een intensieve veehouderij(tak) op een agrarisch bouwvlak zich in verschillende gebiedstypen kan ontwikkelen.

Het nieuwe bestemmingsplan laat agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende voorzieningen in principe alleen toe binnen agrarische bouwvlakken. Wel krijgt het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden om voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestsilo's/biogasinstallaties en paardenbakken direct aangrenzend buiten het bouwblok aan te leggen. Met de term 'aangrenzend' wordt gedoeld op de situatie dat de nieuwe voorzieningen buiten het bouwvlak één geheel vormen met het bestaande erf. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is eveneens voorzien in een afwijkingsregeling die foliebassins buiten het agrarisch bouwvlak toelaat (zie ook bijlage 19 zienswijzennota). Voor het verlenen van deze afwijkingen gelden dan wel voorwaarden ter bescherming van eventueel aanwezige landschapswaarden.

Verder is via de algemene aanduidingsregels ook het beleid voor bijzondere gebieden van toepassing op het verlenen van afwijkingen of het wijzigen van het bestemmingsplan. Ten aanzien van de agrarische bouwvlakken is niet gewerkt met een bebouwingspercentage. Dit betekent dat het hele bouwvlak mag worden bebouwd. Wel kan de gemeente in het kader van de beeldkwaliteit nadere eisen stellen via het bestemmingsplan en de welstandnota.

Uitbreiding bouwvlakken agrarische bedrijven

Algemeen

De ruimte voor uitbreiding van toegekende bouwvlakken voor grondgebonden agrarische bedrijven en glastuinbouw hangt met name af van de aard en de ligging van het bedrijf volgens de kaders van het Streekplan en de RVG. Voor intensieve veehouderij gelden de kaders van het Reconstructieplan (de integrale zonering), die zijn overgenomen in het Streekplan, en de door de gemeenteraad vastgestelde LOG-visie. Op basis van het hierin vastgelegde beleid zijn in dit bestemmingsplan bouwvlakuitbreidingen mogelijk gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is daarbij wel ingespeeld op de provinciale koerswijziging die er in voorziet om in de LOG's niet langer mogelijkheden te bieden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Dit gewijzigde uitgangspunt sluit aan op de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan die betrekking hadden op het LOG-beleid (zie bijlage 19 zienswijzennota).

In welke richting uitbreiding mogelijk is, wordt (te zijner tijd) bepaald door de aard van het bedrijf en de bestaande natuurlijke, landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving. Deze kwaliteiten zijn vertaald in de randvoorwaarden die het bestemmingsplan stelt aan de toepassing van de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Wijzigingsbevoegdheden kunnen worden ingezet als aan de gestelde randvoorwaarden kan worden voldaan.

Grondgebonden bedrijven, overige niet-grondgebonden bedrijven en glastuinbouwbedrijven

Bij grondgebonden agrarische bedrijven is ingestoken op een stelsel dat een vergroting van het toegekende bouwvlak toelaat met 0,5 ha tot maximaal 2 ha (grondgebonden agrarische bedrijven). Met deze systematiek is aangesloten op de strekking van het amendement dat de gemeenteraad op 27 oktober 2009 aannam bij de vaststelling van de uitgangspuntennotitie voor het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012.

Uitbreiding van glastuinbouwbedrijven is mogelijk conform de mogelijkheden die het provinciaal beleid biedt. Dit betekent zij via een afwijkingsbepaling de mogelijkheid krijgen om de glasopstand éénmalig uit te breiden met maximaal 20% van de bestaande omvang van de glasopstanden. Het enige bedrijf in het buitengebied dat aquacultuur toepast, krijgt in aansluiting op de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan de mogelijkheid om zijn bouwvlak te vergroten tot 1,5 ha.

Tabel uitbreiding bouwvlakken grondgebonden en agrarische bedrijven en glastuinbouwbedrijven

Bedrijfstype >
Gebiedsbestemming v  
Grondgebonden   Glastuinbouw  
Agrarisch met natuur- en landschapswaarden   + 0,5 ha
(tot max. 2 ha)  
Niet aanwezig  
Agrarisch met landschapswaarden   + 0,5 ha
(tot max. 2 ha)  
+ 20% glas  
Agrarisch gebied   + 0,5 ha
(tot max. 2 ha)  
+ 20% glas  

Gemengde bedrijven

Gemengde bedrijven zijn bedrijven met een intensieve en een niet-intensieve bedrijfstak. Zoals gezegd begrenzen het Reconstructieplan en het gemeentelijk beleid voor de LOG's de uitbreidingsmogelijkheden voor gemengde bedrijven alleen ten aanzien van de intensieve veehouderijtak. In het bestemmingsplan betekent dit dat dit bedrijfsonderdeel op dezelfde manier kan uitbreiden als een niet-gemengd intensieve veehouderijbedrijf. Voor het niet-intensieve onderdeel van het bedrijf gelden daarnaast dezelfde uitgangspunten als voor gewone grondgebonden agrarische bedrijven.

Intensieve veehouderij

Voortbordurend op de zonering uit het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers heeft de gemeente de zonering voor de intensieve veehouderij voor het plangebied nader uitgewerkt zoals weergegeven in navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2012-0100_0011.png"

Afbeelding: zonering intensieve veehouderij, bron: Structuurvisie Berkelland 2025

Voor intensieve veehouderijbedrijven/takken is de bouwvlakvergroting via bestemmingsplanwijziging begrensd door een maximum te stellen aan de omvang van het bouwvlak dat voor intensieve veehouderij wordt gebruikt. Het bestemmingsplan kent verder een afwijkingsregeling die voorziet in de mogelijkheid om binnen een toegekend bouwvlak de intensieve veehouderijtak te vergroten. Wanneer deze meer ruimte gaat innemen dan 1 ha, dan is deze ontwikkeling alleen mogelijk als het bedrijf kan voldoen aan de criteria uit het Reconstructieplan voor een landbouwontwikkellokatie (LOL). Deze criteria zijn overgenomen in een bijlage bij de planregels.

Landbouwontwikkelingsgebied

Voor de landbouwontwikkelingsgebieden Ruurlose Broek en Beltrumse Veld heeft de gemeenteraad op 28 oktober 2008 de 'Ruimtelijke Visie Landbouwontwikkelingsgebieden Berkelland & Oost Gelre' (LOG-visie) vastgesteld. Deze LOG-visie heeft als basis gediend voor een milieueffectrapport voor de LOG's, dat ook bij de opstelling van het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 is betrokken. De planologische regeling van intensieve veehouderijbedrijven in de LOG's sluit aan op het Reconstructieplan en de LOG-visie, met uitzonderling van de daarin geboden mogelijkheden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij, welke in het bestemmingsplan niet zijn opgenomen (zie algemene alinea van deze paragraaf). Dit betekent dat toegekende bouwvlakken voor intensieve veehouderijbedrijven in de LOG's tot maximaal 1,5 ha kunnen uitbreiden via een bestemmingsplanwijziging. Het bestemmingsplan kent dan ook geen mogelijkheid om een agrarisch bouwvlak voor een intensieve veehouderij in een LOG te vergroten tot meer dan 1,5 ha. Bestaande bouwvlakken voor intensieve veehouderijbedrijven van 1,5 ha of groter, hebben in het bestemmingsplan geen uitbreidingsmogelijkheden via planwijziging (zie de 'Tabel uitbreiding bouwvlakken intensieve veehouderij(tak)').

Verwevingsgebied

Het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers geeft aan dat de omvang van een intensieve veehouderij(tak) in het verwevingsgebied maximaal 1 ha groot mag zijn. Het vergroten van een intensieve veehouderij(tak) tot meer dan 1 ha is alleen mogelijk als de betrokken bedrijfslokatie in het verwevingsgebied kan voldoen aan de eisen die gelden voor een 'ontwikkelingslokatie in het verwevingsgebied'. Deze eisen zijn verwoord in bijlage 5 van het Reconstructieplan en zijn overgenomen in de wijzigingsregeling in het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012. Intensieve veehouderijbedrijven/takken op een 'landbouwontwikkellokatie' (LOL) in het verwevingsgebied kunnen via deze regeling met randvoorwaarden een bouwvlak op maat krijgen tot 1,5 ha.

Ook biedt het reconstructieplan mogelijkheden om de maatvoering van 1,0 ha te overschrijden bij samenvoeging van intensieve veehouderijbedrijven op één ontwikkelingslokatie (de zogenaamde 'concentratiebouwpercelen'). Deze bedrijven moeten dan ook voldoen aan de criteria van bijlage 5 van het Reconstructieplan.

Bedrijven moeten de gemeenten benaderen wanneer zij willen worden aangemerkt als ontwikkelingslokatie. Zij moeten daarbij onder meer een actueel bedrijfsplan aanleveren dat de toekomstplannen van het bedrijf beschrijft. Dit betekent dat het beoordelen van een dergelijke aanvraag vraagt om een volledig afgewogen beslissing op bedrijfsniveau. Een bestemmingsplan voor het hele buitengebied kan dergelijk maatwerk niet op perceelsniveau leveren, tenzij er concrete verzoeken liggen voor het aanwijzen van een perceel als ontwikkelingslokatie. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is voor een LOL overigens geen specifieke aanduiding opgenomen. Het doorgroeien van een intensieve veehouderij(tak) op een agrarisch bouwvlak wordt namelijk mogelijk gemaakt via een afwijkingsregeling waarin de randvoorwaarden uit het Reconstructieplan zijn gekoppeld (bijlage bij de regels). Deze werkwijze maakt het mogelijk dat de doorontwikkeling van een agrarisch bedrijf tot LOL kan gebeuren op basis van een omgevingsvergunning zonder dat daarbij ook nog eens een afzonderlijke procedure tot wijziging van het bestemmingsplan moet worden doorlopen.

Mocht het toegekende bouwvlak geen ruimte bieden voor de beoogde ontwikkeling, dan kent het bestemmingsplan daarnaast nog de al genoemde wijzigingsregeling voor het vergroten van een bouwvlak. Deze kan voor een intensieve veehouderij(tak) worden toegepast tot een omvang van 1,5 ha, mits de ontwikkeling kan voldoen aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn genoemd.

Extensiveringsgebied

Het reconstructiebeleid gaat er van uit dat een intensieve veehouderij(tak) in extensiveringsgebieden niet mag uitbreiden, tenzij er sprake is van een gelijkblijvend aantal dierplaatsen en van uitbreidingen in verband met de toepassing van dierwelzijnseisen. Om duidelijkheid te geven over de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 biedt in het extensiveringsgebied, is via een tabel in de planregels inzichtelijk gemaakt waar binnen de extensiveringsgebieden sprake is van een intensieve veehouderij(tak). Deze tabel geeft ook aan hoe groot de oppervlakte van de gebouwen is die op die lokaties in gebruik is voor de intensieve veehouderij(tak). Het via een planwijziging uitbreiden van toegekende bouwvlakken voor de intensieve veehouderij(tak) wordt niet mogelijk gemaakt. De beperkte uitbreidingsmogelijkheden die het reconstructiebeleid dus toelaat voor de intensieve veehouderij(tak) moet dus vooral worden gevonden binnen het toegekende agrarische bouwvlak. Een wijziging van de vorm van het bouwvlak wordt alleen toegelaten bij een gelijkblijvend aantal dierplaatsen en wanneer de aanpassing van het bouwvlak is ingegeven door de wettelijke eisen van dierwelzijn. 

Tabel uitbreidingsmogelijkheden bouwvlakken intensieve veehouderij(tak) in bestemmingsplan buitengebied

  Uitbreiding bouwvlak IVH  
Extensiveringsgebied   Niet toegestaan, tenzij voor dierwelzijn/milieu  
Verwevingsgebied, geen LOL   Tot maximaal 1,0 ha voor IVH  
Verwevingsgebied LOL   Tot maximaal 1,5 ha voor IVH  
Landbouwontwikkelingsgebied   Tot maximaal 1,5 ha voor IVH  

Omschakeling

Het reconstructieplan verstaat onder 'omschakeling' het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een intensieve veehouderij. In meer algemene zin gaat omschakeling over het geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar een andere agrarische bedrijfsvorm, dan wel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik in een agrarische bedrijfsvorm of een woonbestemming. De regeling in het bestemmingsplan voor omschakeling richt zich met name op de omschakeling naar grondgebonden landbouw. Dit is in principe altijd mogelijk. Omschakeling naar een vorm van niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is in de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' echter niet toegestaan. Ook is in het hele buitengebied de omschakeling naar glastuinbouw niet toegestaan. De omschakeling naar intensieve veehouderij is in het verwevingsgebied via de al genoemde afwijkingsregeling mogelijk tot de daar toegelaten maximale omvang voor intensieve veehouderij (1 ha). Als de betrokken lokatie kan voldoen aan de eisen van een LOL, kan de omvang een intensieve veehouderij(tak) op een agrarisch bouwvlak bij een omschakeling toenemen tot 1,5 ha. Omschakeling naar intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden is wettelijk uitgesloten (op grond van de Reconstructiewet) en dus ook in het bestemmingsplan niet toegelaten.

In tegenstelling tot dat wat in de Nota van Uitgangspunten is opgenomen, maakt het bestemmingsplan de omschakeling naar wonen niet meer mogelijk als daarbij sprake is van een toename in het aantal woningen. Op basis van de demografische toekomstverwachtingen voert de gemeente namelijk een meer terughoudend woningbouwbeleid dan tot voor kort het geval was. Deze beleidsbijstelling, die de gemeenteraad op 26 oktober 2010 en 25 januari 2011 vaststelde, is overigens niet alleen doorgevoerd in Berkelland, maar ook in de andere Achterhoekse gemeenten. Voor het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 houdt dit in dat daarin géén algemene regeling wordt opgenomen die zich richt op de realisatie van nieuwe woningen in combinatie met de sloop van vrijkomende of vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen. Omzetting van de agrarische bestemming naar een woonbestemming is bij bedrijfsbeëindiging alleen mogelijk wanneer het aantal woningen niet toeneemt ten opzichte van het bestaande aantal agrarische bedrijfswoningen Een functieveranderingsregeling volgens het inmiddels verlaten “rood-voor-rood”-principe ontbreekt dus. Wel is in het bestemmingsplan de omschakeling van een agrarische bedrijfslokatie naar niet-agrarische bedrijvigheid nader uitgewerkt op basis van het geldende functieveranderingsbeleid, zoals dat is beschreven in de uitgangspuntennotitie voor dit bestemmingsplan.

Tabel omschakeling

Bedrijfstype waarin omgeschakeld wordt >
Gebiedstype
V  
Grondgebonden landbouw (vanuit paardenhouderij)   Intensieve veehouderij   Glastuinbouw
 
Overig niet-grondgebonden
(champignonteelt, viskwekerij, etc.)  
Agrarisch met natuur- en landschapswaarden   Toegestaan, ook binnen niet-agrarisch bouwvlak   Toegestaan
(indien behorend tot verwevingsgebied)  
Niet toegestaan   Niet toegestaan  
Agrarisch met landschapswaarden   Toegestaan, ook binnen niet-agrarisch bouwvlak   Toegestaan
(indien behorend tot verwevingsgebied)  
Niet toegestaan   Toegestaan  
Agrarisch gebied   Toegestaan, ook binnen niet-agrarisch bouwvlak   Toegestaan
(indien behorend tot verwevingsgebied)  
Niet toegestaan   Toegestaan  

Nieuwvestiging

Algemeen

De term 'nieuwvestiging' heeft betrekking op de aanwijzing van een nieuw agrarisch bouwvlak op een lokatie die niet is voorzien van een agrarisch bouwvlak. Van 'hervestiging' is daarnaast sprake als een agrarisch bedrijf van een bestaand agrarisch bouwvlak verplaatst naar een ander bestaand agrarisch bouwvlak.

Grondgebonden bedrijven

Nieuwvestiging (oprichting van een nieuw bouwperceel) van volwaardige grondgebonden melkveebedrijven en akkerbouwbedrijven is na een bestemmingsplanwijziging toegestaan binnen de drie agrarische gebiedsbestemmingen, behalve in de gebieden die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur en in de weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang. Het bestemmingsplan geeft deze gebieden weer op de verbeelding.

Intensieve veehouderij

Sinds de totstandkoming van het Reconstructieplan en het gemeentelijk beleid voor de LOG's is het inzicht ontstaan dat er niet langer behoefte bestaat aan nieuwvestigingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij. Bij de voorbereiding van de nieuwe provinciale omgevingsvisie is uitgesproken dat nieuw vast te stellen bestemmingsplannen voor LOG's daarin niet meer hoeven te voorzien. In de ontwerpen van de provinciale Omgevingsvisie en van de provinciale Omgevingsverordening, documenten die vanaf 21 mei 2013 ter inzage liggen, is deze koers ook verwoord en in regels vastgelegd. Dit is voor de gemeente aanleiding om bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 niet langer te voorzien in een wijzigingsregeling die voor de LOG's mogelijkheden biedt voor de nieuwvestiging van intensieve veehouderij. De daarop gerichte regeling uit het ontwerpbestemmingsplan is daarmee komen te vervallen.

In verwevingsgebied is nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven niet toegestaan. Hervestiging mag daarentegen wel op bestaande agrarische bedrijfslokaties met een agrarisch bouwvlak, ongeacht of op dat bouwvlak al een intensieve veehouderijbedrijf aanwezig is. In feite gaat het hierbij om hervestiging van bedrijven, die in de knel dreigen te raken. Met deze mogelijkheden wil de gemeente in het verwevingsgebied dezelfde mogelijkheden bieden voor hervestiging van intensieve veehouderijbedrijven als het reconstructieplan.

In extensiveringsgebied is zowel nieuwvestiging als hervestiging van intensieve veehouderijbedrijven niet toegestaan.

De mogelijkheden voor nieuwvestiging en hervestiging zijn in juridisch-planologisch opzicht vertaald in wijzigingsbevoegdheden met de bijbehorende randvoorwaarden. Daarbij is van belang dat nieuwvestiging alleen kan plaatsvinden ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven met een omvang van minimaal 70 NGE. Deze ondergrens sluit aan op de provinciale opvatting dat een agrarisch bedrijf met een dergelijke omvang zodanig groot is dat verplaatsing haalbaar is (zie paragraaf 5.5 van het reconstructieplan). De mogelijkheden voor hervestiging zijn met name in de gebruiksregel vastgelegd. Nadat nieuwvestiging of hervestiging heeft plaatsgevonden, gelden voor deze agrarische bedrijven dezelfde mogelijkheden als de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven (zie paragraaf 4.3.1. 'Uitbreiding bouwvlakken').

Boomkwekerij/boomteeltbedrijven

Boomkwekerijen/boomteeltbedrijven zijn bestemd als agrarische bedrijven. Boomkwekerijen zijn toegestaan op agrarische gronden binnen het gehele plangebied. De boomteelt zelf wordt echter niet toegelaten op de open essen en in weidevogels- en ganzengebied. Deze open essen zijn net als de weidevogelgebieden op de verbeelding aangegeven met een gebiedsaanduiding. De beperking voor boomteelt is voor die gebieden opgevoerd omdat de teelt van bomen de ruimtelijke beleving van open essen kan benadelen, zeker wanneer er sprake is van meerjarige teelt. Verder is het handhaven van de openheid een beleidsdoel voor de weidevogels- en ganzengebieden.

Paardenhouderijen

De bestaande paardenhouderijen in het plangebied zijn onder te verdelen in een drietal categorieën:

  • als agrarisch bedrijf (productiegerichte paardenhouderijen zoals een paarden(op)fokkerij, hengstenhouderijen, paardenmelkerijen). Deze bedrijven hebben een agrarisch bouwvlak gekregen;
  • als een bijzondere soort agrarisch bedrijf (gebruiksgerichte paardenhouderijen zoals een verhuurbedrijf/pensionstalling, een paardenhandel/transport, wedstrijdstallen, oefenaccommodaties). Bij deze categorie van paardenhouderijen gaat het naast het fokken van paarden primair om het africhten en trainen van paarden. Bij deze categorie speelt met name bij topfokkers/wedstrijdstallen soms het vraagstuk over de huisvestingsmogelijkheden voor grooms, reden waarom de planregels daarvoor enige ruimte bieden. Deze bedrijven hebben een agrarisch bouwvlak gekregen met de aanduiding paardenhouderij (ph);
  • als manege (publieksgerichte paardenhouderij). Bij deze groep van paardenhouderijen is het rijden met het paarden primair gericht op de ruiter/amazone. Zij zijn ondergebracht in de bestemming “Sport-Manege” (zie ook paragraaf 4.3.2). Bij deze vorm van paardenhouderij is het verkeersaspect meestal nadrukkelijker in beeld dan bij de andere vormen. Ook deze bestemming biedt mogelijkheden voor de huisvesting van grooms.

Voor de gebruiksgerichte paardenhouderij en maneges mogen rijhallen worden gebouwd tot een oppervlakte van 1.200 m². Via een afwijkingsregeling wordt voor deze categorieën van paardenhouderijen een oppervlakte van 2.000 m² toegelaten als kan worden voldaan aan de randvoorwaarden uit de planregels.

Het bestemmingsplan laat geen nieuwvestiging voor de publieksgerichte paardenhouderij (maneges) toe. Hervestiging van productiegerichte paardenhouderij en gebruiksgerichte paardenhouderij is in principe overal op bestaande agrarische bouwvlakken mogelijk. Daarbij is onafhankelijk advies van een deskundige vereist.

In gebieden met de bestemming 'Agrarisch met Waarden – Natuur- en Landschapswaarden (AW-NL)' moet het bestaande bouwvlak benut worden. Er mogen geen publieks- en/of verkeersaantrekkende voorzieningen worden gebouwd en/of aangelegd.

Uitbreiding van paardenhouderijen kan plaatsvinden in 'Agrarisch gebied' en in 'Agrarisch met Waarden – Landschapswaarden (AW-L)' tot maximaal 1,5 ha. Daarbij is van belang dat een paardenhouderij volgens de Reconstructiewet ook kan gelden als een vorm van intensieve veehouderij. Wanneer dat het geval is, dan gelden voor de betrokken paardenhouderij dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden als voor andere intensieve veehouderij(takken). Voor de ontwikkelingsmogelijkheden gelden dan de algemene regelingen in de bestemmingsplanregels voor bouwvlakvergroting en hervestiging/omschakeling van de intensieve veehouderij.

Nieuwvestiging van publieksgerichte paardenhouderijen (manege's e.d.) vraagt om een maatwerkbenadering vanwege de specifieke ruimtelijke consequenties en is lastig te vertalen in een algemene regeling in het bestemmingsplan voor het hele buitengebied. De planregels kennen dan ook geen bepaling over het wijzigen van de bestemming van een agrarisch bouwvlak in de bestemming “Sport – Manege”. Eventuele ontwikkelingen in die richting moeten in de toekomst dus worden begeleid via een herziening van het bestemmingsplan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is voor paardenhouderijen een regeling opgezet voor de huisvesting van grooms. De gemeente is hiertoe overgegaan omdat daarvoor een behoefte bestaat bij de paardenhouderijen die zich richten op het topsegment van de paardenhandel/fokkerij. Daarbij zal voorop staan dat de bedrijfsmatige noodzaak van dergelijke verblijfsruimten moet worden aangetoond en dat de regeling niet kan leiden tot het ontstaan van volwaardige (bedrijfs)woningen. Ook voorzien de planregels voor gebruiksgerichte paardenhouderijen in een afwijkingsregeling voor het realiseren van tredmolens buiten het bouwvlak.

Verder is voor een perceel aan de Munsterjansdijk in Rietmolen voorzien in een aanduiding voor een semi-bedrijfsmatige gebruiksgerichte paardenhouderij. Deze is in het bestemmingsplan opgenomen als vertaling van een geldend bestemmingsplan dat voor dit perceel een vrij specifieke planoloogische regeling bevatte. De aanduiding (saw-sbph) is opgenomen op de verbeelding en in de regels voorzien van een regeling bij de bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.

Agrarische bedrijfswoning(en)

Bestaande bedrijfswoningen zijn volgens de planregels toegelaten en als zodanig dus bestemd. Bij een volwaardig agrarisch bedrijf, hiervan is sprake bij een bedrijf van 70 NGE (vroeger 200 Standaard Bedrijfs Eenheden (SBE), is in principe één zelfstandige agrarische bedrijfswoning toegestaan. De omvang van bedrijfswoningen is bepaald op maximaal 750 m3. De mogelijkheid om op een agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning te vestigen is afhankelijk van de aard en omvang van het bedrijf. Alleen bedrijven waar de landbouwkundige noodzaak voor een tweede bedrijfswoning wordt aangetoond, kunnen in aanmerking komen voor een tweede agrarische bedrijfswoning. Om de landbouwkundige noodzaak te bepalen, wint de gemeente onafhankelijk extern advies in bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen (SAAB). De planregels zullen voorzien in een regeling waarin ook plaats is voor dit deskundigenadvies.

Daar waar geen bedrijfswoning is toegestaan is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen. Deze aanduiding is met name gebruikt voor agrarische bouwvlakken op de gemeentegrens waarvan de bedrijfswoning in een buurgemeente ligt. Ook is zij toegepast bij agrarische bouwvlakken zonder een bedrijfswoning die voorheen deel uitmaakten van een zogenaamd 'gekoppeld bouwvlak'. Het nu afgesplitste onderdeel van het bouwvlak kon volgens het geldende bestemmingsplan in de regel niet worden voorzien van een eigen bedrijfswoning, een situatie die door de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' blijft voortbestaan.

Bij niet-agrarische bedrijven staat het bestemmingsplan geen tweede bedrijfswoning toe. Bedrijfswoningen zijn alleen toelaatbaar als deze ter plaatse nodig zijn voor de bedrijfsvoering. Hiervan is alleen sprake als toezicht nodig is. Voor niet-agrarische bedrijven betekent dit dat een tweede bedrijfswoning nooit verantwoord kan worden.

Bij alle bedrijfswoningen is het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep/bedrijf toegestaan tot 30% van de oppervlakte van de woning, tot maximaal 50 m². Verder is 150 m² aan bijgebouwen toegestaan, waarbij het bijgebouw in verhouding moet blijven met het (hoofd)woongebouw. Dit wordt gewaarborgd door welstandstoetsing.

Teeltondersteunende voorzieningen (TOV)

Het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen (TOV) is voor agrarische bedrijven van belang voor verlenging van het seizoen, voor een meer gelijkmatige arbeidsverdeling en voor het terugdringen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Deze voorzieningen kunnen consequenties hebben voor perceelsgebonden natuur- en landschapswaarden. De toelaatbaarheid van deze voorzieningen wordt via het bestemmingsplan afgewogen, op basis van natuurlijke, landschappelijke en agrarische motieven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in vier categorieën:

  • Hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen
  • Lage permanente teeltondersteunende voorzieningen
  • Hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
  • Lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Uitgangspunt is dat, conform provinciaal beleid, binnen het groenblauwe raamwerk TOV niet zijn toegestaan. Dit verbod geldt niet bij TOV toepassing voor grondgebonden landbouw binnen de EHS verweving, aangezien aan de grondgebonden landbouw een blijvende rol is toegedicht. Eveneens geldt dit uitgangspunt niet voor de landbouw binnen het waterbergingsgebied.

Hoge permanente TOV (stellingen, regenkappen) zijn alleen toegestaan op het agrarisch bouwvlak. Hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan binnen de gebieden met de aanduiding 'EHS-natuur' en 'EHS-verbindingszone'.

Lage permanente TOV (zoals containervelden) zijn binnen een bouwvlak toegestaan en buiten een bouwvlak enkel ter plaatse van de aanduiding 'permanente teeltondersteunende voorzieningen' (saw-ptov) op speciaal daarvoor aangeduide vlakken voor aquacultuur. Verder worden de al bestaande lage permanente TOV toegelaten.

De omvang van lage permanente TOV binnen de agrarische gebiedsbestemmingen kan via een afwijkingsregeling worden vergroot tot 3 ha. Deze maatvoering is afgestemd op het gegeven dat in het buitengebied een aantal kwekerijbedrijven aanwezig zijn die soms al ongeveer 2 ha in gebruik hebben voor bijvoorbeeld containerteelt. Voor die bedrijven biedt de afwijkingsregeling dus nog uitbreidingsmogelijkheden. Realisatie van nieuwe permanente teeltondersteunende voorzieningen of vergroting van bestaande voorzieningen is dus mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid met voorwaarden. Het vergroten van het bouwvlak voor het agrarisch bedrijf met aquacultuur (aanduiding 'permanente teeltondersteunende voorzieningen') is mogelijk gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid.

Lage tijdelijke TOV, zoals insectengaas, afdekfolie en tunnelkassen tot een hoogte van 1,5 m, zijn zowel binnen als buiten agrarische bouwvlakken toegelaten. Daarbij is een oppervlakte van 2 ha per bedrijf toegestaan. Binnen 'Agrarisch', 'AW - L' en 'AW - NL' is een nadere afweging via een afwijking gewenst voor een vergroting van de oppervlakte aan lage tijdelijke TOV tot hooguit 3 ha.  Het bestemmingsplan noemt hierbij onder meer als voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van onevenredig nadelige effecten op de aanwezige landschaps- en natuurwaarden ingevolge de gebiedsbestemming.

Hoge tijdelijke TOV, zoals schaduwhallen, wandelkappen en hagelnetten, zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan. Ook voor deze voorzieningen geldt een instandhoudingstermijn van maximaal 8 maanden.

Binnen de gebiedsbestemmingen 'Bos' en 'Natuur' en in de gebieden met de aanduiding 'EHS-natuur' en 'EHS-verbindingszone' zijn tijdelijke TOV niet toegestaan.

Kassen voor glastuinbouwbedrijven zijn alleen toegestaan bij de bestaande glastuinbouwbedrijven die met de aanduiding 'glastuinbouw' op de verbeelding zijn weergegeven. Als neventak bij grondgebonden agrarische bedrijven zijn kassen binnen het bouwvlak toegestaan tot een omvang van 1.000 m². Binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'AW-L' en 'AW-NL' is een afwijkingsregeling opgenomen die een verhoging van deze oppervlakte toelaat tot 2.500 m² wanneer aan de gestelde randvoorwaarden kan worden voldaan.

Functieverandering/plattelandsvernieuwing

Algemeen

Er is sprake van functieverandering wanneer een bestaand gebouw een nieuwe functie krijgt. Vaak gaat het hierbij om (agrarische) bedrijfsbebouwing die vrijkomt, omdat het bedrijf wordt beëindigd. Maar het kan ook gaan om bebouwing die al enige tijd niet meer wordt gebruikt voor het (agrarische) bedrijf. In het laatste geval is het zelfs mogelijk dat de vroegere agrarische bestemming volgens het geldende bestemmingsplan al is vervangen door een woonbestemming. Het functieveranderingsbeleid is daarom niet alleen verwerkt in de planregels over de agrarische gebiedsbestemmingen, maar ook in de woonbestemming en in andere detailbestemmingen.

Het bestemmingsplan biedt zodoende ook in die situaties mogelijkheden voor hergebruik van vrijkomende of vrijgekomen (agrarische) bedrijfsbebouwing.

Regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'

Op het gebied van functieverandering zijn een aantal belangrijke uitgangspunten vastgelegd in de regionale beleidsnotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' en in de uitgangspuntennotitie voor dit bestemmingsplan. Zo tellen bij het bepalen van de omvang van de bestaande oppervlakte aan (agrarische) bedrijfsbebouwing alleen de feitelijk bestaande, legaal opgerichte gebouwen mee die in gebruik zijn voor de (agrarische) bedrijfsfunctie. Gebouwen die volgens een nog niet gebruikte vergunning mogen worden gebouwd kunnen dus niet worden ingezet, evenals illegaal opgerichte gebouwen. Het 'slopen' van nog niet gebouwde gebouwen levert immers geen ruimtelijke kwaliteitswinst op, terwijl het vanzelfsprekend is dat het realiseren van illegale bebouwing niet alsnog moet worden beloond via een functieveranderingsplan.

Bij dit laatste punt moet echter wel in aanmerking worden genomen dat de bouwregelgeving in de afgelopen jaren een aantal malen vrij ingrijpend is veranderd. Dit heeft onder meer tot gevolg dat bebouwing die in het verleden misschien illegaal was, inmiddels als vergunningsvrij en als legaal moet worden aangemerkt. Dit gegeven maakt het soms lastig om aan te geven welke bebouwing legaal is opgericht. De gemeente baseert zich daarbij echter in eerste instantie op het bouwdossier en de gearchiveerde vergunningen.

De regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' gaat er van uit dat voor nieuwe activiteiten of functies waarvoor een afwijking of planwijziging nodig is, ook een tegenprestatie moet worden geleverd. 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' werkt hierbij met het begrip 'verevening'. Deze verevening kan bestaan uit een ruimtelijke kwaliteitsbijdrage op het perceel zoals de sloop van vrijkomende of vrijgekomen gebouwen, het behoud van monumentale gebouwen, natuurontwikkeling, verbetering van de infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen of het leveren van een financiële bijdrage aan een vorm van verevening op een andere lokatie.

Bij verevening door het behoud van karakteristieke bebouwing is de lijst met karakteristieke panden (MIP-inventarisatie) het uitgangspunt. Verevening kan daarbij worden bereikt door op verzoek van de aanvrager monumentwaardige bebouwing op te nemen op de gemeentelijke monumentenlijst. Verder gelden de uitgangspunten en de criteria uit de notitie 'Achterhoekse erven veranderen. Kadernota ruimtelijke kwaliteit' (zie bijlage 6) bij functieveranderingen als beleidsmatige leidraad voor het ontwerp van de bebouwing en het erfinrichtingsplan. Voor inittiatiefnemers bevat zij een aantal denkrichtingen die bij de planopzet kunnen worden gehanteerd. Landschappelijke inpassing geldt bij functieveranderingsprocessen altijd als randvoorwaarde. Ook daarbij kan worden aangesloten bij de denklijnen uit de notitie 'Achterhoekse erven veranderen', terwijl ook de markewerkboeken als inspiratiebronnen kunnen dienen. In combinatie met het gemeentelijke welstandsbeleid stuurt de notitie 'Achterhoekse erven veranderen' bij functieveranderingsprocessen dus aan op het behoud of zelfs de versterking van de landschappelijke kwaliteit. Voor de duidelijkheid moet worden opgemerkt dat landschappelijke inpassing op zichzelf niet geldt als vereveningsbijdrage.

In procedureel opzicht valt over functieveranderingen te melden dat een verandering van de hoofdfunctie via een separate planologische procedure verloopt en moet samengaan met intrekking van de geldende milieuvergunning of –melding door de aanvrager. Verder sluit de gemeente met de aanvrager een overeenkomst over het verhalen van 'tegemoetkoming in schade' (vroeger 'planschade') en eventueel over de uitvoering van de verevening. Afhankelijk van de concrete situatie kan het sluiten van deze overeenkomsten ook aan de orde zijn bij nevenactiviteiten.

Tenslotte houdt het functieveranderingsbeleid rekening met gebiedskenmerken zoals de ligging van een lokatie binnen de EHS of binnen een LOG. Zo wordt binnen een LOG functieverandering naar werken pas toegelaten als redelijkerwijs duidelijk is dat op de betreffende lokatie geen agrarische activiteiten meer worden opgestart. Bovendien wordt een nieuwe functie binnen een LOG alleen toegestaan wanneer deze nauw verwant is aan de landbouw (gebiedsgebonden bedrijven).

Functieverandering: twee soorten

Bij hergebruik van vrijgekomen of vrijkomende (agrarische) bedrijfsbebouwing in het buitengebied zijn in de uitgangspuntennotitie twee hoofdvormen onderscheiden: 'functieverandering naar wonen' en 'functieverandering naar werken'. De eerste hoofdvorm van functieverandering doet zich voor wanneer (agrarische) bedrijfsgebouwen worden ingezet om nieuwe woningen te realiseren. In verband met de demografische toekomstverwachtingen heeft de gemeenteraad op 26 oktober 2010 en op 25 januari 2011 besloten om geen toepassing meer te geven aan dit 'rood-voor-rood'-beleid. De beleidswijziging heeft tot gevolg dat het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 geen mogelijkheden biedt voor het opheffen van agrarische bedrijfsbestemmingen in combinatie met een toename van het aantal aanwezige woningen. Wel biedt het de mogelijkheid om de bestemming van een voormalige agrarisch bedrijf om te zetten in een woonbestemming, indien dit overeenstemt met het gebruik en verder niet leidt tot extra woningen.

Bij de tweede hoofdvorm van functieverandering, die hierna aan de orde komt, gaan agrarische bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor niet-agrarische bedrijfsfuncties. Deze vorm heeft ook wel 'functieverandering naar werken'.

Functieverandering naar werken

Zoals vermeld, gaat het bij functieverandering naar werken meestal om het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor niet-agrarische bedrijfsfuncties. De regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' bevat een bedrijvenlijst en zogenaamde 'menukaarten'. Op die manier geeft zij aan welk soort bedrijvigheid tot welke omvang is toegestaan in de verschillende gebiedstypen die de Achterhoek kent.

Het bestemmingsplan voor het buitengebied heeft dit systeem overgenomen door de bedrijvenlijst en de menukaarten uit de regionotitie over te nemen in bijlagen bij de planregels.

Hierbij is vermeld dat de bedrijvenlijst niet is bedoeld als een volledige opsomming. Benadrukt wordt dat de gemeente via functieverandering in ieder geval geen mogelijkheden wil bieden voor grootschalige en geconcentreerde bedrijfsbebouwing. Het bestemmingsplan volgt bij 'functieverandering naar werken' de richtlijnen uit de RVB en de uitgangspuntennotitie, door te bepalen dat dit alleen mogelijk is in bestaande gebouwen, waarbij buitenopslag in beginsel niet is toegestaan. In aanvulling op het regionale beleid biedt het bestemmingsplan echter enige ruimte voor buitenopslag als daarbij gebruik wordt gemaakt van al bestaande opslagvoorzieningen, zoals een sleufsilo. Gelet op het behoud van de landschappelijke kwaliteit geldt daarbij dan wel als randvoorwaarde dat de opslag niet hoger mag zijn dan de wanden van de bestaande sleufsilo. Naast de mogelijkheid voor hergebruik van een gebouw voor een nieuwe functie, gaat deze regeling dus ook uit van hergebruik van aanwezige buitenopslagvoorzieningen. De realisatie van nieuwe voorzieningen voor buitenopslag is echter niet toegelaten terwijl in het kader van de landschappelijk inpassing nog altijd kan worden verlangd om overbodige voorzieningen te verwijderen.

De tabellen die als vertaling van het functieveranderingsbeleid zijn verwerkt in de bijlagen bij de planregels, zijn ook hierna opgenomen.

Tabel 1: Toelaatbare nevenactiviteiten (bij rechte en via afwijking)

Maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen mag worden ingezet voor nevenactiviteiten tot de in deze tabel genoemde maximale oppervlakte.

Nevenfuncties:

bij rechte en via afwijkingsbe-voegdheid  
aanduiding
'EHS – natuur'  
aanduiding
'EHS - verweving'  
Aanduiding
'EHS - verbin-dingszone'  
bestemming 'Agrarisch'
('A')  
Bestemmingen 'AW – L' en
'AW – NL'  
aanduiding 'Re-constructiewet-zone - land-bouwontwik-kelingsgebied'  
Verblijfsrecreatie/toerisme   < 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
n.t.  
  < 500 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
n.t.  
Dagrecreatie/
Toerisme  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
n.t.  
  < 500 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
n.t.  
Zorg   < 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
n.t.  
  < 500 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
n.t.  
Opslag   n.t.   < 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
n.t.  
  n.t.   < 500 m²
(afwijking)  
< 500 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
n.t.  
NED   n.t.   < 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
< 350 m²
(bij rechte)  
  n.t.   < 500 m²
(afwijking)  
< 500 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 750 m²
(afwijking)  
< 500 m²
(afwijking)  

n.t. = niet toegestaan

Bij deze tabellen is van belang dat deze de maten noemen tot '… m²' en 'van … m² tot … m²'. Voor wat betreft de nevenactiviteiten staat het bestemmingsplan de maat tot 350 m² rechtstreeks (bij rechte) toe waarbij echter niet meer dan de helft van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt voor de nevenactiviteit. Dit houdt in dat alle nog actieve agrarische bedrijven direct en zonder verdere afwijking of wijziging van de gemeente een neventak mogen beginnen zolang deze maar niet meer dan de helft van de bedrijfsgebouwen beslaat en daarnaast ook nog onder de 350 m² blijft. Deze neventak moet dan wel voorkomen op de als bijlage 5 opgenomen indicatieve lijst met bedrijven. Deze inhoudelijke eis geldt overigens niet voor de algemeen toegestane ondergeschikte nevenactiviteiten (30% van de gebouwen tot ten hoogste 50 m²), die ook zonder verevening kunnen worden ontwikkeld.

Zoals gezegd, is de verruiming in vierkante meters tot het genoemde maximum volgens de bovenstaande tabel mogelijk na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid. Dit is in tegenstelling tot de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. In deze nota werd uitgegaan van het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid bij de verruiming van 500 tot 750 m². Voor het vestigen van nevenactiviteiten is dit echter niet het juiste instrument, omdat de agrarische hoofdbestemming immers gehandhaafd blijft. Voor de nevenfuncties kan de maximale beleidsruimte uit 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' dus worden bereikt via een afwijkingsregeling.

Bij nevenactiviteiten doet zich bovendien de situatie voor dat er een activiteit ontstaat naast de al bestaande (agrarische) hoofdactiviteit. Een vereveningsverplichting zoals het slopen van gebouwen is daarbij echter weinig zinvol omdat het betrokken bedrijf op basis van het bestemmingsplan immers weer nieuwe bedrijfsgebouwen mag oprichten. In het verlengde hiervan is het ook niet zinvol om nieuwbouw voor de nevenactiviteit uit te sluiten. Een verbod daartoe is immers altijd te ontgaan door nieuwbouw te plegen voor de agrarische hoofdfunctie en de gerealiseerde bebouwing na enige tijd in gebruik te nemen voor een nevenactiviteit. De tegenprestatie bij het toepassing van de afwijkingsregeling moet dus vooral worden gezicht in (een verbetering) van de landschappelijke inpassing. Ook dit kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.

Overigens bestaan op een aantal lokaties in het buitengebied agrarische bedrijven die met een nevenactiviteit die door de jaren heen de omvang hebben gekregen van een volwaardig niet-agrarisch bedrijf. Voor deze situaties is een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch …' opgenomen waarbij de niet-agrarische bedrijfstak concreet is benoemd. Via de planregels heeft deze niet-agrarische bedrijfstak dezelfde uitbreidingsmogelijkheden als een niet-agrarisch bedrijf met de bestemming 'Bedrijf'.

Bij functieverandering is sprake van een hoofdfunctie wanneer de agrarische activiteiten worden gestopt of inmiddels zijn gestopt. Ook in de tabel die de mogelijkheden weergeeft voor het vestigen van nieuwe hoofdfuncties gaat uit van maten tot '… m²' en maten 'van … m² tot … m²'. Daarbij is het vestigen van een nieuwe hoofdfunctie op een agrarisch bouwvlak alleen mogelijk als de agrarische bestemming ook wordt omgezet in een nieuwe bestemming die past bij de nieuwe bedrijfsactiviteit. Dit laatste kan alleen gebeuren door wijziging van het bestemmingsplan omdat een geldende bestemming alleen op die manier kan worden aangepast. De gehanteerde maten sluiten aan op de kaders uit 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' en brengen tot uitdrukking dat recreatie, toerisme en zorg in het functieveranderingsbeleid zijn aangemerkt als speerpunten. Voor deze functies is via een planwijziging namelijk een maximumoppervlakte van 900 m² in beeld, terwijl deze bij de andere nieuwe functies hoogstens 750 m² haalbaar is.

Ook voor het vestigen van een nieuwe hoofdfunctie moet een tegenprestatie worden geleverd. Het bestemmingsplan hanteert voor deze verevening de uitgangspunten van de regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. Deze verevening bestaat uit een ruimtelijke kwaliteitsbijdrage op het perceel die kan bestaan uit de sloop van vrijkomende of vrijgekomen gebouwen, het behoud van monumentale gebouwen, natuurontwikkeling, verbetering van de infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen of het leveren van een financiële bijdrage aan een vorm van verevening op een andere lokatie.

Tabel 2: Toelaatbare hoofdfunctie

Maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen mag worden ingezet voor een hoofdfunctie tot de in deze tabel genoemde maximale oppervlakte.

Hoofdfuncties:

via wijzigingsbevoegd-heid
 
aanduiding
'EHS – natuur'  
aanduiding
'EHS - verweving'  
aanduiding
'EHS - verbin-dingszone'  
bestemming 'Agrarisch'
('A')  
bestemmingen 'AW – L' en
'AW – NL'  
aanduiding 'Re-constructiewet-zone - land-bouwontwik-kelingsgebied'  
Verblijfsrecreatie/
Toerisme  
< 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 900 m²
(wijziging)  
< 900 m²
(wijziging)  
n.t.  
Dagrecreatie/toerisme   < 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 900 m²
(wijziging)  
< 900 m²
(wijziging)  
n.t.  
Zorg   < 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 900 m²
(wijziging)  
< 900 m²
(wijziging)  
n.t.  
Opslag   n.t.   < 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
n.t.  
NED   n.t.   < 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  
< 750 m²
(wijziging)  

n.t. = niet toegestaan

Wanneer wordt gekozen voor het slopen van vrijkomende/vrijgekomen bedrijfsgebouwen, dan moet in principe 50% van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Dit percentage mag dalen tot 25% van de bestaande bedrijfsgebouwenoppervlakte als het verschil met de 50% wordt 'ingevuld' door een andere vorm van verevening zoals bijvoorbeeld de aanleg van natuur. Uitgaande van het beleid uit de uitgangspuntennotitie voor dit bestemmingsplan, wordt het verschil in sloopoppervlakte daarbij in financiële zin doorberekend en per m² 'gemiste' sloop een kengetal van € 25,00 aangehouden. Dit betekent dat bij het missen van 100 m² aan sloopoppervlakte ongeveer € 2.500,00 moet worden geïnvesteerd in andere vormen van verevening. Deze maatwerkregeling verdraagt zich met de regionotitie die een andere invulling van de 50%-regeling mogelijk maakt in situaties waarin minder sloop wenselijk is.

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bestemmingsplan voor het buitengebied bevat een regeling voor het beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van (bedrijfs)woningen. Deze regeling ziet toe op het gebruik van een beperkt deel van bestaande (bedrijfs)woningen en/of hun bijgebouwen voor zulke lichte bedrijfsactiviteiten dat er zelfs bij een woonbestemming sprake is van een gebruik dat ruimtelijk ondergeschikt is aan de woonfunctie.

De ondergeschiktheid van de beroeps- of bedrijfsmatige functie komt in de planregels tot uitdrukking via de begripsbepalingen. De rechtspraak heeft voor dit soort nevenactiviteiten criteria gevormd, die ook in de planregels van het bestemmingsplan zijn verwerkt en soms ook al waren verwerkt in diverse geldende bestemmingsplannen.

Bij beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis valt te denken aan activiteiten, die niet vallen onder de werking van de Wet milieubeheer en vanuit die optiek en vanwege hun beperkte ruimtelijke uitstraling ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Zij mogen binnen bestaande gebouwen een oppervlakte van hooguit 30% van de (bedrijfs)woning beslaan tot maximaal 50 m². Voorbeelden van dit soort activiteiten zijn een kantoor-, praktijk- of atelierruimte aan huis. Vanwege de beperkte ruimtelijke uitstraling van dit soort gebruiksvormen is voor het vestigen daarvan geen vereveningsbijdrage vereist. Pas wanneer de bedrijfsactiviteiten een groter gedeelte van de bestaande bebouwing gaan omvatten, zal er sprake kunnen zijn van het vestigen van een nieuwe hoofdfunctie waarvoor dus verevening vereist is.

  • Samenvatting uitgangspunten bij 'functieverandering naar werken'
  • Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis gelden als een nevenactiviteit waarvoor geen verevening vereist is. Zij mogen tot een beperkte omvang plaatsvinden in de bestaande gebouwen (30% van de oppervlakte van de (bedrijfs)woning tot maximaal 50 m²). Deze mogelijkheid geldt voor elke woning in het buitengebied.
  • Nevenactiviteiten worden bij functionerende agrarische bedrijven toegelaten tot 350 m² waarbij dan wel sprake moet zijn van bedrijfsactiviteiten uit de 'Indicatieve bedrijvenlijst'. Afhankelijk van de gebiedskenmerken kunnen grotere oppervlakten worden ingezet voor functieverandering via een afwijking volgens de regels bij het bestemmingsplan.
  • Verandering van de hoofdfunctie verloopt via een planologische wijzigingsprocedure (Wro) en gaat samen met intrekking van de eventueel geldende milieuvergunning of –melding door de aanvrager.
  • In landbouwontwikkelingsgebied is functieverandering naar werken alleen mogelijk als de nieuwe functie verwant is aan de landbouw en als in redelijkheid niet kan worden verwacht dat de lokatie wordt ingezet voor een agrarisch bedrijf. Het bestemmingsplan biedt voor functieverandering binnen de landbouwontwikkelingsgebieden iets meer ruimte dan de regionotitie, dit mede gelet op het feit dat de ontwikkeling van de intensieve veehouderij binnen de landbouwontwikkelingsgebieden in de praktijk anders is gelopen dan vooraf werd gedacht.
  • De gemeente sluit met de aanvrager een overeenkomst over het verhalen van 'tegemoetkoming in schade' en over de uitvoering van de eventuele verevening. Dit laatste element kan ook worden geborgd door het stellen van voorwaarden in omgevingsvergunningen die worden verleend op basis van een afwijkingsbevoegdheid uit de planregels.
  • Vormen van functieverandering naar werken waarvoor verevening vereist is, zijn mogelijk tot de omvang uit de menukaarten in de notitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. Daarbij geldt als uitgangspunt dat op hetzelfde perceel 50% van de bestaande oppervlakte aan (agrarische) bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt.
  • Het slopen van een kleiner deel van deze oppervlakte is mogelijk, wanneer strikte hantering van de 50%-norm onwenselijk is en de aanvrager ook op een andere manier een vereveningsbijdrage levert, die in verhouding staat tot het verschil tussen de werkelijk te slopen oppervlakte en de 50%-norm. Ook in het laatste geval moet minimaal 25% van de bestaande oppervlakte aan (agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
  • Bij de verbouwing van het her te gebruiken bedrijfsgebouw blijft de hoofd- en verschijningsvorm in stand en gelden de ontwerpuitgangspunten uit de notitie 'Achterhoekse erven veranderen. Kadernota ruimtelijke kwaliteit'. Voor 'functieverandering naar werken' wordt bij voorkeur de landschappelijk meest waardevolle bebouwing ingezet.
4.3.2 Planthema's werken en wonen

Niet-agrarische bedrijven

Niet-agrarische bedrijven hebben in principe een strakker afgebakend bouw- en bestemmingsvlak gekregen dan agrarische bedrijven. De bouw- en bestemmingsvlakken zijn gebaseerd op het huidige gebruik volgens de laatst beschikbare luchtfoto van maart 2011. De bedrijfsbebouwing moet worden opgericht binnen het bouwvlak.

De bestemming 'Bedrijf' is toegekend vanwege de bestaande bedrijvigheid. Het betreft hier bedrijvigheid, anders dan agrarische bedrijvigheid, ofwel niet-agrarische bedrijvigheid. De verschillende bedrijfsvormen zijn in één detailbestemming geregeld. In de regels is een tabel opgenomen waarin de bedrijfsdoeleinden per adres zijn gespecificeerd. Onder deze bestemming vallen de in het gebied aanwezige niet-agrarische bedrijven. Via een aanduiding op de verbeelding en een tabel in de planregels geeft het bestemmingsplan aan welke bedrijfsactiviteiten op een concrete lokatie zijn toegelaten en met welke milieucategerie deze bedrijfsactiviteiten corresponderen. De gebruiksregels bieden daarbij via een afwijkingsregeling de mogelijkheid om andere bedrijfsactiviteiten toe te staan met een vergelijkbare milieucategorie. Ter plaatse van de specifieke aanduiding zanddepot is tevens een zanddepot toegestaan. Het betreft het reeds bestaande zanddepot van de zandwinning van het Hambroek.

Per bedrijf is het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan. Dit betekent dat het bestemmingsplan bij niet-agrarische in principe één bedrijfswoning toelaat, tenzij er geen bedrijfswoning aanwezig is, en dat geen mogelijkheden biedt voor een extra bedrijfswoning. Vervanging van een bestaande bedrijfswoning is wel mogelijk. De maximuminhoudsmaat voor een bedrijfswoning bedraagt primair 750 m³. Deze inhoudsmaat kan worden overschreden door woningen te vergroten met inpandige (voormalige) bedrijfsruimte of met woonruimte ten behoeve van mantelzorg. Het bestemmingsplan biedt deze mogelijkheden overigens ook aan voor andere bedrijfswoningen en voor burgerwoningen. Daarnaast zijn tuinen, erven en bijgebouwen (maximaal 150 m²), speelvoorzieningen, groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting, aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, (onverharde) paden en wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak dat soms samenvalt met het bestemmingsvlak. Met name bij bedrijven in de hogere milieucategorieën zijn bouwvlakken vaak kleiner dan het bestemmingsvlak voor de bestemming “Bedrijf”. Verder gaat het hierbij soms om bedrijven die op hun perceel ook behoefte hebben aan onbebouwde ruimte (bijvoorbeeld loonbedrijven of andere gebiedsgebonden bedrijven). De gemeente wil dit mogelijk maken, zeker wanneer het geldende bestemmingsplan dit ook al toeliet, maar wil tegelijkertijd voorkomen dat de onbebouwde terreingedeelten ook kunnen worden bebouwd. Bij de in de gemeente aanwezige loonbedrijven bestaat de wens om bestemmingsvlakken toe te laten van meer dan 1 ha. Als een bedrijf die behoefte concreet kan maken, dan is de gemeente bereid om daarin mee te denken. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan gaat de gemeente echter uit van het bestaande bestemmingsvlak waarbij een uitbreiding alleen aan de orde is als de uitbreidingswens nu al concreet is ingebracht.

Op percelen waar volgens het geldende bestemmingsplan ruime uitbreidingsmogelijkheden bestaan, wordt in het nieuwe bestemmingsplan gebruik gemaakt van een bebouwingspercentage. Dat percentage is dan afgestemd op de ingebrachte uitbreidingswensen en/of op de bestaande bouwmogelijkheden, waarbij het echter niet langer mogelijk blijft om een bedrijfsperceel volledig te bebouwen. Bij bedrijven waar dit laatste volgens het geldende bestemmingsplan nog wel mogelijk is, laat het nieuwe bestemmingsplan via het bebouwingspercentage veelal een verdubbeling van de bestaande bedrijfsbebouwing toe. De gemeente acht deze insteek reëel omdat de bestaande bouwmogelijkheden bij deze bedrijven enerzijds nooit volledig zijn ingevuld, en het anderzijds ook een te grote stap is om deze bouwmogelijkheden terug te brengen tot een niveau dat voor andere bedrijven al langer gold en ook blijft gelden. Er wordt dus gekozen voor een tussenweg die recht doet aan de bestaande planologische situatie voor deze groep van bedrijven en tegelijkertijd aansluiting zoekt bij de generieke regeling voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied.

Het gemeentebestuur vindt het wenselijk dat de bestemmingsregeling een instrument bevat waardoor na de beëindiging van een bedrijfsactiviteit in beginsel andere bedrijfsactiviteiten kunnen worden gevestigd. Daartoe zijn enkele afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen in de planregels voor de bestemming “Bedrijf”.

Door middel van een omgevingsvergunning (afwijking van de gebruiksregels) kunnen bedrijven worden toegelaten uit de categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die niet genoemd zijn, maar die naar aard en invloed op de omgeving in de praktijk vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijfsfuncties.

In de regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' is ook de mogelijkheid tot uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven behandeld. Zij koppelt de uitbreidingsmogelijkheden voor deze bedrijven aan het huidige bebouwingsoppervlak. In aansluiting hierop krijgen bestaande bedrijven bij recht een uitbreidingsmogelijkheid van 20% van de bestaande bedrijfsbebouwing. Voor sommige gebiedstypen wordt een maximaal haalbare bedrijfsvloeroppervlakte van 375 m² of 500 m² ingebouwd voor niet-agrarische bedrijven die kleiner zijn dan die maten. Deze constructie is in de planregels verwerkt als vertaling van het beleid om niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied slechts beperkt toe te laten.

De genoemde maatvoeringen van 375 m² of 500 m² zijn daarbij afgeleid uit de regionotitie die in het provinciale beleid en de RVG is overgenomen. Via een afwijkingsbevoegdheid biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om onder voorwaarden een vergroting tot nogmaals 25% van de bij recht toegelaten oppervlakte toe te staan. Daarbij is gekozen voor een afwijkingsregeling omdat een wijzigingsregeling niet past in het systeem van het bestemmingsplan. Het gemeentebestuur komt tot deze verruiming omdat de percentages van 10% (via afwijking) en 15% (via planwijziging) uit 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' soms als te beperkend worden ervaren, zeker als wordt gelet op de bestaande rechten van bedrijven die ook volgens de RVG kunnen worden gerespecteerd. In het nieuwe bestemmingsplan geeft de gemeente zodoende een planologische regeling die is gebaseerd op de uitzonderlingsmogelijkheden voor maatwerk die de regionotitie, en daarmee ook de RVG, biedt. Bij het hanteren van die percentages is het bovendien niet reëel om ondernemers in overweging te geven om hun bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Gesprekken in die richting zijn beter te voeren bij meer substantiële uitbreidingen die bedrijfseconomisch vereist zijn. Vandaar dat de gemeente een uitbreidingsruimte wil bieden tot 25% waarbij via de randvoorwaarden ook dan nog wel de vraag aan komt of de uitbreiding noodzakelijk is en of bedrijfsverplaatsing economisch haalbaar is. Bij grotere uitbreidingen komt een discussie over bedrijfsverplaatsing vervolgens in beeld als onderdeel van een eventuele bestemmingsplanherziening.

Tabel : Rechtstreekse uitbreidingsmogelijkheden bestaande bedrijven

Bestemming 'Bedrijf', gelegen binnen de …   Gebiedsgebonden functies   Niet-gebiedsgebonden functies  
aanduiding 'EHS – natuur'   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 375 m²   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 375 m²,  
aanduiding 'EHS - verweving'   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 500 m²   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 375 m²,  
aanduiding 'EHS - verbindingszone'   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 500 m²   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 375 m²,  
bestemming 'Agrarisch' ('A'), (multifunctioneel gebied)*   20% uitbreiding   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 500 m²  
bestemmingen 'AW – L' en 'AW – NL'**   20% uitbreiding   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 500 m²  
aanduiding 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 375 m²   20% uitbreiding tot absoluut maximum van 375 m²,  

* aanduidingen (sa-..) binnen de bestemming 'Agrarisch'

** aanduidingen (saw-..) binnen de bestemming 'AW-L' en AW-NL'

Het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 kent een regeling voor de verandering van de vorm van een bouwvlak. Deze kan worden benut als bebouwing gewenst is op een plek die buiten het bouwvlak ligt maar wel binnen de bestemming voor 'Bedrijf'. Van belang is dat de omvang van het bouwvlak niet kan worden vergroot via deze wijziging. Verder is zij in de praktijk alleen zinvol voor bedrijven waarvan het bouwvlak kleiner is dan het bestemmingsvlak.

Voor die situaties waar de bovenstaande ruimte geen oplossing biedt voor een bedrijfseconomisch vereiste uitbreiding, kan toch uitbreiding plaatsvinden na onderzoek naar de economische (on)mogelijkheden van verplaatsing. Om een juiste afweging van belangen te kunnen maken, is een dergelijke uitbreiding alleen mogelijk na het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dat zich dan richt op de concrete uitbreidingswens.

Nutsvoorzieningen

Binnen de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' zijn de in het plangebied voorkomende nutsbedrijven en nutsvoorzieningen opgenomen. Het betreft bestaande nutsbedrijven en/of nutsvoorzieningen zoals meet- en regelstations, transformatorstations, pompstations voor de hoge drukriolering, rioolwaterzuiveringsinstallaties, antennemasten, grondwaterpompstations en een watertoren (zie de tabel bij de bestemming). Bergbezinkbassins zijn via een aanduiding (saw-bbb) opgenomen op de verbeelding en geregeld binnen de agrarische gebiedsbestemmingen. Transformatorhuisjes zijn toegestaan binnen de gebiedsbestemmingen. Deze laatste groep van nutsvoorzieningen zijn (vanwege hun beperkte omvang) op de verbeelding dan ook niet weergegeven. Omdat bij één van de nutsvoorzieningen een bedrijfswoning aanwezig is, zijn de planregels voorzien van de bepalingen die daarbij horen.

Detailhandel

De gemeente heeft in de RVB al vastgelegd dat zij bij detailhandel in het buitengebied wil aansluiten bij de tradities van het buitengebied in Berkelland. Dit betekent dat zij detailhandel in het buitengebied in beginsel niet toestaat. Bij initiatieven zal via een afwijkingsprocedure het afwegingskader 'nee, tenzij' worden gehanteerd, nadrukkelijk gekoppeld aan het streekeigen karakter van de activiteit en aan de functies landbouw, toerisme, recreatie en cultuurhistorie. In de planregels komt dit tot uiting in een afwijkingsregeling bij de gebruiksregels voor de agrarische gebiedsbestemmingen

Het gemeentebestuur wil naast de klassieke 'agrarische verkoop' ook mogelijkheden bieden voor detailhandel in ter plaatse vervaardigde ambachtelijk geproduceerde producten. Hieraan koppelt zij een maximum van 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte tot maximaal 100 m². Ook deze aanvullende mogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel in het buitengebied zijn in de planregels vertaald via een afwijkingsregeling bij de gebruiksregels voor de agrarische gebiedsbestemmingen.

Aan bestaande reguliere detailhandelsbedrijven is de bestemming 'Bedrijf' toegekend aan gebouwen en gronden die al een detailhandelfunctie hebben. Binnen deze bestemming is detailhandel toegestaan via de bijgevoegde tabel in de regels. De bedrijfsbebouwing mag alleen worden opgericht binnen het bouwvlak dat soms samenvalt met het bestemmingsvlak. Zoals gezegd zijn binnen de bestemming 'Bedrijf' bedrijfswoningen toegestaan voor zover zij al aanwezig zijn. Verder is voor Spilbroek 3 in Neede voorzien in persoonsgebonden overgangsrecht dat voorziet in het voortzetten van bestaande detailhandel in wintersportartikelen. Dit persoonsgebonden overgangsrecht is verwerkt in de gebruiksregels bij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en op de verbeelding aangegeven met de aanduiding (saw-por).

Cultuur en ontspanning

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen en terreinen met een culturele bestemming. Het gaat daarbij in hoofdzaak om musea en buurtverenigingsgebouwen, terwijl ook een openluchttheater onder 'Cultuur en Ontspanning' is gerangschikt. Bedrijfswoningen zijn toegelaten voor zover zij al aanwezig zijn, terwijl er mogelijkheden zijn voor ondergeschikte horeca (zie hierna).

Horeca

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen en gronden die een horecafunctie hebben. Binnen deze bestemming is horeca toegestaan, zoals genoemd in de bijgevoegde tabel in de regels. Bij het toekennen van de horeca-bestemming is aansluiting gezocht bij de bestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen. Bedrijfswoningen zijn toegestaan voor zover zij al aanwezig zijn. De bedrijfsbebouwing mag alleen worden opgericht binnen het bouwvlak dat soms overigens samenvalt met het bestemmingsvlak. Daarnaast zijn de volgende voorzieningen toegestaan: aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, terras, tuinen en erven, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting, (onverharde) paden en wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

In het buitengebied zijn horeca-activiteiten ook als nevenactiviteit toegestaan binnen andere (gebieds)bestemmingen. Hierbij valt niet alleen te denken aan kantines bij sportterreinen of recreatiebedrijven (ondergeschikt aan de hoofdfunctie), maar ook aan kleinschalige horeca bij agrarische bedrijven of woningen in het buitengebied.

Bij de ondergeschikte horeca geven de planregels aan dat deze alleen is toegestaan als zij dienstbaar is aan de hoofdfunctie. Op die manier laat het bestemmingsplan geen zelfstandige horeca toe bij bijvoorbeeld sportkantines of recreatiebedrijven.

Voor kleinschalige horeca op agrarische bedrijven en bij woningen biedt het bestemmingsplan ruimte via het functieveranderingsbeleid. Dit is ook verwoord in de LTO-publicatie 'Kleinschalige en ondersteunende horeca in het buitengebied. Een leidraad voor (Achterhoekse) gemeenten' die samen met de Achterhoekse gemeenten tot stand is gekomen. Uit deze leidraad komt naar voren dat de gemeente maximaal 100 m² toelaat voor vormen van ondergeschikte/ondersteunende horeca. Dit is in de planregels verwerkt in de afwijkingsregelingen voor nevenactiviteiten.

Maatschappelijke voorzieningen

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen en gronden die een maatschappelijke functie hebben. Binnen het plangebied zijn verschillende maatschappelijke functies aanwezig (onder meer begraafplaatsen, onderwijsgebouwen, zorgfuncties). De verschillende terreinen zijn voorzien van een voor dat type terrein passende aanduiding die de bestaande functie vastlegt. Door middel van deze bestemming blijft de huidige situatie van deze terreinen gehandhaafd, met op de functie en omgeving afgestemde ontwikkelingsmogelijkheden. De (bedrijfs)bebouwing moet worden opgericht binnen het bouwvlak dat meestal niet samenvalt met het bestemmingsvlak en dan dus goed herkenbaar is op de verbeelding.

Voorgaande is ook geregeld voor een aantal bijzondere lokaties. Een voorbeeld hiervan is het gebied van de Leo-Stichting waar sprake is van jeugdzorg en van bijzonder onderwijs. Verder zijn voor de militaire terreinen in de omgeving van Kamp Holterhoek specifieke aanduidingen en bouwregels opgenomen die aansluiten op de daarvoor geldende bestemmingsplannen.

Zoals in de inleiding al werd gezegd, is voor de kliniek Oldenkotte en voor de terreinen van Rentray onlangs een afzonderlijke planologische procedure afgerond, reden waarom deze zijn buiten het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 zijn gebleven. Verder is naar aanleiding van zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan voor de locatie Bennekerweg 4 aangegeven dat daar alleen een bedrijfswoning met bijgebouwen is toelaten zodat het niet mogelijk is om de daar aanwezige gebouwen op een andere wijze te gebruiken (zie zienswijzennota)

Sportvoorzieningen

De bestemming 'Sport' heeft betrekking op diverse in het buitengebied gelegen sportvoorzieningen. Het gaat hier met name om sportterreinen en maneges waarbij de laatste specifiek zijn bestemd als 'Sport – Manege'.

In het plangebied worden enige lokaties gebruikt als hondenoefenterrein. Deze terreinen zijn via aanduidingen aangegeven binnen de hoofdbestemmingen 'Bos', Cultuur en ontspanning' en 'Sport'. Verder kent het buitengebied een aantal natuurijsbanen waarvan de ondergrond buiten het winterseizoen meestal agrarisch wordt gebruikt. Deze natuurijsbanen zijn op de verbeelding aangegeven via een aanduiding op basis waarvan de planregels het gebruik van het aangeduide gebied als natuurijsbaan mogelijk laten zijn. Zij zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden' (Haarlo, Ruurlo) en als 'Water' (Eibergen). De ijsbaan aan de Waterleidingdijk in Neede is voorzien van een bestemming 'Sport' omdat deze permanente voorzieningen kent en buiten het winterseizoen niet wordt gebruikt voor agrarische doeleinden.

Burgerwoningen/bijgebouwen

Aan burgerwoningen is op de verbeelding een bestemmingsvlak voor de bestemming 'Wonen' toegekend. Dit vlak is gebaseerd op het huidige gebruik volgens de laatst beschikbare luchtfoto. Erven en tuinen zijn zoveel mogelijk binnen het bestemmingsvlak opgenomen. Het bestemmingsplan kent een wijzigingsregeling voor het vergroten van het bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Deze zou kunnen worden benut wanneer een verplaatsing van een bestaande woning niet past binnen het toegekende bestemminmgsvlak maar vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening wel kan worden gemotiveerd.

Hoofdbebouwing

De gemeentelijke bestemmingsplannen kennen nu nog verschillende regels voor het maximale volume van woningen. Daardoor varieert het toegestane woningvolume van 600 m³ tot 750 m³, terwijl de bestemmingsplannen elk hun eigen mogelijkheden kennen tot het vergroten van een bestaande woning tot deze maximale maten. De verschillen zijn nog veel groter als het gaat om de oppervlakte aan bijgebouwen die per woning zijn toegestaan.

Met het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 voert de gemeente in het hele buitengebied hetzelfde maximale woningvolume en dezelfde bijgebouwenoppervlakte in. Uit de praktijk komt naar voren dat een norm van maximaal 750 m³ (exclusief ondergrondse ruimten, zoals kelders) voldoende ruimte biedt voor de woonfunctie. In de planregels is deze maat daarom als maximumvolume voor (bedrijfs)woningen opgenomen. Voor een beperkt aantal lokaties is via een aanduiding op de verbeelding een groter woningvolume toegelaten. Deze is dan overgenomen van een expliciete bepaling voor een afwijkend woningvolume in het voor die lokaties geldende bestemmingsplan.

Burgerwoningen zijn op de verbeelding voorzien van een bestemmings/bouwvlak voor de bestemming 'Wonen', waarbinnen de woning aanwezig is of op basis van een geldende omgevingsvergunning gebouwd mag worden. Het bouwvlak is gebaseerd op het huidige gebruik, zoals dat op de laatst beschikbare luchtfoto is waar te nemen. Als sprake is van twee of meer aaneen gebouwde woningen of van woonpercelen die aan elkaar grenzen, dan is op de verbeelding één bestemmingsvlak weergegeven met daarin eenmaal de letter 'W'. Dit betekent echter niet dat er nog slechts één woning is toegestaan omdat de planregels het bestaande aantal woningen toelaten in hun bestaande bouwwijze. Daarbij is het bouwdossier maatgevend voor het aantal toegestane woningen. Dit betekent dat het aantal woningen is toegestaan waarvoor bouwvergunning/omgevingsvergunning is verleend, ongeacht het aantal verblijfsobjecten dat volgens de Wet basisadministraties Adressen en Gebouwen (BAG) in een pand aanwezig is. In dat opzicht bestaat er dus geen inhoudelijk verschil met een aanpak waarin het aantal bestaande (bedrijfs)woningen wèl op de verbeelding zou worden aangegeven. Ook daarbij zou het bouwdossier immers de grondslag vormen voor het aan te duiden aantal woningen.

Op de verbeelding is op een klein aantal lokaties echter wel een aanduiding opgenomen voor het maximaal toegelaten aantal woningen. Het gaat hierbij om lokaties waar via (zeer) recent totstandgebrachte bestemmingsplannen woningbouw is toegelaten maar waar nog geen vergunning is verleend voor het bouwen van deze woningen. Door de aanduiding op de verbeelding blijft het mogelijk om op die lokatie woningen te realiseren.

Het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 laat toe dat bestaande woningen binnen de bestemming 'Wonen' worden vervangen door een nieuwe woning. Daarbij geldt dan wel als voorwaarde dat de bestaande bouwwijze (vrijstaand, aaneengebouwd) moet worden 'voortgezet' bij de bouw van de nieuwe woning(en). Zo biedt het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen te bouwen ter vervanging van twee woningen die ooit door een woningsplitsing zijn ontstaan. In die situatie mag het bestaande pand alleen worden vervangen door een nieuw woongebouw als het bestaande aantal woningen ook daarin onder één kap worden samengebracht. Deze voorwaarde over het hanteren van de 'bestaande bouwwijze' is net als een aantal andere voorwaarden ondergebracht in een afwijkingsregeling die zich richt op het vervangen van bestaande woningen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is deze voorwaarde meer expliciet benoemd dan in het ontwerpbestemmingsplan.

Andere voorwaarden hebben betrekking op het landschappelijke effect, de verkeersveiligheid en het respecten van hindercontouren van (agrarische) bedrijven en wegen (akoestiek).

Bijgebouwen

De gemeentelijke bestemmingsplannen kennen nu nog verschillende regels voor de maximale oppervlakte van bijgebouwen. Daardoor varieert het toegestane maximale oppervlakte, Voor het bouwen van bijgebouwen gaan de gedachten uit naar een maximale oppervlakte van 150 m². Deze maat staat ongeveer gelijk aan de ruimste regeling uit de geldende bestemmingsplannen voor het Berkellandse buitengebied. Voor een tweetal concrete locaties is naar aanleiding van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan een afwijkende oppervlaktemaat toegestaan via een aanduiding op de verbeelding (zie bijlage 19 zienswijzennota).

De planregels geven aan dat de afstand tussen een hoofdgebouw en een bijgebouw maximaal 25 m mag bedragen. Deze afstand kan worden vergroot door toepassing van een algemene afwijkingsregel die is voorzien van een landschappelijke randvoorwaarde. Het plaatsen van een bijgebouw op meer dan 25 m afstand van een (bedrijfs)woning levert geen mogelijkheden op voor een vergroting van de maximale bijgebouwenoppervlakte. De maximale oppervlakte van 150 m² blijft dus ook gelden wanneer bijvoorbeeld buiten het bestemmingsvlak voor 'Wonen' een bijgebouw is opgericht ten behoeve van een woning. Dit uitgangspunt is ook verwerkt in de bouwregels bij de diverse detailbestemmingen.

In situaties waar sprake is van voormalige agrarische bedrijven, komt het vaak voor dat op een perceel meer bijgebouwen aanwezig zijn dan het bestemmingsplan toestaat. Het verbouwen van dergelijke gebouwen wordt toegestaan volgens de landelijk opgestelde regels van het overgangsrecht. Het is echter vaak zo dat een eigenaar niet geholpen is met een verbouwing van bestaande gebouwen en daarom een behoefte ontstaat aan nieuwbouw van een bijgebouw. Om aan deze wens tegemoet te kunnen komen en tegelijkertijd te voorkomen dat de bijgebouwenoppervlakte op een perceel nog verder toeneemt, kent het bestemmingsplan een zogenaamde 'sloop-bonusregeling'. Deze ziet er als volgt uit.

Van de vierkante meters boven de toegestane 150 m² mag een deel worden toegevoegd aan de inhoud van de woning. Zo mag voor elke gesloopte vierkante meter aan 'overmatige' (bij)gebouwen 1 m³ worden toegevoegd aan de toegelaten inhoudsmaat voor woningen. Voorwaarde is dat de totale inhoud van de woning niet meer dan 900 m3 gaat bedragen. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot de volgende opzet: op een lokatie is 250 m² aan bijgebouwen aanwezig. De eigenaar sloopt 100 m² en mag daarom 100 m³ toevoegen aan de woning, op voorwaarde dat deze niet groter wordt dan 900 m3. Omdat het woningvolume via de algemene afwijkingsregels kan worden vergroot tot maximaal 825 m³, kan hij van deze 100 m³ maximaal 75 m³ benutten voor een extra woninguitbreiding op basis van de sloop-bonusregeling. In dit soort situaties is het overigens niet ondenkbaar dat de eigenaar dan ook niet meer dan 75 m² aan bijgebouwen gaat slopen. De keus daartoe is echter aan de aanvrager zelf.

Het bestemmingsplan zal een vergelijkbare regeling kennen voor het toelaten van nieuwe bijgebouwen wanneer de bestaande bijgebouwenoppervlakte al groter is dan 150 m². Daarbij mag een eigenaar van elke 2 m² die boven de 150 m² wordt gesloopt weer 1 m² toevoegen aan de normaal toegestane 150 m². Dit zou betekenen dat bij het slopen van 400 m² van de aanwezige 550 m² de mogelijkheid ontstaat om uiteindelijk 350 m² aan bijgebouwen over te houden (de norm vermeerderd met de helft van de gesloopte oppervlakte).

Via deze regelingen wil de gemeente in het bestemmingsplan extra bouwmogelijkheden bieden voor situaties waarbij sprake is van het (gedeeltelijk) slopen van een overmaat aan bijgebouwen. Voor eigenaren kan deze regeling een stimulans zijn om oude bebouwing te vervangen door nieuwe bijgebouwen of om deze in te zetten voor een woninguitbreiding.

Vergunningsvrije aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen zijn er in vele soorten en maten. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden ze ' bijbehorende bouwwerken ' genoemd. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een bouwwerk dat leidt tot een uitbreiding van het bouwvolume van of bij een hoofdgebouw. Dit hoofdgebouw is meestal een woning maar het kan bijvoorbeeld ook een kantoorgebouw zijn. Bijbehorende bouwwerken zijn in de Wabo in drie groepen verdeeld. Belangrijk is de afstand van het bijbehorende bouwwerk tot het hoofdgebouw waar het bij geplaatst wordt:

  • gebouwen die in een achtererfgebied binnen een afstand van 2,5 meter van een hoofdgebouw worden gebouwd (verder 'de 2,5 meter zone' genoemd);
  • gebouwen die in een achtererfgebied buiten de 2,5 meter zone van een hoofdgebouw worden gebouwd;
  • overige kleine bouwwerken, bijvoorbeeld hondenhokken. Deze mogen ook op een voorerf gebouwd worden mits ze geen grotere oppervlakte hebben dan 2 m2 en niet hoger zijn dan 1 meter.

Het bijbehorende bouwwerk mag volgens de geldende wet- en regelgeving alleen bedoeld zijn voor ondergeschikt gebruik. Dit wil zeggen dat u de bijbehorende bouwwerken niet mag gebruiken als slaap- of woonkamer, keuken en dergelijke. Een bijbehorend bouwwerk buiten de 2,5 meter zone mag alleen gebruikt worden als bijvoorbeeld garage, bijkeuken, atelier, tuinhuisje, (fietsen)berging of hobbyruimte. Bijbehorende bouwwerken mogen dus niet worden gebruikt voor bewoning.

Overkappingen

De planregels laten toe dat naast de 150 m² aan bijgebouwen per woning ook nog 25 m² aan overkappingen mag worden gerealiseerd. Dit soort bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag vaak ook zonder omgevingsvergunning worden gebouwd. Dit is de reden dat de oppervlakte, waarvoor volgens de bouwregels ook nog vergunning kan worden verleend, vrij beperkt is gebleven. De planregels bevatten verder mogelijkheden voor een bijzonder groep overkappingen, de zogenaamde terrashooibergen. Omdat deze bouwwerken vanwege de gebruikte palen meestal niet kunnen voldoen aan de eisen van een vergunningsvrij bouwwerk, is daarvoor in het bestemmingsplan een regeling opgenomen.

Bijzondere woonvormen

Het is bij woonfuncties in het buitengebied ook denkbaar dat er een wens of behoefte ontstaat om een bijzondere woonvorm te realiseren. Hierbij valt te denken aan een wooncomplex voor starters, aan ouderenhuisvesting, aan gehandicaptenhuisvesting etc. Deze vormen van wonen kunnen zeer gevarieerd voorkomen. In het ene geval is vestiging geen probleem, in het andere geval wel. De aanvaardbaarheid is volledig afhankelijk van de aard en omvang van het initiatief en van de specifieke lokatie waarop het zich richt. Vandaar dat een bestemmingsplan voor het totale buitengebied niet kan voorzien in een algemene regeling voor dit soort zeer specifieke plannen. Per voorkomend geval zal daarom buiten het bestemmingsplan om maatwerk geleverd worden via een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure. Daarbij zal de beoordeling van eventueel project op het woningbouwbeleid een belangrijk onderdeel zijn van de besluitvorming.

Inwoning/mantelzorg

Voor mantelzorg is het mogelijk om extra woonruimte te creëren. Dit mag echter niet leiden tot extra woningen in het buitengebied. Om die reden wil de gemeente deze extra woonruimte (maar geen extra zelfstandige woning!) toelaten met een afwijking via inwoning (binnen de bestaande woning) en via aanwoning (binnen een aangebouwd bijgebouw). Om te voorkomen dat door de mantelzorgfunctie een zelfstandige woning ontstaat, moet het mantelzorggedeelte één geheel blijven vormen met de aanwezige woonruimte en daar dus direct aan blijven grenzen. Daarbij dient de voordeur van de hoofdwoning tevens als voordeur van het mantelzorggedeelte. Verder wordt de oppervlakte die mag worden ingezet voor mantelzorg beperkt tot 80 m². Op deze wijze wordt voorkomen dat er een nieuwe zelfstandige woning ontstaat. Er dient sprake te zijn van een aantoonbare zorgbehoefte die niet binnen de bestaande (bedrijfs)woning kan worden opgevangen, en er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de omgeving of van de gebruiks- of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies. Het is bovendien niet de bedoeling om na beëindiging van de mantelzorg door woningsplitsing alsnog een tweede woning te laten ontstaan. Een eventuele uitbreiding voor mantelzorg mag daarom geen woning opleveren die groter is dan 900 m3. Dat door het vestigen van mantelzorg een nieuw 'verblijfsobject' kan ontstaan in de zin van de Wet BAG, is voor de gemeente een gegeven.

De planregels laten geen mantelzorg of bewoning toe in vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen. Ook maakt de redactie van de afwijkingsregeling duidelijk dat de gemeente niet toestaat om een vrijstaande bijgebouw eerst met de woning te verbinden om vervolgens in de daardoor gecreëerde aan- of uitbouw mantelzorg te vestigen. Mantelzorg wordt dus alleen mogelijk gemaakt door een verbouwing in of aan de (bedrijfs)woning zelf.

Schuilgelegenheden buiten bouwperceel

Op dit punt legt de gemeente Berkelland via het nieuwe bestemmingsplan voor haar buitengebied het restrictieve beleid vast dat in grote delen van het buitengebied al veel langer geldt. Het plan geeft de bestaande schuilgelegenheden buiten agrarische bouwvlakken geen positieve bestemming in de vorm van een bouwvlak.

Verder staat zij ook geen nieuwe schuilgelegenheden voor dieren meer toe buiten een bouwvlak. De gemeente kiest hiervoor om bebouwing in het vrije veld te voorkomen en omdat het buitengebied voldoende leegstaande bebouwing kent die ook in de behoefte kan voorzien.

Paardenbakken

Een paardenbak bestaat uit een omheining (bouwwerk geen gebouwen zijnde) rondom een bodem van zand of een ander materiaal. Een paardenbak heeft meestal een omvang van 20 bij 40 m of van 20 bij 60 m. Het bestemmingsplan laat paardenbakken toe binnen bouwvlakken en direct daaraangrenzend. Voor nieuwe paardenbakken buiten bouw- of bestemmingsvlakke moet de afstand ten opzichte van woningen van derden minimaal 50 m bedragen. Daarbij gaat het bestemmingsplan er van uit dat de paardenbak is gesitueerd op of aangrenzend aan het bouwvlak. In het laatste geval zal voor de aanleg van de paardenbak een omgevingsvergunning nodig zijn. Voor de omheining zal via een afwijking, zo nodig, een vergunning kunnen worden verleend. Het geheel moet landschappelijk worden ingepast, zeker als de paardenbak buiten het bouwvlak ligt.

Paardenbakken kunnen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen in principe bij alle functies gerealiseerd worden. Wel gaat het provinciaal ruimtelijk beleid er van uit dat de gemeente voor de aanleg van paardenbakken binnen de EHS een 'nee, tenzij'-benadering hanteert, en dat zij voor gebieden met de aanduiding 'waardevol landschap' kan kiezen voor een 'ja, mits'-benadering. Om lichthinder tegen te gaan, zijn bij paardenbakken buiten een bouwvlak daarom geen lichtmasten toegestaan wanneer het gaat om een lokatie binnen de EHS. Bij paardenbakken in gebieden die zijn aangeduid als 'waardevol landschap' zijn lichtmasten alleen toegestaan als dat geen onevenredige inbreuk op de landschappelijke waarden oplevert.

4.3.3 Planthema's bos, natuur en landschap

Bestaande bos- en natuurgebieden zijn bestemd als 'Bos' en/of 'Natuur'. Voor deze gebieden is een omgevingsvergunningenstelsel ontworpen, dat uitgaat van aanwezigheid van kwetsbare soorten en van hun bescherming.

De bestemming 'Bos' is van toepassing op de gronden waarop meer dan 0,5 ha bos aanwezig is. De omvang van 0,5 ha is afgeleid van de oppervlakte die de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) hanteert in haar definitie van het begrip “bos”. De gekozen oppervlaktemaat is de minimale maat waarbij een boslevensgemeenschap kan ontstaan. Het betreft zowel bossen met de hoofdfunctie natuur als multifunctionele bossen. Ook gaat het hierbij zowel om grotere boscomplexen, die onderdeel zijn van de ecologische hoofdstructuur, als om kleine bosgebiedjes die daarbuiten liggen. Door middel van de bosbestemming verzekert het bestemmingsplan dat de functies van het bos gehandhaafd blijven en/of zich verder kunnen ontwikkelen. Ook waarborgt deze bestemming het behoud van met het bos samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden. De bosgebieden zijn begrensd op basis van de luchtfoto, topografische gegevens en de geldende bestemmingsplannen.

Ook zijn in het verleden verleende vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen planologisch doorvertaald. In het aanlegvergunningstelsel bij de bestemming 'Bos' is het beleid over boscompensatie vertaald. Daarbij is het realiseren van zogenaamd compensatiebos mogelijk via een algemene wijzigingsregeling die toelaat dat de bestemming van agrarisch bestemde gronden wordt omgezet in 'Bos', 'Groen-Lanschapselement' of 'Natuur'. Bij toepassing van deze wijzigingsregeling wordt het compensatiebeleid uit de provinciale Richtlijn Compensatie Natuur en Bos van 2 juli 1998 toegepast, iets wat overigens ook geldt voor de overige 'groene' bestemmingen. In voorkomende situaties kan afhankelijk van de vervangingswaarde vanhet betrokken bos dus leiden tot een uitbreiding van het bosareaal met 20%, 30% of 40%. Bos- en natuurcompensaties die niet binnen de mogelijkheden van deze wijzigingsregeling kunnen verlopen, worden planologisch ingepast via een partiële herziening van het bestemmingsplan.

De bestemming 'Bos' kent een aantal aanduidingen die betrekking hebben op al aanwezige functies. Zo wijst de aanduiding (sbo-kl) op het klimbos dat ten westen van Ruurlo is gerealiseerd, terwijl bij de vaststelling van het bestemmingsplan de op de verbeelding opgenomen aanduiding (sbo-gbo) betrekking heeft op het gedenkbos aan de Waterleidingdijk in Neede. Beide aanduiding zijn in de planregels voorzien van een gebruiksregime en van bouwregels. Zoals gezegd kent de bosbestemming ook een aanduiding voor de al aanwezige hondensportterreinen.

De bestemming 'Natuur' betreft de gronden die een onderdeel vormen van grotere bos- en natuurcomplexen, die onderdeel zijn van de ecologische hoofdstructuur (EHS), maar, in tegenstelling tot de bestemming 'Bos', bestaan uit grasland-, heide- en moerasvegetaties. Meer dan in bosgebieden ligt hier het primaire doel bij natuurbeheer. De natuurgebieden zijn begrensd op basis van luchtfoto's, topografische gegevens en de EHS. Verder zijn ook bij deze bestemming de in het verleden verleende vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen planologisch doorvertaald. Binnen de bestemming 'Natuur' is voor de bestaande jachthut aan de Wessel van Eylllaan in Borculo in aansluiting op het geldende bestemmingsplan een aanduiding (sn-j) opgenomen.

Aanwezige landschapswaarden zijn in het bestemmingsplan vooral beschermd via de gebiedsbestemmingen. Wel hebben voldoende brede landschapselementen (10 m) en heel bijzondere landschapswaarden een specifieke bestemming 'Groen - Landschapselement' gekregen, tenzij zij deel uitmaken van een bestemming 'Bos' of 'Natuur' en als onderdeel daarvan worden beheerd/geëxploiteerd. Onder landschapselementen zijn die bos- en natuurgebieden bestemd, met een oppervlakte kleiner dan 0,5 ha of een breedte kleiner dan 10 m. De bestemming 'Groen-Landschapselement' kent net als de bos- en natuurbestemming een vergunningstelsel dat insteekt op het behoud van deze elementen en op het toepassen van compensatie. Verder komt in de doeleindenomschrijving bij deze bestemming naar voren dat zij is bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschapselementen en bos, dit laatste in verband met de aansluiting op de Boswet. Bij het toekennen van deze bestemming is uitgegaan van de bestemmingen/aanduidingen in de geldende bestemmingsplannen en de feitelijk bestaande situaties.

De ecologische hoofdstructuur (EHS), zoals opgenomen in het Streekplan en de Structuurvisie, is in het plangebied doorvertaald in de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' wanneer het gaat om bestaande bos- en natuurgebieden in de EHS (EHS – Natuur). Delen van de EHS die agrarisch worden gebruikt zijn verder ondergebracht in de gebiedsbestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden'. Verder kent het bestemmingsplan de gebiedsaanduidingen 'EHS-Natuur', 'EHS-verwevingszone' en 'EHS-verbindingszone' met een bijbehorende beschermende regeling. Deze gebiedsaanduidingen liggen ook over agrarische gronden heen die nog geen specifieke bos- of natuurbestemming hebben gekregen. De bescherming van de waarden binnen de EHS is daarom geregeld in de algemene aanduidingsregels over de gebiedsaanduidingen 'EHS-natuur', 'EHS-verbindingszone' en 'EHS-verweving'. Deze regeling besteedt ook aandacht aan de aspecten mitigatie, verevening en compensatie en is van toepassing op alle bestemmingen binnen de EHS. Via de algemene aanduidingsregels is het EHS-beleid van toepassing op omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunningen), en op afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden binnen de EHS.

Met het oog op de realisatie van ecologische verbindingszones is aan laatstgenoemde gebiedsaanduiding een regeling gekoppeld die zich richt op het wijzigen van de bestemming in de bestemmingen 'Bos' of 'Natuur'. Omzetting van agrarische gronden in een natuurbestemming voor de ontwikkeling van de EHS of een EVZ is op die manier pas mogelijk als de aankoop van deze gronden in voldoende mate verzekerd is.

Natuurontwikkeling (wijziging naar 'Bos', 'Natuur' of 'Groen') in het kader van beekherstel, EHS, EVZ, Landschappelijk Raamwerk en bos-, natuur- en landschapsecologische compensatie, is mogelijk gemaakt met behulp van een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij moet worden opgemerkt dat agrarisch natuurbeheer als een agrarische activiteit wordt beschouwd en dus vrijwel altijd zonder procedure kan worden toegepast. De voor agrarische natuurbeheer bestaande subsidiemogelijkheden kunnen overigens ook door niet-agrariërs worden benut. Verder is in de planregels ook een vergunningsregeling opgenomen voor de aanleg van poelen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden).

4.3.4 Planthema cultuurhistorie

De gemeente heeft in 2012 een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld die als bijlage 15 is toegevoegd aan de plantoelichting. Onder de titel “Berkelland beschreven” bevat zij een cultuurhistorische gebiedsinventarisatie van het hele gemeentelijke grondgebied en identificeert zij (potentieel) waardevolle ensembles. De cultuurhistorische gebiedsbeschrijving dient onder meer als afwegingskader bij functieveranderingsprojecten en bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning). In het verlengde daarvan besteed het bestemmingsplan aandacht aan diverse aspecten van cultuurhistorie zoals archeologie, historische geografie en historische (steden)bouwkunde.

Daardoor sluit het bestemmingsplan aan op de bedoeling uit de landelijke beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo).

Cultuurhistorie: landschap

Zoals hierboven al is verteld zijn de landschappelijke waarden vooral geborgd via de gebiedsbestemmingen en via de bestemming 'Groen – Landschapselement'. Verder wordt voor kenmerkende open gebieden en voor ganzen- en weidevogelgebieden de openheid bewaakt door bomenteelt bijvoorbeeld niet toe te laten. Ook kennen de regels in het bestemmingsplan over afwijkingen en planwijzigingen voorwaarden over de landschappelijke inpassing bij nieuwe ontwikkelingen. Voor het provinciaal begrensde waardevol landschap gebeurt dit bijvoorbeeld via een gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' met een bijbehorende algemene aanduidingsregel. Op deze manier wil het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 niet alleen de bestaande landschappelijke kwaliteit vastleggen, maar waar nodig ook handvatten bieden voor het bewaken of versterken daarvan.

Ten aanzien van het Berkellandse landschap is de omgeving van Beltrum in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Visie Erfgoed en Ruimte aangewezen als een wederopbouwgebied. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gaat samen met de gemeente nader onderzoek doen naar de te beschermen (landschappelijke) kwaliteiten in dit gebied. Deze aanpak strookten met het inmiddels opgestelde uitvoeringsprogramma 2013-2015 voor de wederopbouwgebieden. Wanneer uit dat onderzoek naar voren komt dat de kwaliteiten van het wederopbouwgebied ook op bestemmingsplanniveau nader moeten worden beschermd, dan kan dat in de toekomst aanleiding zijn voor een herziening van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” bevat op voorhand nog geen specifieke regeling voor het 'wederopbouwgebied Beltrum I/II'. Daarbij is overigens van belang om te weten dat het bestemmingsplan ook geen rechtstreekse basis biedt voor nieuwe ontwikkelingen binnen het wederopbouwgebied en ook hier vooral insteekt op het planologisch vastleggen van de bestaande situatie (zie ook bijlage 3 bij deze plantoelichting).

Cultuurhistorie: monumenten

Aanwezige rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten worden informatief vermeld in de bijlage 10 bij de toelichting op het plan. Het bestemmingsplan duidt beeldbepalende, karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen niet als zodanig aan. Voor deze gebouwen is geen omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming tegen sloop. In dat verband kent de gemeentelijke Bouwverordening immers al een weigeringsgrond voor het verlenen van een vergunning.

In of nabij het plangebied bevinden zich drie molens. Dit zijn de Piepermolen (Rekkenseweg 87, Rekken), molen de Ster (Molenweg 13, Geesteren) en de Hollandsche Molen (Diepenheimseweg 23, Neede). Om het functioneren daarvan in ruimtelijke besluitvorming te waarborgen, werd in 1973 het begrip 'molenbiotoop' geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen.

Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten. Bomen en boomgroepen veroorzaken een extra nadeel voor de windvang, omdat zij met hun bladerkroon de wind enige tijd vasthouden, waardoor er grotere turbulentie optreedt en de wind met grotere kracht en met vlagen op de molen afkomt.

Een tweede aspect van de molenbiotoop heeft te maken met de belevingswaarde. Molens zijn een belangrijk element in het landschap en hebben vaak te maken met de ontstaansgeschiedenis van dat landschap. Omdat molens wind moesten kunnen vangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval boven hun omgeving uit. Die voor molens kenmerkende situatie moet zoveel mogelijk worden bewaard, willen de werktuigen volledig tot hun recht komen. Met andere woorden: molens horen in het zicht te staan. Als dat het geval is blijken molens zeer belangrijke herkenningspunten in een gebied te zijn.

In 1946 zijn voor de biotoop praktijknormen vastgelegd in de zogenaamde 1:100-regel. Deze regel houdt in dat elke 100 meter verder van de molen een obstakel 1 meter hoger mag zijn; de eerste 100 meter moet wel vrij blijven. Omdat de 1:100 regel in de bebouwde omgeving niet langer toepasbaar bleek, zijn door De Hollandsche Molen in 1982 nieuwe normen ontwikkeld. Deze zijn vastgelegd in het rapport "De inrichting van de omgeving van molens", rapport van de werkgroep Molenbiotoop van de Hollandsche Molen, vereniging tot behoud van molens in Nederland. Daarin staat aangegeven op welke manier met de molen rekening kan worden gehouden.

Er is een formule ontwikkeld om te bepalen hoe hoog een obstakel mag zijn op een bepaalde afstand van een molen zonder te veel windbelemmering te veroorzaken. Deze biotoopformule luidt als volgt:

Hx = X/n + cxz of X = n(Hx - cxz)

Waarin:

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen

n = de ruwheidcoëfficiënt volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa:

- 140 voor open gebied;

- 75 voor een ruw gebied;

- 50 voor een gesloten gebied.

c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%)

z = de askophoogte van de molen.

Het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 beschermt de aanwezige molenbiotopen tegen ongewenste ontwikkelingen door gebruik te maken van deze formule uit de Gelderse Molenverordening. Deze verordening is bij de eerste herziening van de RVG van 27 juni 2012 ingetrokken waarbij de regeling ter bescherming van molenbiotopen is overgeheveld naar de herziene RVG. De herziene RVG verlangt dat bestemmingsplannen geen nieuwe bebouwing of beplanting toestaat die strijdig is met de bescherming van de molenbiotoop tenzij wordt aangetoond dat het functionen van de betrokken molen daardoor niet wordt beperkt. In de planregels over de molenbiotoop wordt deze beschermingsregeling verwerkt in een afwijkings- en vergunningsregeling waaraan toepassing kan worden gegeven nadat duidelijk is dat ontwikkelingen niet ten koste gaan van de windvang of van de landschapswaarde van de molen. Hierbij moet onafhankelijk deskundigenadvies worden ingewonnen, terwijl ook de beheerder van de molen moet worden gehoord over ontwikkelingen binnen de molenbiotoop.

Ook worden op de verbeelding beschermingszones afgebeeld waaraan een planregel wordt gekoppeld die beperkingen oplegt aan de bouwhoogte binnen de molenbiotoop. Op de verbeelding en in de planregels zijn de molenbiotopen verwerkt van de Piepermolen (Rekkenseweg 87, Rekken), van molen de Ster (Molenweg 13, Geesteren) en van de Hollandsche Molen (Diepenheimseweg 23, Neede). De omvang van de molenbiotoop is bepaald met als uitgangspunt dat de askophoogten en de ruwheidscoëfficiënt van de drie genoemde molens uitkomen op 14,45 m en 75 m (Piepermolen, ruw gebied), 18,55 m en 50 m (de Ster, gesloten gebied) en 17,10 m en 50 m (Hollandsche Molen, gesloten gebied). Op basis hiervan gelden de volgende conclusies die ook zijn verwerkt in de planregels:

  • Voor de Piepermolen geldt dat binnen een afstand van 100 meter van de molen een gebouw (obstakel) niet hoger mag zijn dan 2,80 meter. Buiten deze eerste 100 meter geldt dat de biotoopformule moet worden toegepast;
  • Voor De Ster geldt dat binnen een afstand van 155 meter van de molen een gebouw (obstakel) niet hoger mag zijn dan 6,80 meter. Buiten deze eerste 155 meter geldt dat de biotoopformule moet worden toegepast;
  • Voor de Hollandsche Molen geldt dat binnen een afstand van 100 meter van de molen een gebouw (obstakel) niet hoger mag zijn dan 4,10 meter. Buiten deze eerste 100 meter geldt dat de biotoopformule moet worden toegepast.

Ter bescherming van de beschermde stads- en dorpsgezicht bij de Mallumse Molen is verder een dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie' opgenomen voor dat betreffende deel van het plangebied. Ook voorziet het bestemmingsplan al in een dubbelbestemming voor de in voorbereiding zijnde aanwijzing van het esdorp Gelselaar als beschermd stads- en dorpsgezicht. Volgens deze dubbelbestemming mag alleen worden gebouwd voor zover de binnen het beschermde stads- en dorpsgezicht te beschermen waarden niet worden geschaad, iets waarbij vooraf advies aan de Monumentencommissie moet worden gevraagd. Er mogen geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in de relevante bouwdelen die zijn benoemd in het besluit tot aanwijzing van de gebieden als beschermd monument. Ook voor de historische buitenplaats Kasteel Huize Ruuro is een soortgelijke dubbelbestemming met bijbehorende beschermende regeling opgenomen. Hierbij is de begrenzing gevolgd van de historische buitenplaats zoals die op 17 juli 2008 ministerieel werd vastgelegd.

Cultuurhistorie: Archeologie

Archeologische monumenten zijn via dubbelbestemmingen informatief aangeduid op de verbeelding. Hierbij is uitgegaan van de archeologische beleidswaardenkaart die de gemeenteraad op 26 januari 2010 vaststelde.

Voor de verschillende gebieden met archeologische waarden is een (vijftal) dubbelbestemming(en) 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor deze gebieden is in het bestemmingsplan een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de te verwachten of de aanwezige waarden. Bij de vormgeving van de planregels is aansluiting gezocht met de voorbeeldtekst die de Achterhoekse gemeenten samen met de regionale archeoloog hebben opgesteld. De daarin verwerkte normen voor het verrichten van onderzoek, zijn in het najaar van 2012 aangepast naar aanleiding de praktijkervaringen die inmiddels waren opgedaan. De planregels bij het ontwerpbestemmingsplan gaan uit van de aangepaste normering uit de notitie 'Archeologie met beleid' (zie bijlage 9).

De voor 'Waarde – Archeologie' bestemde gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden en van archeologische verwachtingswaarden. Voor het bouwen overeenkomstig de andere geldende bestemming dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen soms een archeologisch rapport te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden verbonden worden. De archeologische waarden zijn ook beschermd doordat bouwwerken vanaf een bepaalde omvang uitsluitend mogen worden uitgevoerd met een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan kent vijf categorieën van beschermingsregimes voor archeologische waarden. In afnemend 'gewicht' is een onderzoek verplicht voor ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 50 m² (1 en 2), ingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 250 m2 (3), ingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 (4) en ingrepen met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 (5). Op de verbeelding is de archeologische (verwachtings)waarde in het plangebied te herkennen aan de aanduiding met '+'. Daarbij komt de hoogte van de dichtheid aan '+'-tekens overeen met de hoogte van de archeologische (verwachtings)waarde. Met andere woorden: hoe meer '+'-tekens, hoe hoger de archeologische waarde van het gebied.

4.3.5 Planthema water

Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan al het open water binnen het plangebied. Het water is als zodanig bestemd en vervult vaak meerdere functies (waterberging, recreatie, natuur). Onder meer de leggerwaterlopen, grote beken, kanalen, grote vennen en plassen binnen het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming is water, voor aan- en afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, oevers en taluds toegestaan. Daarnaast is de bestemming gericht op het behoud van bijzondere waarden van de oevers en oeverbeplanting. De bestemming mag ook worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik.

Grondwaterbeschermingsgebieden

Het doel van grondwaterbeschermingsgebieden is om er voor te zorgen dat het grondwater op eenvoudige wijze kan worden gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen waterwingebieden (begrensd door de 1-jaarszone) en grondwaterbeschermingsgebieden (begrensd door de 25-jaarszone).

De waterwingebieden omvatten de directe omgeving van het puttenveld. Het belang van de waterwinning is hier zo groot, dat het projecteren van andere bestemmingen niet mogelijk is. De mogelijkheden tot uitbreiding van aanwezige bebouwing (anders dan voor de waterwinning) worden tot het uiterste beperkt.

In het overige deel van de grondwaterbeschermingsgebieden (de 25-jaarszones) zijn nieuwe bestemmingen met grotere grondwaterrisico's dan de bestaande functies niet acceptabel. Uitbreiding van bestaande activiteiten mag ook geen hoger risico opleveren (standstill). Er wordt gestreefd naar vermindering van risico's voor de waterwinning. Deze uitgangspunten zijn in de planregels en op de verbeelding verwerkt via de gebiedsaanduidingen 'Milieuzone – Waterwingebied' en 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en de bijbehorende algemene aanduidingsregels. Verder worden grondwaterwinlokaties ook beschermd via de RVG.

Natte natuur

Ter bescherming van de natte natuurwaarden zijn in het bestemmingsplan hydrologische beschermingsgebieden aangegeven via de gebiedsaanduiding 'beschermingszone natte natuur'. Deze aanduiding omvat de waterafhankelijke landnatuur en de beschermingszones in verband met de waterkwaliteit langs de HEN-wateren (Hoogste Ecologische Niveau). De waarden van natte natuur zijn vaak zo sterk afhankelijk van de omgeving, dat deze natuur en de directe omgeving als één geheel (moeten) worden beschouwd.

Voor de natte delen van de EHS en de HEN-wateren geldt dat ruimtelijke ingrepen/ontwikkelingen niet mogen leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur, (bij wateren) tot verslechtering van de waterkwaliteit of tot aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen. De mate waarin andere functies zich kunnen ontwikkelen binnen of nabij natte natuurgebieden, wordt bepaald door hun effecten op de natuur. Hierbij geldt voor zogenaamde 'significante aantastingen' het 'nee, tenzij'-principe.

Ter bescherming van de waterkwaliteit kent het bestemmingsplan daarnaast bufferzones rond natte natuur. Het bestemmingsplan richt zich in deze 'beschermingszone natte landnatuur' op het voorkomen van nieuwvestiging van teelten, die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken. De al bestaande agrarische bedrijfsvoering wordt door deze zones niet belemmerd. HEN-wateren krijgen geen planologische bufferzone, omdat deze zijn vervallen door de streekplanherziening die provinciale Staten van Gelderland op 1 juli 2009 vaststelde.

Waterberging

In het plangebied is tussen Eibergen en Rekken een waterbergingsgebied aangeduid langs de Berkel. Hiervoor is een hydrologische basisbescherming van toepassing en is ook de keur van de waterschappen van belang. Daarbij gaat het om een (potentieel) overstromingsgebied dat ook al in het geldende bestemmingsplan als zodanig is aangeduid.

Dit gebied, dat een functie blijft vervullen voor de wateropgave, zal als zodanig beschermd worden via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' met bijbehorende beschermende regeling. Ook in het al geldende bestemmingsplan was dit gebied al aangemerkt voor de retentiefunctie.

4.3.6 Planthema recreatie

Algemeen

Recreatiebedrijven en recreatieterreinen hebben in het nieuwe bestemmingsplan een recreatieve bestemming gekregen, waarbij een uitsplitsing is gemaakt in de bestemmingen dagrecreatie en verblijfsrecreatie. De hoofdvoorzieningen bij deze recreatieve functies liggen binnen het bouwvlak. Bij verblijfsrecreatieve bestemmingen wordt permanente bewoning van recreatieve onderkomens niet toegestaan. Dit uitgangspuntspunt is vastgelegd in het recreatiebeleid en in het handhavingsbeleid. De regeling in het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 bouwt voort op het beleid uit de beleidsnota 'Beleef het in Berkelland'. Bij dit alles is de eventuele verblijfs- en dagrecreatieve ontwikkeling in de omgeving van de recreatieplas het Hambroek niet meegenomen in het bestemmingsplan. De ontwikkeling is daarvoor nog niet voldoende helder uitgekristalliseerd en zal zo nodig onderwerp worden van een afzonderlijke planologische procedure.

Dagrecreatie

Algemeen

De bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' is toegekend aan de bestaande dagrecreatieve voorzieningen in het buitengebied. Deze categorie is divers van aard. Zo gaat het hierbij om dagrecreatieve voorzieningen zoals de recreatieplas Hambroek bij Borculo of het openluchtzwembad het Vinkennest bij Eibergen, maar ook om recreatieve attracties, zoals het doolhof in Ruurlo of de shortgolfbaan aan de Berkel in Eibergen. Ook volkstuincomplexen en de twee in het buitengebied aanwezige kleiduivenschietbanen zijn ondergebracht in de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie'. De verschillende vormen van dagrecreatie die in het bestemmingsplan worden toegelaten zijn inzichtelijk gemaakt via een tabel in de betrokken planregel.

Recreatief medegebruik

Het begrip 'recreatief medegebruik' doelt op de situatie waarbij de recreatieve functie medegebruiker is van een gebied of een perceel dat een andere hoofdfunctie heeft (meestal natuur, water of landbouw). Afhankelijk van de kwaliteiten en waarden van een gebied, biedt het bestemmingsplan mogelijkheden voor recreatief medegebruik. Deze mogelijkheden verschillen per gebiedstype en komen tot uiting in de doeleindenomschrijving bij de gebiedsbestemmingen.

Evenementen(terreinen)

Voor terreinen waar (jaarlijks) terugkerende evenementen plaatsvinden is een regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Dit is gebeurd door middel van een aanduiding op de verbeelding waarbij het daarmee bedoelde evenement is benoemd.

Het gaat hierbij vooral om terreinen waar al sinds vele jaren kermissen of volksfeesten worden gehouden. Overigens kennen de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening een algemene mogelijkheid om een buitenplanse afwijking te verlenen voor het houden van evenementen waarin het bestemmingsplan zelf niet voorziet.

Verblijfsrecreatiebedrijven

Algemeen

Recreatiebedrijven hebben een bouwvlak op maat gekregen, inclusief een uitbreiding van 20% van het bestaande bebouwingsoppervlak voor de hoofdvoorzieningen. In de ecologische hoofdstructuur heeft het bestemmingsplan een meer restrictief beleid vastgelegd (nee, tenzij en binnen bestaande bebouwing). Sanitairgebouwen zijn tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 500 m² toegestaan buiten het bouwvlak, een regeling die aansluit op de geldende bestemmingsplannen. Daarnaast kent het bestemmingsplan een regeling voor privé-sanitair voor standplaatsen die geschikt zijn voor kampeermiddelen. Deze voorzieningen mogen per standplaats niet groter zijn dan 10 m², terwijl hun bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen. Met deze regeling speelt het bestemmingsplan in op de toenemende vraag naar hoogwaardige kampeerplaatsen op de recreatiemarkt. Deze planologische regeling voor privé-sanitair is overigens zo opgezet dat de oppervlakte aan privé-sanitair niet ten koste gaat van de mogelijkheid om 'gezamenlijke' sanitairgebouwen voor algemeen gebruik op te richten.

Het plangebied kent een aantal verblijfsrecreatiebedrijven met groepsaccommodaties. Voor de bestaande groepsaccommodaties kennen de planregels een regeling. Nieuwe groepsaccommodaties zijn alleen toegestaan ter plaatse van een speciale aanduiding binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Deze voorziening is opgenomen om ruimte te bieden aan een lopend plan voor nieuwe groepsaccommodaties op een lokatie waar het geldende bestemmingsplan deze ook al toelaat. De bouw hiervan wordt planoloogisch gefaciliteerd via de aanduiding (sr-gac) en de planregels bij de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'.

Recreatiewoningen op recreatieterreinen of bungalowparken

In aansluiting op het gemeentelijk recreatiebeleid sluit het nieuwe bestemmingsplan de mogelijkheid uit om kampeerterreinen om te zetten in bungalowparken. Dit is gedaan om ook in de toekomst ruimte te blijven bieden aan toeristische kampeerders, terwijl bovendien de planologische restcapaciteit aan recreatiewoningen wordt afgeroomd voor wat betreft het gedeelte dat nog nooit is benut door deze zogenaamde 'omzetting'. Wanneer in de geldende bestemmingsplannen een maximaal aantal toegelaten recreatiewoningen is benoemd, dan is dat aantal in de nieuwe planregels overgenomen via de bijbehorende tabel.

Het bestemmingsplan maakt de overgang van recreatiewoningen naar woonbestemming niet mogelijk. Daarbij laat het nieuwbouw en uitbreiding van een recreatiewoning alleen toe als zeker is dat het recreatieve gebruik blijft bestaan. Het bestemmingsplan gaat daarom voor recreatiewoningen uit van een maximale omvang van 75 m² en 300 m3 (inclusief kelders en bijgebouwen). Bij recreatiewoningen zijn geen bijgebouwen toegelaten.

Bergingen zijn alleen toegestaan als onderdeel van recreatiewoning (maximaal 75 m2 en 300 m3). De maximale hoogte van een recreatiewoning is vastgesteld op 7 m en dus enigszins verruimd ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen. Dit is gedaan omdat het Bouwbesluit door de jaren heen is uitgegaan van ruimere bouwhoogten.

De maximale oppervlakte- en inhoudsmaten voor recreatiewoningen komen voort uit het provinciaal beleid en zijn ook vastgelegd in de RVG. Dezelfde Verordening biedt echter ook ruimte voor een grotere omvang van recreatiewoningen op recreatieparken, waarbij sinds de eerste herziening van de Verordening niet langer een provinciale ontheffing vereist is op basis van de provinciale Verordening.

Deze mogelijkheid wordt in de planregels vertaald in een afwijkingsregeling voor het vergroten van de omvang/inhoud van een recreatiewoningen binnen de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' tot maximaal 125 m² en 600 m³ (inclusief kelder en aangebouwde bijgebouwen). Recreatieondernemers kunnen deze optie dan benutten voor het realiseren van bijvoorbeeld groepsaccommodaties. Voorwaarde is dan wel dat kan worden aangetoond dat in de toeristische markt behoefte bestaat aan het realiseren van een recreatiewoning die groter is dan 75 m²/300 m³. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan deze afwijkingsmogelijkheid niet biedt voor solitaire recreatiewoningen met de bestemming 'Recreatie-Recreatiewoning'. Het toelaten de vergroting van recreatiewoningen buiten de bedrijfsmatig geëploiteerde recreatieparken, kan permanente bewoning daarvan namelijk in de hand werken. De gemeente vindt dit onwenselijk.

Stacaravans

De bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' richt zich op ook op andere soorten recreatieverblijven dan alleen recreatiewoningen. Zo bevat zij ook regels voor stacaravans. Daarbij is een stacaravan een type caravan dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats staat. Door zijn plaatsing is een stacaravan direct of indirect met de grond verbonden, dan wel vindt zij direct of indirect steun in of op de grond. Hierdoor is een stacaravan in tegenstelling tot een toercaravan aan te merken als een bouwwerk.

Stacaravans die groter zijn dan 55 m² worden in het bestemmingsplan aangeduid als chalets. In aansluiting op het vastgestelde recreatiebeleid zijn in het bestemmingsplan ook regels opgenomen voor chalets. Een chalet is een bouwwerk bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan. Een chalet bestaat uit één bouwlaag, heeft een maximale grootte van 55 m² en wordt beschouwd als recreatiewoning.

Bij stacaravans zijn bergingen van oudsher wel toegelaten, zij het tot een zeer beperkte omvang. Het bestemmingsplan staat bij stacaravans daarom schuurtjes toe tot een oppervlakte van maximaal 6 m² en een hoogte van 2,5 m.

Trekkershutten

Voor trekkershutten geldt een maximale maat van 30 m². Ze zijn alleen toelaatbaar in combinatie met andere recreatievoorzieningen op kampeerterreinen en kennen een beperkt voorzieningenniveau. Door dit laatste zijn trekkershutten vooral geschikt als overnachtingsgelegenheid en niet te beschouwen als een volwaardige recreatiewoning.

Kleinschalig kamperen

Ook voor kleinschalig kamperen heeft de gemeente al beleidsuitgangspunten vastgelegd in de beleidsregel 'Beleef het in Berkelland'. Bij kleinschalig kamperen gaat zij uit van maximaal 25 kampeerplaatsen. Dit aantal kampeerplaatsen wordt nog als kleinschalig ervaren en kan nog worden beschouwd als een nevenactiviteit. Voor de kleinschalige kampeerterreinen terreinen geldt een kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober. Op kleinschalige kampeerterreinen laat het bestemmingsplan alleen mobiele kampeermiddelen toe. Stacaravans, chalets en trekkershutten zijn niet toegestaan, evenals ondersteunende voorzieningen zoals een kantine of een kampwinkel. Deze criteria, die vanuit het recreatiebeleid zijn doorvertaald in het bestemmingsplan, moeten er voor zorgen dat kleinschalige kampeerterreinen buiten het kampeerseizoen ontruimd zijn en dus niet kunnen worden voorzien van permanente recreatieverblijven.

De gemeente ziet dit als een waarborg voor het behoud van het kleinschalige karaker van deze kampeerterreinen en wil hiermee de landschappelijk impact van deze terreinen beperkt houden.

De kleinschalige kampeerterreinen zijn gekoppeld aan het agrarisch bouwvlak of aan het bestemmingsvlak van waaruit zij worden gerund. Dit betekent dat het kampeerterrein zoveel mogelijk op het bouw- c.q. bestemmingsvlak ligt of anders aansluitend daaraan. Uitgangspunt is dat sanitaire voorzieningen alleen gerealiseerd mogen worden binnen al bestaande bebouwing. Alleen wanneer kan worden aangetoond dat daarvoor redelijkerwijs geen ruimte bestaat, biedt het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid om een sanitairgebouw van maximaal 80 m² te realiseren.

Voor het totale oppervlak aan gebouwen dat hergebruikt mag worden voor deze nevenactiviteit, verwijzen wij naar het thema neventakken bij (agrarische) bedrijven. In landbouwontwikkelingsgebieden is kleinschalig kamperen overigens uitgesloten vanwege het extra ruimtebeslag dat daarvoor nodig is.

Een bijzondere (extensieve) vorm van kamperen is natuurkamperen. Het betreft hier kamperen in ten minste 25 ha bos/natuur/landgoed, met een dichtheid van maximaal 30 kampeermiddelen per ha. Van deze vorm van verblijfsrecreatie is sprake bij camping De Vlierhof (Kiefteweg, Eibergen) waar het aantal standplaatsen niet meer dan 80 mag bedragen. Dit natuurkampeerterrein is in het bestemmingsplan vertaald via de aanduiding (sr-nkt) die is gekoppeld aan de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'.

Bed and Breakfast/Gastenverblijf

De algemene afwijkingsregels bevatten een planologische regeling voor Bed and Breakfast en voor gastenverblijf. Het verschil tussen beide gebruiksvormen is dat Bed an Breakfast zich als logiesverstrekkend bedrijf richt op toeristen, terwijl een gastenverblijf wordt beschouwd als een voorziening bij een (bedrijfs)woning voor incidentele overnachting van gasten. Bij dit laatste is dus geen sprake van een bedrijfsmatige activiteit, maar van een vorm van gebruik dat af en toe plaatsvindt. De algemene afwijkingsregeling biedt de mogelijkheid om daarvoor zonodig voorzieningen aan te brengen met het oog op bijvoorbeeld de brandveiligheid, zonder dat er sprake is van een permanente verblijfsmogelijkheid. Voor alle duidelijkheid is in nadrukkelijk aangegeven dat in een afwijkingsbesluit voor een gastenverblijf geen toestemming kan worden gegeven voor permanente bewoning. Daarnaast blijft de algemene gebruiksregel die bewoninmg van bijgebouwen toelaat onverkort van toepassing op situaties waarbij een bijgebouw zou worden ingericht als gastenverblijf.

Solitaire recreatiewoningen

In het buitengebied komen ook recreatiewoningen voor buiten de recreatieterreinen of bungalowparken. Deze solitaire recreatiewoningen krijgen de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' met een bijbehorend bestemmingsvlak. De maximale inhoud en oppervlakte voor deze recreatiewoningen zijn gelijk aan die van de recreatiewoningen binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Verder is ook het permanent bewonen van deze recreatiewoningen niet toegelaten.

De meeste solitaire recreatiewoningen zijn ook in de geldende bestemmingsplannen al als zodanig bestemd. Verder heeft de voormalige gemeente Neede aan het begin van de jaren '80 een inventarisatie uitgevoerd naar recreatieverblijven in het buitengebied die onder de werking van het overgangsrecht vielen. Deze inventarisatie is betrokken bij het toekennen van de bestemming 'Recreatie-Recreatiewoning' in het gedeelte van het plangebied dat voorheen tot de gemeente Neede behoorde. Daar waar bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 nog altijd een recreatiewoning aanwezig was, is namelijk deze bestemming opgevoerd.

4.3.7 Planthema infrastructuur

Bij dit thema moet worden opgemerkt dat het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 geen planologische basis biedt voor de opwaardering van de N18 zoals die door Rijkswaterstaat momenteel wordt voorbereid. De verbeelding geeft dus niet het beoogde tracé weer en maakt de realisatie van de nieuwe N18 ook niet mogelijk. Dit alles wordt namelijk verzorgd door het Rijk dat daarvoor de procedure voert die is beschreven in de Tracéwet. Nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden, zal de gemeente de uitkomst van het Tracéwetprocedure vertalen in een eigen bestemmingsplan. Deze werkwijze is voorgeschreven in de Tracéwet.

Verkeer

Deze bestemming betreft de in het plangebied aanwezige interregionale, interlokale en lokale (verharde) wegen. De rijkswegen en provinciale wegen binnen het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Dit geldt ook voor de meest belangrijke interlokale wegen. Er is daarbij geen planologische onderverdeling gemaakt tussen de verschillende typen wegen.

Ook de lokale wegen zijn grotendeels ondergebracht in de bestemming 'Verkeer'. Daarbij zijn onverharde wegen soms ondergebracht in de gebiedsbestemmingen, vooral wanneer zij geen doorgaande functie hebben en hun functie op het gebied van verkeersafwikkeling gering is. De gebiedsbestemming is in situaties waarbij de verkeersfunctie van (zand)wegen van geringe betekenis meer passend dan de verkeersbestemming, mede omdat zij betere mogelijkheden biedt om eventueel ongewenste verharding van zandwegen tegen te gaan. De bescherming van de cultuurhistorische waarden van de onverharde wegen is in die gevallen namelijk geregeld in de betreffende gebiedsbestemming via een vergunningstelsel.

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn verkeersdoeleinden toegestaan. De gronden mogen niet met gebouwen worden bebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden echter toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de verkeersdoeleinden.

Verkeer - Railverkeer

De bestemming 'Verkeer-Railverkeer' betreft de in het plangebied aanwezige spoorweg tussen Zutphen en Winterswijk. Binnen deze bestemming zijn spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen toegestaan. De gronden mogen niet met gebouwen worden bebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de bestemming 'Verkeer – Railverkeer'.

4.3.8 Planthema leidingen

Leiding (dubbelbestemming)

Deze bestemming betreft de binnen het plangebied aanwezige (hoofdtransport)leidingen. De (hoofdtransport)leidingen zijn overeenkomstig hun bestaande situatie bestemd en als zodanig beschermd. Denk hierbij aan een watertransportleiding, een aardgastransportleiding, een rioolwatertransportleiding, een brandstofleiding en hoogspanningsverbindingen.

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de betreffende leidingen, tot een maximale bouwhoogte van 2 m, rechtstreeks toegestaan. Vergunningplichtige werken, anders dan het reguliere onderhoud of gebruik, zijn niet toegestaan.

De belangrijkste leidingen worden op de verbeelding bij het bestemmingsplan weergegeven. De planregels gaan binnen de aangrenzende vrijwaringszones uit van een bouwverbod of van bebouwing na overleg met de leidingbeheerder (afwijkingsregeling). Dit geldt ook voor de persleiding die het Waterschap Rijn en IJssel aanlegt tussen Haarlo en Borculo en voor de persleiding vanaf FrieslandCampina DOMO (Borculo) naar Lochem.

Voor wat betreft de brandstofleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO) is van belang dat de Dienst Vastgoed Defensie (Directie Noord) van het Ministerie van Defensie de gemeente schriftelijk heeft meegedeeld dat in Berkelland alleen sprake is van permanent buiten bedrijf gestelde leidingen waardoor niet langer brandstof wordt vervoerd (brief van 18 augustus 2011, zaakcode 11/9-1). Het Ministerie gaf daarbij aan dat voor het opnemen van deze leiding in het bestemmingsplan kan worden volstaan met een aanduiding op de verbeelding van een brandstofleiding met een belemmeringenstrook, dit laatste ten behoeve van onderhoud. Deze wens is overgenomen. Daarbij is het bekend dat het ministerie de bedoelde brandstofleiding gaat ontmantelen en daarmee ook al een begin heeft gemaakt. Daar waar de ondergrondse brandstofleiding inmiddels is verwijderd, legt het bestemmingsplan daarom geen belemmeringen op via de dubbelbestemming 'Leiding'.

4.3.9 Zone (algemene aanduidingsregels)

In dit artikel worden alleen die onderdelen voor bouwen van toepassing verklaard die relevantie hebben in het kader van het bestemmingsplan. In het plangebied zijn de volgende zones opgenomen:

  • EHS-natuur, EHS-verweving, EHS-verbindingszone
  • beschermingzone natte natuur;
  • waardevol landschap
  • milieuzone – geurzone;
  • milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied;
  • milieuzone – waterwingebied;
  • milieuzone – stiltegebied
  • reconstructiezones (extensiveringsgebied, LOG, verwevingsgebied);
  • veiligheidszone – Bevi;
  • vrijwaringszone – molenbiotoop;
  • vrijwaringszone – radar 1;
  • vrijwaringszone – antenneveld 1;
  • vrijwaringszone – antenneveld 2;
    • 1. vrijwaringszone – laagvliegroute voor straaljagers.

Deze zoneringen worden besproken in het volgende hoofdstuk omdat zij betrekking hebben op natuur, water en milieu. De aanduidingen 'waardvol landschap' en 'molenbiotoop' zijn echter al besproken in paragraaf 4.3.4. onder de kopjes cultuurhistoie/landschap en cultuurhistorie/monumenten, terwijl de reconstructiezoneringen aan de orde zijn gekomen in paragraaf 4.3.1.