direct naar inhoud van 4.5 Molenbiotoop
Plan: Neede, Woongebieden 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPNDE20090016-1000

4.5 Molenbiotoop

Iets buiten Neede, op de flanken van de Needse Berg, staat de Hollandsche Molen aan de Diepenheimseweg 23. Dit is buiten het plangebied. De bijbehorende molenbiotoop ligt echter wel deels binnen het plangebied.

De molen is vernoemd naar de vereniging "De Hollandsche Molen", die na de stormramp van 10 augustus 1925 (waarbij de voorganger geheel werd verwoest) het initiatief nam voor wederopbouw.

De ronde, stenen stellingmolen heeft als bestemming het malen van graan, thans op vrijwillige basis. De oorspronkelijke functie van de molen was ook het malen van graan. In 1927 werd de molen verkocht en kwam deze na enkele jaren stil te staan. In 1943 werd de molen weer verkocht en in 1951/52 werd de molen als houtzaagmolen ingericht. In 1976 werd door een verbouwing de molen weer maalvaardig. De huidige molenaar maalt nu met de molen rogge voor een bakker.

Dit hobbymatige gebruik is niet voldoende om een molen te laten functioneren. Het werktuig stelt ook eisen aan zijn omgeving: er moet wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. Om dit omgevingselement aan te duiden, werd in 1973 het begrip 'molenbiotoop' geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig en als monument. Naast windvang wordt ook gelet op de belevingswaarde van de molen. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten. Bomen en boomgroepen veroorzaken een extra nadeel voor de windvang, omdat zij met hun bladerkroon de wind enige tijd vasthouden, waardoor grotere turbulentie optreedt en de wind met grotere kracht en met vlagen op de molen afkomt.

Een tweede aspect van de molenbiotoop heeft te maken met de belevingswaarde. Molens zijn een belangrijk element in het landschap en hebben vaak te maken met de ontstaansgeschiedenis van dat landschap. Molens moesten wind kunnen vangen. Daarom stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval boven hun omgeving uit. Die voor molens kenmerkende situatie moet zoveel mogelijk worden bewaard, willen de werktuigen volledig tot hun recht komen. Molens horen in het zicht te staan. Als dat het geval is blijken molens zeer belangrijke herkenningspunten in een gebied te zijn.

Door de Vereniging De Hollandsche Molen zijn in 1982 nieuwe normen ontwikkeld. Deze zijn vastgelegd in het rapport "De inrichting van de omgeving van molens". Daarin staat op welke manier met de molen rekening kan worden gehouden.

Er is een formule ontwikkeld om te bepalen hoe hoog een obstakel mag zijn op een bepaalde afstand van een molen zonder te veel windbelemmering te veroorzaken.

Deze biotoopformule luidt als volgt:

Hx = X/n + c*z of X = n(Hx - c*z)

Waarin:

H = hoogte obstakel

X = afstand obstakel tot molen

n = 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied

c = constante = 0,2

z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventuele stelling- of belthoogte)

Wanneer de omgeving van de molen voldoet aan de eisen uit de formule is er sprake van een toelaatbare situatie.

Voor de Hollandsche Molen geldt dat binnen een afstand van 100 meter van de molen een gebouw (obstakel) niet hoger mag zijn dan 4,10 meter. Buiten deze eerste 100 meter geldt dat de biotoopformule moet worden toegepast. Gerekend moet dan worden met een askophoogte van 17,10 meter en moet worden uitgegaan van gesloten gebied.