direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitengebied, Hambroekplas Borculo 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van de kern Borculo bevinden zich de Hambroekplassen. In de Structuurvisie Berkelland 2025 (vastgesteld d.d. 26 oktober 2010) is vastgelegd dat de zone op en rond de Hambroekplassen het predicaat 'stimuleringsgebied recreatie' kent. Deze zone biedt de beste kansen voor recreatieve ontwikkelingen op het gebied van zowel dag- als verblijfsrecreatie. Het kan hierbij gaan om zowel de realisatie van nieuwe voorzieningen (ook grootschalige voorzieningen) als ook de uitbreiding of verbetering van bestaande faciliteiten.

Medio mei 2014 is voor wat betreft de twee zuidelijke plassen een voorbereidingsbesluit (NL.IMRO.1859.VBBGB20140001) genomen ter voorkoming van mogelijke verondieping van deze plassen. Het verondiepen van de plassen past namelijk niet binnen de recreatieve ontwikkeling die op basis van de gemeentelijke Structuurvisie Berkelland 2025 wordt beoogd. Het voorbereidingsbesluit hield ook verband met de twee geldende bestemmingsplannen uit de 60-er en 70-er jaren van de vorige eeuw. In deze verouderde bestemmingsplannen is geen adequate planologische beschermingsregeling opgenomen ten aanzien van het verondiepen van aanwezig oppervlaktewater. Verwezen wordt naar paragraaf 1.4 waar deze geldende bestemmingsplannen beschreven worden.

Opgemerkt wordt dat de noordelijke plas geen aangepaste planologische regeling behoeft gelet op het gebruik. De noordelijke plas valt dan ook buiten dit bestemmingsplan. In mei 2015 loopt het voorbereidingsbesluit af en dient een bestemmingsplan in procedure te zijn gebracht die voorziet in de (planologische)bescherming van de (potentiële) recreatieve waarden. Dit bestemmingsplan voorziet hierin, onder meer door het opnemen van een omgevingsvergunningstelsel waarbij expliciet een verbod is opgenomen ten aanzien van het verondiepen van oppervlaktewater binnen het plangebied.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied omvat de twee zuidelijke Hambroekplassen. De Hambroekplassen zijn gelegen ten oosten van de kern Borculo, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied t.o.v. Borculo en omgeving (Bron kaart: www.opentopo.nl)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Hambroekplas Borculo 2015" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100) en een renvooi;
  • regels;
  • toelichting.


Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regiem

1.4.1 Algemeen

Op het plangebied zijn een tweetal bestemmingsplannen van toepassing, te weten:

  • "Buitengebied Borculo, 1970", dat op 27-5-1971 door de gemeenteraad van Borculo is vastgesteld en op 02-10-1972 door het College van Gedeputeerde Staten is goedgekeurd.
  • "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken", dat op 6 maart 1963 is goedgekeurd door het College van Gedeputeerde Staten. Dit bestemmingsplan is overigens van toepassing nadat gedeeltelijk goedkeuring is onthouden aan het bestemmingsplan "Buitengebied Borculo, 1970", zodat wordt teruggevallen op het "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken"

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100_0002.png"

Afbeelding 1.2: Overzicht geldende bestemmingsplannen (Bron: gemeente Berkelland

1.4.2 "Buitengebied Borculo 1970"

In het bestemmingsplan "Buitengebied Borculo 1970" zijn de gronden bestemd tot 'Recreatiegebied'. Hoewel het huidige gebruik aansluit bij de geldende bestemming, is binnen de voorgenoemde bestemming geen beschermende regeling opgenomen die voorziet in het voorkomen van het verondiepen van oppervlaktewater met bijvoorbeeld grond- en/of baggerspecie, zuiveringsslib, dan wel enig ander restmateriaal. Voorliggend bestemmingsplan voorziet expliciet in een regeling waarmee dergelijke werkzaamheden worden verboden.

1.4.3 "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken"

Door gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan een gebied waar de oostelijke plas zich bevindt, is het oorspronkelijke bestemmingsplan "uitbreidingsplan in Hoofdzaken" van toepassing. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Agrarisch gebied zonder bebouwing'. Het oppervlaktewater is in dit bestemmingsplan niet voorzien van een passende planologische regeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de planbeschrijving.

Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het plangebied en de omgeving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van Rijk, provincie Gelderland en de gemeente Berkelland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten/planverantwoording, waarna in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het project wordt beschreven.

Hoofdstuk 8 gaat tot slot in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het opnemen van een nieuwe planologische regeling voor de twee zuidelijke Hambroekplassen, die aansluit bij de gemeentelijke, recreatieve beleidsambities voor het gebied zoals verwoord in de Structuurvisie Berkelland 2025. Zoals ook uit paragraaf 4.3.1 blijkt, is in dit beleidsdocument vastgelegd dat de zone op en rond de Hambroekplassen het predicaat 'stimuleringsgebied recreatie' kent. In de geldende bestemmingsplannen (zie ook paragraaf 1.4) is geen adequate planologische beschermingsregeling opgenomen voor bijvoorbeeld het verondiepen van aanwezig oppervlaktewater. Voorliggend bestemmingsplan voorziet wel in een dergelijke regeling voor het plangebied. Verwezen wordt naar paragraaf Hoofdstuk 6, waarin de bestemming nader beschreven wordt. Opgemerkt wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling planologisch van aard is. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Het plangebied en omgeving

3.1.1 Borculo

Borculo is historisch gezien de enige stad in de gemeente Berkelland. In tegenstelling tot de andere kernen ligt Borculo niet op een hoge plek. Het stadje ligt op enkele kleinere hogere ruggen midden in een laag en nat gebied, waar de Berkel en de Lebbinkbeek samenkomen. Vroeger stroomde het water in verschillende stroompjes door de stad. Nu ligt er alleen nog een smalle tak van de Berkel om het historische centrum. De Berkel is gekanaliseerd in een brede stroom die in een wijde boog tussen dijken om de noordkant van Borculo heen gaat. De stad heeft zich naar alle zijden uitgebreid. Aan de zuidkant vormt de rondweg N315 (Ruurlo-Neede) een harde grens tussen bebouwing en het landelijk gebied. Aan de noordzijde was dit de (gekanaliseerde) Berkel. Eind vorige eeuw is hier de sprong over de Berkel gemaakt met het bedrijventerrein Overberkel. Borculo is een stad met een klein historisch centrum met een gedifferentieerd winkelaanbod en een eigen sfeer. Van nature heeft het centrum van Borculo veel uitstraling. Een centrum met potentie en een sterke identiteit. De rivier de Berkel heeft hierbinnen een sfeerversterkende rol.

3.1.2 Plangebied en omgeving

De Hambroekplassen bevinden zich ten oosten van de Borculo. De belangrijkste ruimtelijke structuurdrager in de omgeving betreft de rondweg N315 (Ruurlo-Neede), die de bebouwde kom en het landelijk gebied duidelijk scheidt. Een overige belangrijke structuurdrager is de Berkel ten noorden van het plangebied. De functionele structuur binnen en nabij het plangebied is voornamelijk gericht op recreatie. Het plangebied betreft de twee zuidelijke Hambroekplassen. De meest noordelijke plas (geen onderdeel uitmakend van dit bestemmingsplan) is als eerste aangelegd in de jaren zeventig, oorspronkelijk ten behoeve van zandwinning. De zuidwestelijke plas is vanaf augustus 1983 aangelegd. De zuidoostelijke plas als laatst. Het plangebied wordt hoofdzakelijk begrensd door opgaand groen en agrarische cultuurgronden. Aan de zuidzijde bevindt zich een zanddepot. De twee plassen worden gescheiden door een langzaamverkeersroute. Het plangebied is onbebouwd en bestaat uit oppervlaktewater met bijbehorende oevers. De ligging van het plangebied en huidige situatie ter plaatse wordt weergegeven op afbeelding 3.1. en 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100_0003.png"

Afbeelding 3.1: Luchtfoto's plangebied en omgeving (Bron: provincie Gelderland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100_0004.png"

Afbeelding 3.2: Vogelvluchtbeeld Hambroekplassen (Bron: onbekend)

Hoofdstuk 4 Inventarisatie van het geldend beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR. In het Barro is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100_0005.png"

Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Eerst moet worden bezien of de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Dat hangt af van de vraag of wordt voorzien in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

Stedelijke ontwikkeling

Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen’ wordt niet nader gedefinieerd. In de ‘Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking’ (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, oktober 2012) vallen accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure onder het begrip ‘andere stedelijke voorzieningen’.

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

Met het plan worden geen rijksbelangen geraakt. De SVIR staat dit bestemmingsplan niet in de weg. In voorliggend geval kan geconstateerd worden dat er sprake is van een recreatieve voorziening, die geschaard kan worden onder 'leisure'. Echter, in voorliggend geval is geen sprake van een 'nieuwe stedelijke voorziening', aangezien er ruimtelijk geen ontwikkelingen plaats vinden. De wijziging waar dit bestemmingsplan in voorziet is puur planologisch van aard, waarbij voorzien wordt in het opnemen van een omgevingsvergunningstelsel ter voorkoming van verondieping van het aanwezige water. Resumerend wordt gesteld dat gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van artikel 1.1.1 Bro. Een nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan dan ook achterwege blijven. Het rijksbeleid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
4.2.1.1 Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

4.2.1.2 Achterhoek

De Achterhoek is een regio met veel kwaliteiten en waarden:

  • een mooi landschap;
  • veel natuurschoon;
  • mooie steden en dorpen;
  • een grote onderlinge betrokkenheid (naoberschap);
  • een hoge arbeidsmoraal;
  • bescheidenheid.
4.2.1.3 Bescherming van zwemwateren

De provincie heeft de wettelijke taak tot aanwijzing en bescherming van zwemwateren (zie: de Lijst van zwemwateren). Voor zwemwateren geldt dat:

  • de waterkwaliteit aan de gestelde waterkwaliteitseisen van de Europese zwemwaterrichtlijn en de Nederlandse wetgeving moet voldoen;
  • de in Gelderland als zwemwater aangewezen wateren ten minste aan de categorie 'aanvaardbaar' moeten voldoen;
  • de in Gelderland als zwemwater aangewezen wateren zoveel als mogelijk aan de categorie 'goed' of 'uitstekend' moeten voldoen;
  • het publiek informatie moet ontvangen over de veiligheid en de waterkwaliteit van zwemwateren; dit betreft de periodes waarin in de aangewezen zwemwateren niet kan worden gezwommen vanwege gezondheidsrisico's zijn beperkt.

De provincie zet zich in het bijzonder in voor de zwemwateren die onderdeel zijn van de recreatiegebieden van de voormalige recreatieschappen. De provincie richt zich op kwaliteitsverbetering en differentiatie van deze recreatiegebieden met behoud van de openbare (zwemwater)functie. De provincie heeft geen ambitie voor de uitbreiding van recreatiegebieden (en de bijbehorende zwemwateren). Onderhavig plangebied is aangemerkt als een 'aangewezen zwemlocatie' en in de lijst van zwemwateren opgenomen onder nummer 18.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100_0006.png"

Afbeelding 4.2: Overzicht aanwijzing zwemwater 2014 (Bron: Provincie Gelderland)

4.2.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling sluit naadloos aan bij de ambitie van de provincie om zich te richten op kwaliteitsverbetering en differentiatie van dergelijke recreatiegebieden met behoud van de openbare (zwemwater)functie. Daarnaast draagt het ook bij aan het behoud van een duurzame economische structuurversterking door in te zetten op het toeristisch-recreatief product rondom de Hambroekplassen.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

4.2.2.1 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingverordening Gelderland bevat geen artikelen die direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling. De Omgevingsverordening vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De ontwikkeling is in overeenstemming met de provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Berkelland 2025
4.3.1.1 Algemeen

De raad heeft op 26 oktober 2010 de structuurvisie Berkelland 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid tot het jaar 2025 weer. Het is een integrale visie die geldt voor het grondgebied van de hele gemeente en richting geeft aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie geldt voor het grondgebied van de gemeente Berkelland. Onderdeel van de visie is een structuurvisieplankaart, zoals hierna weergegeven. Op deze kaart is het plangebied aangeduid als een 'stimuleringsgebied recreatie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100_0007.png"

Afbeelding 4.3: Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: gemeente Berkelland)

4.3.1.2 Recreatie en toerisme

De gemeente Berkelland heeft veel te bieden op het gebied van recreatie en toerisme, zoals de Berkel, de Needse berg, de historische kern Borculo, kasteel Huize Ruurlo en de esdorpen Geesteren en Gelselaar. Door de aanwezigheid van natuurwaarden, een mooi landschap, waardevol cultureel erfgoed en de eigen streekgebonden identiteit (dorps, gemoedelijk, gastvrij en rustig) is Berkelland een aantrekkelijke bestemming voor toeristen. De goede dienstverlening van de toeristische sector draagt hier aan bij.

In Berkelland heeft de toeristisch recreatieve sector groeimogelijkheden. Ook de toeristische potenties kunnen nog beter benut worden. Toerisme en recreatie zijn van betekenis voor:

  • De lokale economie (werkgelegenheid en bestedingen);
  • De omvang en rendement van commerciële- en publieke voorzieningen;
  • De leefbaarheid, het behoud van cultuur;
  • Het imago van de gemeente Berkelland.


Binnen Berkelland zijn twee zones aangegeven: "Stimuleringsgebied Recreatie" in de omgeving van Borculo en "Recreatie onder voorwaarden" mogelijk ten noorden van Rekken. In voorliggend geval is "Stimuleringsgebied Recreatie" van toepassing.

4.3.1.3 Stimuleringsgebied Recreatie

Het stimuleringsgebied is het gebied ten zuiden en ten zuidoosten van Borculo, aan de zuidkant van de Berkel tot aan Haarlo. Deze zone biedt de beste kansen voor recreatieve ontwikkelingen op het gebied van zowel dag- als verblijfsrecreatie. Het gebied is goed ontsloten door de rondweg om Borculo en nieuwe activiteiten kunnen goed aansluiten op de recreatieve mogelijkheden van de Hambroekplas. Daarbij kan het gaan om zowel de realisatie van nieuwe voorzieningen (ook grootschalige voorzieningen) als ook de uitbreiding of verbetering van de bestaande faciliteiten. Voorbeelden zijn een themapark of een bungalowpark. In dit gebied zijn mogelijkheden voor het realiseren van logiesaccommodaties en dagrecreatieve functies in vrijkomende (agrarische) gebouwen. Voorwaarde is wel dat dit leidt tot een kwaliteitsverbetering van het totale terrein. Ook zijn er mogelijkheden voor andere nieuwe ontwikkelingen. De verdere uitbouw van de toeristisch recreatieve sector, zoals de gemeente dat voor ogen heeft, zal vooral in dit gebied gestalte moeten krijgen. Het zwaartepunt van de ontwikkelingen ligt in de omgeving van het Hambroek.

4.3.2 Toetsing aan gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsambities.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en uitvoerbaarheidsaspecten

5.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en water.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Situatie plangebied

De ontwikkeling betreft het voorzien van een adequate planologische regeling voor wat betreft de in dit bestemmingsplan besloten oppervlaktewater. Er wordt geen nieuw geluidsgevoelig object toegevoegd en als gevolg van de planologische wijziging worden geen geluidsproducerende functies toegevoegd. De Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing op onderhavige wijziging.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.3.2 Situatie plangebied

De aangepaste (beschermende) planologische regeling leidt niet tot een aantasting van de bodemkwaliteit. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling leidt niet tot een onderzoekplicht voor wat betreft de bodemkwaliteit.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.4.2 Situatie plangebied

De planologische wijziging zoals vervat in dit bestemmingsplan zal niet leiden tot een toename van verkeersbewegingen. Daarom wordt dit project aangemerkt als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt de functie niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaand afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100_0008.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Waarneembaar is dat zich in de omgeving van het plangebied diverse buisleidingen van de Gasunie bevinden. Het invloedsgebied met bijbehorende belemmeringenstrook van de buisleiding reikt niet tot in het plangebied. Het opnemen van een dubbelbestemming voor wat betreft deze buisleidingen is dan ook niet aan de orde. Een nadere verantwoording van het groepsrisico dan wel plaatsgebonden risico is niet aan de orde, aangezien de wijziging geen verandering in de personendichtheid met zich meebrengt.

5.5.3 Conclusie

Het voornemen is in overeenstemming met de wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.6 Milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
5.6.2 Situatie plangebied

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De wijziging zoals vervat in dit bestemmingsplan leidt niet tot een ander gebruik van de twee bewuste waterplassen. De wijziging ziet enkel toe op een passende, beschermende bestemming, waarbij de huidige feitelijk situatie onveranderd blijft. De regels bieden geen extra gebruiks- danwel bebouwingsmogelijkheden die gevolgen voor de omgeving tot gevolg zullen hebben. Van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de planologische wijziging is dan ook geenszins sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Ten eerste wordt geconstateerd dat er geen sprake is van een nieuwe functie. Ten tweede is er geen sprake van een gevoelige functie. Geconcludeerd kan worden dat er geen hinder wordt ondervonden van omliggende functies.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Gelders natuurnetwerk en ontwikkelingszone. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura-2000 gebied, het meest nabijgelegen gebied betreft het “Stelkampsveld”. Dit gebied ligt ten westen van Borculo, op een afstand van ongeveer 3,8 kilometer van het plangebied. Door de aard en omvang van de planologische wijziging wordt verdere toetsing niet noodzakelijk geacht.

5.7.2.2 Gelders natuurnetwerk en ontwikkelingszone

Het Gelders natuur netwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Kleine delen van het plangebied maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk, zoals hierna weergegeven. Het gaat hierbij om onderdelen van het gebied 'Eibergen - Borculo' (gebiednummer 26).

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150001-0100_0009.png"

Afbeelding 5.2: Gelders Natuurnetwerk (Bron: provincie Gelderland)

De planologische wijziging leidt niet tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Gelders Natuurwerk. Er is bijvoorbeeld geen sprake van areaalverlies of verstoring van de ecologische waarden. Door de planologische wijziging blijven de ecologische waarden in stand. Geconcludeerd kan worden dat de ecologische waarden van het Gelders Natuurnetwerk niet in het geding zijn.

5.7.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Geconstateerd kan worden dat de aanpassing van de planologische regeling voor het plangebied niet leidt tot aantasting van beschermde dier- en plantensoorten. De huidige situatie blijft immers ongewijzigd.

5.7.4 Conclusie

Ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde wijziging zoals vervat in dit bestemmingsplan.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

Op grond van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart kent het plangebied een lage verwachting. In gebieden met een lage verwachting dient bij bodemingrepen dieper dan 30 cm – Mv en groter dan 2.500 m² een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Tevens is op de verwachtingskaart aangegeven dat het hele plangebied 'diep vergraven' is. In dergelijke gebieden is in geen enkel geval nader archeologisch onderzoek nodig. Tot slot kan geconstateerd worden dat er ten opzichte van de huidige situatie niets veranderd. Archeologie vormt geen belemmering voor de planologische wijziging zoals vervat in dit bestemmingsplan. Tevens kan worden geconstateerd dat gelet op de vergravingen het opnemen van een archeologische dubbelbestemming niet noodzakelijk is, aangezien er geen archeologische waarden meer zijn te verwachten.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Gesteld wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.9 Waterparagraaf

5.9.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.9.2 Watertoets

Voor de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van de ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en dienen vervolgens nader te worden toegelicht.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee
Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee
Nee
Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig thema

Inrichting en beheer

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Berkel. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zal geen negatieve gevolgen voor de Berkel tot gevolg hebben. De wijziging leidt immers niet tot een wijziging in het waterpeil. Daarbij komt dat de 2 bewuste waterplassen niet rechtsreeks in verbinding staan met de Berkel.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.1.1 Opzet van de regels
6.1.1.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.

6.1.1.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.1.1.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a. (indien van toepassing):

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming.
  • Afwijken van de gebruiksregels: in deze flexibiliteitsbepaling is opgenomen in welke gevallen mag worden afgeweken van de specifieke gebruiksregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: in dit vergunningenstelsel is opgenomen voor welke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist. Het verondiepen van oppervlaktewater wordt daarbij aangemerkt als een activiteiten die strijdig is met het bestemmingsplan.
6.1.1.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 4): deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 5): in dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
6.1.1.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.1.2 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Water (Artikel 3)

De bestemming “Water” is conform de systematiek van het vernietigde bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” vormgegeven, met dien verstande dat een omgevingvergunningstelsel is opgenomen om o.a. verondieping te voorkomen. Dit is tevens opgenomen in de specifieke gebruiksregels. Tot slot is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waarbij het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning verondieping toe kan staan ter versterking van natuurlijke en ecologische waarden. Aan de afwijkingsbevoegdheid is een afwegingskader gekoppeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het project is een initiatief van de gemeente Berkelland. De financiële middelen hiervoor zijn beschikbaar. en opgenomen in de gemeentelijke begroting. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond. Ten aanzien van het vereiste van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het volgende opgemerkt. Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

De bedoelde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 6.2.1. van dit besluit wordt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt niet gezien als een bouwplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet. De vaststelling van een exploitatieplan kan dan ook achterwege blijven.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Het Rijk geeft aan dat vooroverleg dan niet noodzakelijk is.

8.1.2 Provincie Gelderland

Omdat er in dit plan geen sprake is van een provinciaal belang, wordt het plan in het kader van het vooroverleg niet naar de provincie gestuurd.

8.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap stemt in met de plannen.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is besloten om - gelet op de aard en omvang van het plan - geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen.

8.3 Zienswijzen

Binnen de termijn van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, Hambroekplas Borculo 2015" zijn drie schriftelijke zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en beoordeeld in de zienswijzennota die als Bijlage 1 is opgenomen bij deze plantoelichting en deel uitmaakt van het raadsbesluit over de vaststelling van het bestemmingsplan. De zienswijzen gaven aanleiding tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Verwezen wordt naar Bijlage 1.