direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitengebied, reconstructie Rietmolenseweg Eibergen 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPBGB20150004-0100

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 22 januari 2013 is door de gemeenteraad een richtinggevende inhoudelijke uitspraak gedaan over de toekomst van sportpark 'De Bijenkamp' in Eibergen. De kern van de uitspraak is dat het sportpark op de huidige plek blijft en dat de infrastructurele ontsluiting vooral vanuit Eibergen verbeterd moet worden.

De gemeente Berkelland is voornemens om, als onderdeel van de infrastructurele verbeteringen, een nieuwe ontsluitingsweg naar het sportcomplex aan te leggen. Hiertoe wordt het gedeelte van de Rietmolenseweg in Eibergen, gelegen tussen de Needseweg en Oude Needseweg/Woestenes gereconstrueerd en verhard. Met de voorgenomen aanpassing zal het sportpark beter bereikbaar worden voor autoverkeer. Er zal sprake zijn van een verkeersveilige situatie, gelet op het feit dat auto- en fietsverkeer zoveel mogelijk wordt gescheiden.

Het reconstrueren en verharden van het tracédeel is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied (Eibergen)'. Een herziening van een bestemmingsplan is nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Aangetoond zal worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied omvat het nieuwe tracé van de Rietmolenseweg tussen de Needseweg en Oude Needseweg/Woestenes te Eibergen. Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noorden van de kern Eibergen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Eibergen aangegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150004-0100_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied t.o.v. Eibergen en omgeving (Bron kaart: www.opentopo.nl)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, reconstructie Rietmolenseweg Eibergen 2015" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.1859.BPBGB20150004-0100) en een renvooi;
  • regels;
  • toelichting.


Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regiem

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied (Eibergen)'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 27 juni 1995 vastgesteld en onherroepelijk geworden na uitspraak van Raad van State op 10 februari 1998.

Het plangebied heeft op basis van dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch gebied'. Het reconstrueren en verharden van de Rietmolenseweg is op basis van dit bestemmingsplan niet toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin. Aangetoond zal worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie .

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van Rijk, provincie Gelderland en de gemeente Berkelland beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.

Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten/planverantwoording, waarna in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het project wordt beschreven.

Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Huidige ontsluiting sportpark

De Bijenkamp is opgezet als sportpark voor Eibergen. Het sportpark wordt via twee zijden ontsloten (noord- en zuidingang). De noordingang is te bereiken via de Munsterdijk. Deze weg verbindt de rijksweg N18 en de provinciale weg N315. De zuidingang is te bereiken vanuit Eibergen via de Woestenes (vanaf de N823, Needseweg) en de Rietmolenseweg.

Voor fietsers is een aparte route aanwezig tussen de Woestenes en de dorpskern van Eibergen. Op deze route is een fietstunnel onder de Needseweg (N823) aanwezig en een fietsbrug over de Berkel. Door gebruik te maken van deze route hoeft de fietser de drukke Haaksbergseweg (N18) niet over te steken. Met de openstelling van de voormalige spoorbaan als fietsbaan is een alternatieve route ontstaan voor fietsverkeer uit Eibergen. Via de Fietsbaan, Leugemorsweg en Rietmolenseweg wordt naar de Bijenkamp gefietst. Daarbij wordt geen gebruik gemaakt van de fietstunnel onder de Needseweg. Er wordt overgestoken bij de Rietmolenseweg.

Het autoverkeer vanuit Eibergen maakte voorheen gebruik van dezelfde routes als fietsers (vooral via de Woestenes en de Rietmolenseweg). Dit leidde tot verkeersonveilige situaties. Daarom is er een maatregel genomen. Auto- en fietsverkeer zijn gescheiden. Autoverkeer via de Munsterdijk en fietsverkeer via de Woestenes. De Oude Eibergseweg is sindsdien afgesloten voor doorgaand verkeer.

De scheiding van fietsers en auto’s geeft een veilige situatie. De fietser rijdt rechtstreeks naar het sportpark en de automobilist rijdt via een omweg.

In afbeelding 2.1 is een kaart opgenomen met daarin aangegeven; het sportpark (blauwe omlijning) en de meest gebruikte route voor gemotoriseerd verkeer (paarse lijn) en fietsverkeer (rode lijn) vanuit Eibergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150004-0100_0002.png"

Afbeelding 2.1 Kaart met meest gebruikte routes vanuit Eibergen naar het Sportpark

2.1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Eibergen en bestaat uit het tracé van de Rietmolenseweg tussen de Needseweg (N823) en de Oude Needseweg/Woestenes.

Het plangebied wordt hoofdzakelijk begrensd door agrarische cultuurgronden. Aan de weg zijn aan de noordzijde twee agrarische bedrijven (Needseweg 10 en Rietmolenseweg 3) aanwezig. Aan de weg aan de zuidzijde is een recreatiewoning (Rietmolenseweg 2a) en een burgerwoning (Rietmolenseweg 4) aanwezig.

Het plangebied betreft een grotendeels onverharde weg welke de N823 (Needseweg) met het kruispunt (Rietmolenseweg - Oude Needseweg/Woestenes) verbindt. Dit gedeelte van de weg heeft een lengte van circa 550 meter. Een weergave van de huidige situatie is opgenomen in de afbeelding 2.2 en 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150004-0100_0003.png"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto's ligging plangebied en omgeving (Bron: Arcgis) 

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150004-0100_0004.png"

Afbeelding 2.3: Straatbeelden huidige situatie plangebied (Bron: Google streetview)

2.2 Gewenste situatie

Op 22 januari 2013 is door de gemeenteraad een richtinggevende inhoudelijke uitspraak gedaan over voor de toekomst van sportpark ‘De Bijenkamp’ in Eibergen. De kern van de uitspraak is dat het sportcomplex ‘De Bijenkamp’ op de huidige plek blijft en dat de infrastructurele ontsluiting verbeterd moet worden.

De sportverenigingen zijn niet tevreden over de wijze van ontsluiting. Met name de ontsluiting voor auto’s over de Munsterdijk wordt als hinderlijk ervaren. De route is smal en heeft het karakter van een achterom weg. De verenigingen vragen om een auto-ontsluiting aan de Eibergse zijde en verbeteringen voor het fietsverkeer.

De gemeente Berkelland is voornemens om de Rietmolenseweg een nieuwe ontsluitingsroute naar het sportpark aan te leggen. Hiertoe wordt het gedeelte van de Rietmolenseweg in Eibergen, tussen de Needseweg en de Oude Needseweg/Woestenes, gereconstrueerd en verhard. De weg zal worden uitgevoerd met asfalt met aan weerszijden grasbetonstenen. De weg krijgt een lengte van circa 560 meter en een breedte van 5,5 meter (exclusief grasbetonstenen).

In afbeelding 2.4 en 2.5 is een kaart opgenomen met daarin de gewenste ligging van het tracé alsmede een principe dwarsprofiel van de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150004-0100_0005.png"

Afbeelding 2.4: Gewenste ligging van het tracé (Bron: Gemeente Berkelland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150004-0100_0006.png"

Afbeelding 2.5: Principe dwarsdoorsnede (Bron: Gemeente Berkelland)

Bij de aanleg van de nieuwe N18 zal er voorzien worden in een fietsverbinding van de fietsbaan naar de Oude Needseweg. Doordat deze verbinding door middel van een viaduct over de Needseweg wordt geleid ontstaat er ook hier een veilige fietsverbinding. Daarnaast wordt er in de Oude Needseweg een fietstunnel gelegd zodat er geen autoverkeer vanaf Neede via de Oude Needseweg naar ‘De Bijenkamp’ kan rijden. Dit verkeer wordt verplicht via de Needseweg en dan via de nieuw ontsluiting van de Rietmolenseweg te rijden.

Met de voorgenomen aanpassing zal het sportpark beter bereikbaar worden voor autoverkeer. Daarnaast zal men rechtstreeks naar het sportpark rijden en niet meer via een omweg. De aanpassing brengt geen verkeersonveilige situaties met zich mee, auto- en fietsverkeer blijven gescheiden.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie van het geldend beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR. In het Barro is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden.

3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20150004-0100_0007.png"

Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Eerst moet worden bezien of de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Dat hangt af van de vraag of wordt voorzien in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

Stedelijke ontwikkeling

Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt opgemerkt dat uit jurisprudentie (201400570/1/R6 & 201407302/1/R6) blijkt dat de aanleg van een weg niet als stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Het doorlopen van de ladder is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

3.2.1.2 Achterhoek

De Achterhoek is een regio met veel kwaliteiten en waarden:

  • een mooi landschap;
  • veel natuurschoon;
  • mooie steden en dorpen;
  • een grote onderlinge betrokkenheid (naoberschap);
  • een hoge arbeidsmoraal;
  • bescheidenheid.

3.2.1.3 Mobiliteit

De provincie en haar partners streven samen naar een duurzame mobiliteit: een systeem dat een sterke economie, welvaart en welzijn ondersteunt en rekening houdt met de kwaliteit van de leefomgeving. De opgaven die zij daarbij zien, zijn:

  • bereikbaarheid en toegankelijkheid optimaliseren voor wonen, werken, voorzieningen en vrijetijdsbesteding, sport en beleving van de leefomgeving;
  • betrouwbaarheid (tijdsduur) van het personen- en goederenvervoer verbeteren;
  • vervoer afstemmen op behoefte en verplaatsingspatronen van mensen;
  • vervoer afstemmen op stromen van grondstoffen en goederen van bedrijven;
  • stromen van mensen, grondstoffen en goederen afstemmen op gevolgen van digitalisering markt en andere ontwikkelingen.

Mobiliteit is een onmisbare voorwaarde voor de ontwikkeling van welvaart en welzijn van onze samenleving. Het gaat daarbij om vlot en veilig vervoer van personen, betrouwbare (tijdsduur) en aantrekkelijke (beleving) verplaatsingen en verantwoorde distributie van goederen.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling sluit aan bij de ambitie van de provincie genoemd in de Omgevingsvisie om de bereikbaarheid en toegankelijkheid van sportvoorzieningen te optimaliseren. Met de voorgenomen aanpassing van de Rietmolenseweg wordt de bereikbaarheid van het sportpark verbeterd en blijft er sprake van een verkeersveilige situatie door scheiding van auto- en fietsverkeer.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, gelet op het feit dat de Rietmolenseweg geen provinciale weg betreft, geen artikelen die direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling. De Omgevingsverordening vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Berkelland 2025
3.3.1.1 Algemeen

De raad heeft op 26 oktober 2010 de structuurvisie Berkelland 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid tot het jaar 2025 weer. Het is een integrale visie die geldt voor het grondgebied van de hele gemeente en richting geeft aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie geldt voor het grondgebied van de gemeente Berkelland. Onderdeel van de visie is een structuurvisieplankaart, zoals hierna weergegeven. Op deze kaart is het plangebied aangeduid als een 'Mogelijk wonen/kleinschalige bedrijvigheid'.

In voorliggend geval zijn de thema's buitengebied en netwerken van belang. Hierna wordt op beide aspecten nader ingegaan.

3.3.1.2 Buitengebied en netwerken

Berkelland streeft naar een duurzame ontwikkeling van een enkelvoudige productieruimte naar een meervoudige gebruiksruimte. Dat betekent dat Berkelland met blijvende aandacht voor ontwikkelingsruimte voor de landbouw ook aandacht zoekt voor verweving met andere functies in het buitengebied. De Structuurvisie heeft voor het buitengebied als doel om de kwaliteit van het landelijke gebied te beschermen en te verbeteren, rekening houdend met de veranderende functie. Verbetering van de kwaliteit leidt tot duurzame landbouw, versterkte natuur, verbetering van recreatieve mogelijkheden, verlaging van de milieubelasting, verbetering van de infrastructuur, het woon- en werkklimaat en de economische structuur.

De gemeente Berkelland heeft twee grote verkeersaders en diverse ontsluitingswegen en verbindingswegen, maar ook een spoorverbinding met een station in Ruurlo. Om Berkelland te beschermen voor verkeersonveiligheid en overlast van het verkeer is het van belang het verkeer zoveel mogelijk te concentreren op de duurzaam veilig ingerichte verkeersaders. Verblijfsgebieden kunnen dan zo ingericht worden dat de rust, variatie en kleinschaligheid van de gemeente behouden blijft.

3.3.2 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

Zoals reeds verwoord in de paragrafen 1.1 en 2.2 heeft de gemeenteraad op 22 januari 2013 een richtinggevende inhoudelijke uitspraak gedaan over de toekomst. De kern van de uitspraak was dat het sportpark op de huidige plek blijft en dat de infrastructurele ontsluiting verbeterd moet worden. Met de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven. Het voornemen sluit aan bij de beleidsambitie om de infrastructuur te verbeteren en verkeersonveiligheid en -overlast te verminderen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en uitvoerbaarheidsaspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en water.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.2.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet niet in een nieuw geluidsgevoelig object. Wel is sprake van het aanleggen van een nieuwe weg met een wettelijke geluidszone. Dit vanwege het feit dat de bestaande zandweg geen geluidbelasting kent en op de nieuwe weg een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur gaat gelden.

Gelet op het feit dat de bestaande weg geen geluidbelasting kent, dient te worden beoordeeld of de geluidoverlast met meer dan 2 dB toeneemt ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Indien de geluidwaarden op omliggende geluidgevoelige objecten hoger ligt dan 50 dB dan is er sprake van een reconstructie als bedoeld in artikel 99 van de Wet geluidhinder.

Er is een geluidmodel gemaakt met Geomilieu. Hierbij is uitgegaan van een aangereikte verkeersbelasting van 530 motorvoertuigen per etmaal. Uit de berekening blijkt dat alle waarden onder de 48 dB blijven. Er is geen sprake van een reconstructie omdat de 50 dB niet wordt overschreden. Er zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.3.2 Situatie plangebied

Om in beeld te brengen of ter plaatse van de geplande werkzaamheden mogelijk sprake is van een (ernstige) bodemverontreiniging, is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. Op basis van de uitkomsten van de inventarisatie wordt ter plaatse van het tracé geen ernstige bodemverontreinigingen verwacht.

Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet noodzakelijk, dit mede vanwege het feit dat er geen mensen ter plaatse zullen verblijven.

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Situatie plangebied

Het nieuwe tracé brengt op zichzelf geen toename van verkeersbewegingen met zich mee. Wel is middels de NIBM-tool berekend of het ingeschatte aantal verkeersbewegingen (530 per etmaal) leidt tot een vermindering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Uit de berekening komt naar voren dat de bijdrage aan de luchtverontreiniging minder bedraagt dan 1,2 µg/m3. Het project wordt daarom aangemerkt als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is om die reden niet nodig.

Opgemerkt wordt dat het geen rijks- of provinciale weg betreft. De weg heeft dan ook geen zone in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.5.2 Situatie plangebied

Een weg wordt niet gezien als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Een weg wordt met andere woorden niet beschermd tegen risicobronnen. Een inhoudelijke beoordeling van risicocontouren kan daarom achterwege blijven.

Over de weg zullen geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verkeersbewegingen over deze weg resulteren daarom niet in een PR-contour of een invloedsgebied van het groepsrisico.

4.5.3 Conclusie

Het voornemen is in overeenstemming met de wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
4.6.2 Situatie plangebied

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

In voorliggend geval is een weg niet aan te merken als milieugevoelig object.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

In voorliggend geval betreft een weg geen milieubelastende functie als bedoeld in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast is in voorgaande paragrafen reeds geconstateerd dat de voorgenomen ontwikkeling ook vanuit sectorale wet- en regelgeving geen belemmering vormt.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Gelders natuurnetwerk en ontwikkelingszone. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura-2000 gebied, het meest nabijgelegen gebied betreft het "Buurserzand & Haaksbergerveen". Dit gebied ligt op een afstand van ongeveer 6,5 kilometer van het plangebied. Door de aard en omvang van de planologische wijziging wordt verdere toetsing niet noodzakelijk geacht.

4.7.2.2 Gelders natuurnetwerk en ontwikkelingszone

Het Gelders natuur netwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk. Het dichtstbijzijnde gebied onderdeel uitmakend van het GNN is gelegen op 20 meter afstand. De planologische wijziging leidt echter niet tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Gelders Natuurnetwerk. Er is bijvoorbeeld geen sprake van areaalverlies of verstoring van de ecologische waarden. Geconcludeerd kan worden dat de ecologische waarden van het Gelders Natuurnetwerk niet in het geding zijn.

4.7.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Er zijn tijdens het onderzoek geen zwaar beschermde soorten in het plangebied aangetroffen. Eveneens zijn geen vaste verblijfplaatsen van zwaar beschermde soorten aangetroffen of te verwachten. Hierdoor is nader onderzoek naar flora en fauna niet noodzakelijk waardoor het uitvoeren van de werkzaamheden niet in strijd is met de Flora- en faunawet.

Ter voorkoming van verstoring van broedende vogels dienen de werkzaamheden wel buiten het broedseizoen te worden gestart of zal moeten worden gewaarborgd dat geen broedende vogels op de planlocatie of directe omgeving worden verstoord.

4.7.4 Conclusie

Ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde wijziging zoals vervat in dit bestemmingsplan.

4.8 Archeologie & Cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De locatie waar de ontwikkeling gepland is, bevindt zich in een gebied met een lage archeologisch verwachting. Gebieden met een dergelijke verwachting zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten binnen het plangebied of in de directe omgeving. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

4.9 Waterparagraaf

4.9.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.2 Watertoets

Voor de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van de ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en dienen vervolgens nader te worden toegelicht.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee
Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja
Nee
Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee
Nee
Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig thema

Wateroverlast

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een toename van verharding. Het hemelwater dat valt op de weg zal naar weerszijden aflopen naar de bermen en vervolgens ter plaatse infiltreren.

Inrichting en beheer

Onder de kruising Rietmolenseweg-Oude Needseweg, bevindt zich de zijtak Mallemsche Goot, een watergang in beheer van WRIJ. De watergang wordt als gevolg van de ontwikkeling niet aangepast/verlegd. Wel is in mei 2016 de duiker vervangen. Hiervoor heeft het Waterschap op 22 januari 2016 een watervergunning (kenmerk: wrijverg-2-46785) verleend.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.1.1 Opzet van de regels
5.1.1.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.1.1.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.1.1.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a. (indien van toepassing):

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd.
5.1.1.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 4): deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 5): in dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
5.1.1.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.1.2 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Verkeer ( Artikel 3 )

Gelet op de aard van de ontwikkeling, het verharden en reconstrueren van een weg, is aan het plangebied de bestemming 'Verkeer' toegekend.

De voor ' Verkeer ' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (on)verharde wegen, bermen, paden en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op of in de gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het project is een initiatief van de gemeente Berkelland. De financiële middelen hiervoor zijn beschikbaar. en opgenomen in de gemeentelijke begroting. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond. Ten aanzien van het vereiste van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het volgende opgemerkt. Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

De bedoelde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 6.2.1. van dit besluit wordt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt niet gezien als een bouwplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet. De vaststelling van een exploitatieplan kan dan ook achterwege blijven.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Het Rijk geeft aan dat vooroverleg dan niet noodzakelijk is.

7.1.2 Provincie Gelderland

Omdat er in dit plan geen sprake is van een provinciaal belang, wordt het plan in het kader van het vooroverleg niet naar de provincie gestuurd.

7.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is besloten om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen.

Binnen de termijn van ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan is één schriftelijke inspraakreactie ingediend. Het plan is niet naar aanleiding van deze reactie gewijzigd. Voor de inhoud en beantwoording van de wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting (verslag inspraakprocedure).

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is besloten om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen.

Binnen de termijn van ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan is één schriftelijke inspraakreactie ingediend. Het plan is niet naar aanleiding van deze reactie gewijzigd. Voor de inhoud en beantwoording van de wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting (verslag inspraakprocedure).

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.