direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Neede, Woongebieden 2011, herziening 2021-2 (Blikweg 5a)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Voor het perceel aan de Blikweg 5a in Neede is een plan ontwikkeld voor de herontwikkeling van het perceel van de Nederlandse Gereformeerde Kerk en de realisatie van vijf nieuwe woningen. De bouw van vijf woningen is op grond van het geldende bestemmingsplan 'Neede, Woongebieden 2011' niet mogelijk, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Ligging

Het plangebied ligt aan de Blikweg 5a in Neede. Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Neede en is kadastraal bekend als gemeente Neede, sectie G, nummer 3660. Het perceel heeft een oppervlakte van 1.095 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Neede weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK Viewer)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Hoeveweg, aan de oostzijde door de Blikweg, aan de zuidzijde door de woning Blikweg 5 en aan de westzijde door de woonbebouwing van Hoeveweg 2c.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: PDOK Viewer)

1.3 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren; en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk
beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en
regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke
Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk
voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Voor het perceel aan de Blikweg 5a in Neede geldt het bestemmingsplan 'Neede, Woongebieden 2011', onherroepelijk in werking getreden op 1 mei 2013. Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt de bestemming 'Maatschappelijk - Religie'. In figuur 1.3 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Neede, Woongebieden 2011' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Maatschappelijk – Religie' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen voor zover het betreft levensbeschouwelijke voorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening. Op grond van de bestemming 'Maatschappelijk – Religie' is het niet mogelijk om vijf woningen te realiseren. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Neede, Woongebieden 2011, herziening 2021-2 (Blikweg 5a)' bestaat naast deze toelichting met bijlagen uit de volgende stukken.

  • Regels (inclusief bijlage);
  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100).

Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan en moeten samen 'gelezen' worden.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten. De toelichting maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Het plangebied

De dorpskern Neede ligt in de Achterhoek in de provincie Gelderland, op de grens met de provincie Overijssel en de streek Twente aan de voet van de Needse Berg. Aan de zuidzijde grenst het Berkeldal. De doorgaande weg van Doetinchem via Ruurlo en Borculo (N315) naar de Rijksweg N18 loopt aan de noordzijde langs Neede.

De oorspronkelijke uitvalswegen van het dorp Neede zijn in de loop der tijd echte bebouwingslinten geworden. Dit is nog steeds erg karakteristiek voor de opbouw van Neede. Langs deze linten bevinden zich vaak nog oude boerderijen die verwijzen naar het agrarische verleden. Inmiddels zijn de karakteristieke boerderijen opgenomen in de omliggende woonomgeving. De oude kern (het centrum) en ook het oude buurtschap Ruwenhof zijn nog goed herkenbaar in de bebouwingsstructuur van Neede.

Het plangebied ligt aan de Blikweg 5a in Neede. In het plangebied bevindt zich een moderne kerk zonder kerktoren van de Nederlands Gereformeerde Kerk. Het kerkgebouw staat reeds geruime tijd leeg en vervult geen functie meer voor de Nederlands Gereformeerde Kerk.

Het voormalige kerkgebouw heeft een oppervlakte van circa 175 m2 en bestaat uit twee bouwlagen met een bouwhoogte van circa 8 meter. Het terrein rondom het gebouw bestaat voornamelijk uit onverharde gronden (gras). In de omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen aanwezig. Daarnaast bevindt zich op een afstand van zo'n 75 meter van het plangebied de Openbare Basisschool (OBS) De Marke. In onderstaande figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto Blikweg 5A (bron: PDOK)

2.2 Beschrijving van het plan

De initiatiefnemer heeft het perceel aan de Blikweg 5a gekocht en is voornemens om het kerkgebouw te slopen en het plangebied te herontwikkelen naar vijf woningen. Concreet betreft het de realisatie van vijf aaneengebouwde woningen voor starters op de woningmarkt. In onderstaande figuur 2.2 is een impressie van de gewenste ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0005.png"

Figuur 2.2: Impressie/vooraanzicht toekomstige situatie (bron: MAS architectuur)

Zoals aangegeven worden de woningen aangemerkt als vijf starterswoningen (de 3 tussenwoningen) en starterspluswoningen (de 2 eindwoningen). De twee eindwoningen hebben een kaveloppervlakte van respectievelijk 282 m2 en 297 m2. De tussenwoningen hebben een kaveloppervlakte van respectievelijk 126 m2, 128 m2 en 138 m2. De woningen zijn voorzien van drie bouwlagen waarbij geldt dat de derde bouwlaag is voorzien van een schuine kap. De ontwikkeling past gelet op de omgeving - vooral twee-onder-een kapwoningen en aaneengebouwde woningen - binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.

Om een groene uitstraling in het plangebied te behouden wordt het perceel voorzien van haagbeplanting op de erfafscheiding. In figuur 2.3 is een impressie van het achteraanzicht van de ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0006.png"

Figuur 2.3: Impressie achterzijde woningbouwplan (bron: MAS architectuur)

Ten behoeve van het bouwplan worden zes openbare parkeerplaatsen gerealiseerd, waarbij vier parkeerplaatsen langs de Hoeveweg worden gerealiseerd en twee parkeerplaatsen langs de Blikweg. Daarnaast worden er twee parkeerplaatsen op privé terrein bij de eindwoningen gerealiseerd. In figuur 2.4 is de parkeersituatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0007.png"

Figuur 2.4: Situatietekening parkeerplaatsen (bron: MAS architectuur)

Hoofdstuk 3 Inventarisatie van het geldend beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en door vertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van vijf woningen aan de Blikweg 5a in Neede. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragraven 3.2.1, 3.2.2, 3.3.2 en 3.3.3 wordt de realisatie van vijf woningen getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Berkelland. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe woningen voor starters. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Met dit bestemmingsplan wordt de sloop van een voormalig kerkgebouw en de herontwikkeling van het perceel naar vijf starterswoningen mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat de realisatie van 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Voorliggend plan ziet toe op de realisatie van vijf wooneenheden (vijf aaneengebouwde woningen) binnen bestaand stedelijk gebied. Dit wordt in lijn met de jurisprudentie over dit onderwerp niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan derhalve achterwege blijven. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Deze Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.

Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijft de provincie dit vergezicht: het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat de provincie helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.

De provincie Gelderland zet een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart; ze bieden geen volledig en limitatief beeld. De schetsen zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die wij op dit moment zien vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. De schetsen sluiten op voorhand ook niets uit. De visieschetsen dienen wat de provincie Gelderland betreft als onderlegger om met partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal. De provincie Gelderland heeft de volgende 7 ambities opgesteld:

  • 1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • 2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Toets

Belangrijk voor dit plan is de zevende ambitie: Woon- en leefomgeving; dynamisch, divers, duurzaam. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeert de provincie in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan het benutten van bestaande gebouwen.

Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van een voormalig kerkgebouw en de herontwikkeling van het perceel naar vijf starterswoningen. De provincie Gelderland streeft naar een goede balans tussen vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën. De provincie heeft zorg en aandacht voor woonbehoeften en maakt hierover afspraken met de regio's.

Het plan wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied en voorziet in woningen voor starters en senioren op de woningmarkt. Het voornemen is in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid (zie 3.3.2 en 3.3.3). Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsverordening Gelderland door de Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. Op 31 maart 2021 heeft de Provinciale Staten het actualisatieplan 7 van de Omgevingsverordening vastgesteld.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen.

De omgevingsverordening heeft daarom de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening:
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer:
  • Natuurverordening in de zin van de Wet Natuurbescherming;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.

Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.

Toets

Het plangebied heeft op grond van de Omgevingsverordening Gelderland geen specifieke aanduiding die van invloed is op onderhavig plan. Derhalve geldt dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Berkelland

De raad van de gemeente Berkelland heeft op 26 oktober 2010 de Structuurvisie Berkelland 2025 vastgesteld. De Structuurvisie Berkelland 2025 geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Berkelland. Ruimtelijke en economische vraagstukken zijn de basis voor deze visie. Deze Structuurvisie is het vertrekpunt voor het verdere beleid van Berkelland voor de toekomst.

De kern Neede grenst direct aan het buitengebied van de gemeente en ligt op de grens met Twente en aan de voet van de Needse Berg. Neede is een dynamisch dorp met een groot onderwijsaanbod op regionaal niveau. Het woningaanbod is divers. De sociale cohesie en het verenigingsleven zijn sterk in Neede. De kern kent weliswaar geen echt aantrekkelijk centrum en winkelgebied, maar heeft de wens een echt dorpshart te ontwikkelen. De winkelvoorzieningen in Neede bieden voldoende aanbod voor de dagelijkse boodschappen. Inwoners zijn dan ook georiënteerd op het eigen winkelapparaat, maar ook op de winkelvoorzieningen in Eibergen en Haaksbergen.

Gelegen in het coulisselandschap is de omgeving van Neede ook zeer natuurlijk, een rustige omgeving met diverse mogelijkheden voor wandelen en fietsen. Een druk bezocht evenement in Neede is de nationale jammarkt, die inmiddels nationale en internationale bekendheid geniet.

Cruciale ontwikkelingen voor de toekomst van Neede zijn de realisatie van de N18 en het project Neede VIP. Versterken van de identiteit van Neede door inzetten op deze ontwikkelingen is van belang. De resultaten van het project Neede VIP zijn in de Contournota uitgewerkt. In de Dorpsvisie staan de volgende ontwikkelingen aangegeven:

  • Woonklimaat: woningbouw gericht op jongeren en ouderen;
  • Jongeren en onderwijs: kansen voor beroepsonderwijs en een onderwijsplein;
  • Welzijn en zorg: aandacht voor sociale voorzieningen en bereikbaarheid per openbaar vervoer;
  • Economie en bedrijvigheid: goed vestigingsklimaat en voldoende werkgelegenheid, ontwikkeling van een dorpshart;
  • Verkeer en vervoer: routing en verkeer in het centrum zijn belangrijke elementen;
  • Vrije tijd: combineren van recreatie en toerisme met kleinschalige attracties, horeca en detailhandel.

In de onderstaande tabel uit de Structuurvisie zijn de belangrijkste ontwikkelingen voor Neede weergegeven tot 2025:

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0008.png"

Ten aanzien van het aspect 'wonen' is het behouden van de rust, de variatie en de kleinschaligheid van het woningaanbod in de toekomst het uitgangspunt van de gemeente. De gemeente Berkelland kenmerkt zich als gemeente waar diverse vormen van ruimtegebruik naast elkaar voorkomen.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een voormalig kerkgebouw en perceel binnen een bestaande woonwijk. Als gevolg van dit plan wordt het kerkgebouw gesloopt en vervangen door vijf starterswoningen. Deze woningen worden gerealiseerd voor de lokale behoefte van Neede.

Daarnaast wordt met dit plan een passende functie gerealiseerd voor een leegstaand gebouw. Daarmee wordt het plangebied een nieuwe ruimtelijke impuls gegeven en draagt bij aan de leefbaarheid in de wijk. Immers, leegstand kan leiden tot verpaupering en verloedering wat een negatief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van de wijk. Geconcludeerd kan worden dat het voornemen past binnen de Structuurvisie Berkelland 2025.

3.3.2 Woonvisie gemeente Berkelland 2020-2025

Als gevolg van het aflopen van de Lokale Woonagenda 2016-2020 heeft de gemeenteraad van Berkelland op 26 mei 2020 de Woonvisie gemeente Berkelland 2020-2025 vastgesteld. Door de vaststelling van de Woonvisie heeft de gemeente Berkelland haar ambitie voor de komende jaren herijkt.

In Berkelland is het plezierig wonen, dat wil de gemeente door de Woonvisie Gemeente Berkelland 2020-2025 verder versterken. De gemeente zet in op wendbaar, flexibel woonbeleid. De visie is niet in beton gegoten, maar geeft aan wat er de komende jaren nodig is, met de kennis van nu. Samen met corporaties, inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties zijn drie samenhangende ambities geformuleerd die de kern vormen van de nieuwe woonvisie:

  • a. Toekomstgerichte woningen en wijken.

De gemeente streeft naar een duurzame en levensloopbestendige woningvoorraad. Het is hiervoor noodzakelijk om grootschalig te investeren in de kwaliteit en duurzaamheid van de bestaande woningvoorraad. Wonen gaat daarnaast niet meer alleen over stenen. Om prettig te kunnen wonen, is het ook van belang dat de wijk of kern waarin mensen wonen toekomstbestendig is, op zowel fysiek als sociaal vlak. Denk hierbij aan meer groen, ruimte voor parkeren, ontmoeting en beweging en een mix van bewoners.

  • b. Aantrekkelijke nieuwe woningen.

Er wordt ruimte geboden voor goede, innovatieve woningbouwplannen, die zoveel mogelijk worden ingezet voor wat de (transformatie van de) bestaande voorraad onvoldoende of (nog) niet kan bieden. Elke ontwikkeling moet raak zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk- of kernniveau.

  • c. Wonen, welzijn en zorg.

Ouderen moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Lukt dit niet dan moet er voldoende en divers aanbod aan huisvesting zijn in de kernen voor mensen met een zorgvraag. Daarbij is het van belang dat gemeente, zorgpartijen en corporaties nog beter gaan samenwerken. We hebben oog en bieden maatwerk voor de vraag van bijzondere doelgroepen, zoals statushouders en beschermd wonen.

Toets

Als gevolg van dit plan wordt een voormalig kerkgebouw gesloopt en vervangen door vijf starterswoningen. Ten aanzien van aantrekkelijke nieuwe woningen zitten de grootste knelpunten bij jongeren die op zoek zijn naar een betaalbare, instapklare woning. Starters zoeken naar betaalbare woningen, bij voorkeur een koop-eengezinswoning. De gemeente Berkelland ziet een tekort aan betaalbare koopwoningen in het segment tot € 200.000. Wat er in de koopsector gebeurt, heeft consequenties voor de vraag naar huurwoningen. Jongeren vormen de grootste groep woningzoekenden. De vraag naar sociale huurwoningen neemt toe als de kansen voor starters op de koopmarkt slecht blijven.

Ten aanzien van nieuwbouw wordt zoveel mogelijk ingezet op voor wat de (transformatie van de) bestaande voorraad onvoldoende of (nog niet) kan bieden. Er worden gericht nieuwe woningen toegevoegd aan de voorraad waarbij de ruimte wordt geboden voor goede, innovatieve woningbouwplannen.

De gemeente Berkelland heeft met de initiatiefnemer een realiseringsovereenkomst gesloten waarin de voorgenomen ontwikkeling is beschreven. Tussen initiatiefnemer en de gemeente Berkelland is overeengekomen dat de woningen worden gebouwd voor de doelgroep starters. In de overeenkomst zijn concrete afspraken gemaakt ten aanzien van de realisatie en de op te leveren woningen.

Tot slot is het om prettig te kunnen wonen van belang dat de wijk of kern waarin gewoond wordt toekomstbestendig is, zowel op fysiek als sociaal vlak. De toevoeging van vijf nieuwe starterswoningen zorgt ervoor dat Neede aantrekkelijk blijft. Geconcludeerd kan worden dat het voornemen een bijdrage levert aan de uitgangspunten van de Woonvisie van de gemeente Berkelland 2020-2025.

3.3.3 Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in Berkelland

Op 5 december 2019 zijn de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in Berkelland' in werking getreden. Aanleiding is dat de 7 gemeenteraden in de Regio Achterhoek in gestemd hebben met de Kwalitiatieve Toetsingscriteria voor Woningbouw in de Achterhoek. De criteria worden onderdeel van de Regionale woonagenda. De provincie toetst nieuwe wooninitiatieven aan dit document. Er ontstaat daarmee weer ruimte voor extra woningen, bovenop het aantal dat in de afspraken in de regio was vastgelegd.

De kwaliteitscriteria in Berkelland zijn een nadere uitwerking van de regionale kwaliteitscriteria. Onderstaand schema geeft een samenvatting met verwijzing naar de paragrafen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0009.png"

Toets

  • 1. Aantonen behoefte en inspelen op de mismatch.

De opgave voor Neede voor de komende jaren gaat vooral op het inspelen op mismatch in aanbod voor jongeren en ouderen. Zoals is aangegeven in paragraaf 3.3.2 ligt het grootste knelpunt bij starterswoningen voor jongeren.

Het plan bestaat uit de realisatie van vijf nieuwe starterswoningen in een bestaande woonwijk. Daarmee wordt ingespeeld op de behoefte aan nieuwe woningen voor starters op de woningmarkt. Dit past binnen het programma voor Neede voor de komende jaren.

  • 2. Voorrang voor transformatie van locaties.

Woningbouwinitiatieven die zich richten op locaties waar nu nog leegstaand vastgoed staat, komen in principe eerder in aanmerking voor woningbouw dan nog onbebouwde locaties binnen de bebouwde kom. Bij transformatie kan het zowel gaan om herbestemmen als om sloop van de bebouwing, gevolgd door nieuwbouw. In Berkelland ligt de prioriteit bij:

  • Leegstaande panden in aanloopstraten van winkelgebieden en leegstaande panden op zichtlocaties, zoals de invalswegen.
  • Herbestemmen cultuurhistorisch vastgoed dat Berkelland wil behouden en dat alleen behouden kan blijven door er een woonfunctie aan toe te voegen.
  • Zorgvastgoed dat niet meer voldoet aan de eisen van nu.

Het plan betreft een transformatie van een voormalige kerkgebouw. Het pand ligt in een bestaande woonwijk in Neede. Als gevolg van de herontwikkeling wordt het perceel voorzien van een passende nieuwe functie die een bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving.

  • 3. Realisatietermijn binnen drie jaar.

Het plan betreft de sloop en herontwikkeling van het perceel. Met de initiatiefnemer is een realiseringsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Derhalve is er voldoende zekerheid geboden dat het plan binnen de realisatietermijn van drie jaar gerealiseerd is. Deze afspraken zijn in een overeenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd.

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Kwalitatieve criteria woningbouw.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en uitvoerbaarheidsaspecten

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het verplicht om te bekijken in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling gevolgen kan hebben op de aspecten: milieu, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn deze aspecten onderzocht en hieronder is beschreven wat de gevolgen van het plan zijn op deze aspecten en hoe die opgelost dan wel voorkomen kunnen worden.

4.1 Milieu

4.1.1 M.e.r.-plicht

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment moet een m.e.r.-rapportage op worden gesteld.

Toets

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt een bestaand, leegstaand pand, gesloopt en vervangen door vijf aaneengebouwde starterswoningen. De omgeving van het plangebied wordt vooral gedomineerd door woningen. De te realiseren vijf aaneengebouwde woningen sluiten qua bouwmogelijkheden (bouw- en goothoogte) aan bij de bebouwing van de nabije omgeving. Daarnaast wordt qua uiterlijke verschijningsvorm (twee lagen met kap) aangesloten bij de naastgelegen woningen in de wijk. Het plan past stedenbouwkundig binnen de omgeving.

Het bestaande te slopen pand met vrijstaand bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 175 m2. De bebouwde oppervlakte van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt 315 m2. Daarmee is er sprake van een aanzienlijke toename van de bebouwde oppervlakte. Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan betrekking heeft op de toevoeging van vijf woningen op een maatschappelijke functie, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel.

Daarnaast heeft het plan betrekking op de herontwikkeling van een religiegebouw. Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt de bestemming 'Maatschappelijk - Religie'. Hiervoor geldt dat maatschappelijke voorzieningen voor zover het betreft levensbeschouwelijke voorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening zijn toegestaan. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering geldt voor kerkgebouwen milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter in verband met het aspect geluid. Daarmee kan de geldende bestemming worden aangemerkt als een milieubelastende functie die invloed heeft op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Door de herontwikkeling van het perceel wordt een milieubelastende functie uit de woonwijk verwijderd en vervangen door een woonfunctie. De functie 'wonen' kan niet worden aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Deze functie heeft geen aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden tot gevolg. Derhalve is er sprake van een verbeterde situatie.

Tot slot neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied als gevolg van de ontwikkeling niet dusdanig toe dat dit leidt tot significant negatieve effecten op de omgeving. Op grond van de CROW-kencijfers (publicatie 381, december 2018) geldt voor een koophuis (tussen/hoek) een verkeersgeneratie van gemiddeld 7,4 verkeersbewegingen per dag per woning (verstelijkingsgraad weinig stedelijk, rest bebouwde kom). De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve 37 verkeersbewegingen per dag. Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu (zie paragrafen 4.1 tot en met 4.5) en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.1.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Als bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn deze richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt in een gebied dat zich kenmerkt als woonwijk. Hoewel er in de omgeving van het plangebied een enkele maatschappelijke functie voorkomt, moet het plangebied aangemerkt worden als 'rustige woonwijk'.

Zoals beschreven geeft de VNG-brochure een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Bij de realisatie van een nieuwe functie wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol. Enerzijds is belangrijk of de nieuwe functie in de omgeving past (externe werking) en anderzijds is het van belang of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die vanuit hinder of gevaar bezien in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Dan wel als omliggende bedrijven worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

De functie 'wonen' kan niet worden aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Deze functie heeft geen aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden tot gevolg. Ook worden omliggende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Interne werking

Bij de interne werking gaat het om de vraag of de vijf nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Er moet voor de nieuwe woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- een leefklimaat.

In de omgeving van het plangbied zijn twee milieubelastende functies aanwezig. Het betreft basisschool De Marke aan de Bosstraat 10 en een bedrijfsfunctie (met verkooppunt van vuurwerk) aan de Bosstraat 16 te Neede.

Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering geldt voor een basisschool een richtafstand van 30 meter in verband met het aspect geluid. De afstand van de dichtsbijzijnde gevel van de nieuwe woningen tot aan de grens van de bestemming 'Maatschappelijk' van de school bedraagt minimaal 60 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.

Voor de woonwinkel met schildersbedrijf aan de Bosstraat 16 geldt de bestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding 'detailhandel'. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Tevens is detailhandel toegestaan. Voor bedrijven tot en met milieucategorie 2 geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Daarnaast geldt voor detailhandel een richtafstand van 10 meter, en concreet voor de verkoop van vuurwerk tot 10 ton verpakt tevens een richtafstand van 10 meter. De afstand van de grens van de milieubelastende bestemming 'Bedrijf' tot aan de dichtsbijzijnde' gevel van de nieuwe woningen bedraagt minimaal 75 meter. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek (projectnummer MT-210126, d.d. 10 mei 2021) verricht aan de Blikweg 5a te Neede. De onderzoekslocatie is gelegen aan de Blikweg 5a te Neede (gemeente Berkelland). De locatie is kadastraal bekend als gemeente Neede, sectie G, nummer(s) 3660. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 1095 m2. De onderzoekslocatie is in de huidige situatie bebouwd met een kerkgebouw en een schuurtje. De resultaten van het bodemonderzoek zijn als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De conclusie van het bodemonderzoek wordt hieronder weergegeven.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • Bij het asbestonderzoek zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de grove fractie van de bodem is over de gehele locatie geen asbest aangetroffen. In het mengmonster van de fijne fractie is een gehalte van 1,6 mg/kg aangetoond. Dit is onder het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) en een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
  • De aangetroffen asbestgolfplaten dienen (op termijn) conform geldende regelgeving verwijderd te worden.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.4 Geluid

De mate waarin geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, staat in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Als nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te doen naar de geluidsbelasting door omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Het geluidaspect bestaat in dit geval uit twee delen. Industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt.

Het plangebied ligt aan de Blikweg 5a in Neede. Voor de wegen om het plangebied (Blikweg en Hoeveweg) is de maximale wegbreedte 5 meter. Het parkeren in de openbare ruimte vindt in de huidige situatie langs de weg plaats. De bestrating bestaat uit asfalt wat ten opzichte van een klinkerbestrating tot minder geluidshinder leidt. Daarnaast zijn er in de omgeving meerdere kruispunten die vanwege de geldende verkeersregels een reducerend gevolg hebben op de rijsnelheid. Gelet op deze weginrichting kan gesteld worden dat behalen van hoge snelheden, die een negatief effect hebben op de geluidbelasting, kan worden uitgesloten. Eveneens geldt dat een asfaltbestrating minder geluidsoverlast geeft dan een klinkerbestrating die veelal wordt toegepast in een 30 km-zone.

Hoewel het kruispunt leidt tot optrekkend en afremmend verkeer is de verwachting dat ook het afremmend en optrekkend verkeer niet leidt tot overschrijding van de geluidswaarden op de gevel van de nieuwe woningen.

Naast de voorkeursgrenswaarde op de gevel van de woning geldt voor wegverkeerslawaai een grenswaarde voor het binnenniveau in de woning (33 dB). Dit binnenniveau wordt op grond van de bepalingen in het Bouwbesluit 2012 gewaarborgd. Daarnaast geldt sinds 1 januari 2021 dat nieuwbouwwoningen moeten voldoen aan de BENG-norm (Bijna Energieneutrale Gebouwen). Als gevolg van de BENG wordt er extra aandacht besteed aan de isolatie van woningen. Gelet op de strenge norm die geldt voor nieuwbouwwoningen wordt een overschrijding van het binnenniveau als gevolg van wegverkeerslawaai niet verwacht. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat de nieuwe woningen in de rooilijn van de bestaande woningen in de woonwijk worden gerealiseerd.

Hoewel de Wet geluidhinder niet van toepassing is op niet gezoneerde wegen, wordt voor de toepassing van de geluidsnormen en voorkeursgrenswaarden veelal aangesloten bij het regiem van deze wet. De voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder en het binnenniveau van 33 dB worden als gevolg van wegverkeerslawaai dan ook niet overschreden.

Railverkeerslawaai en industrielawaai

Vanwege het ontbreken van een spoorweg en een geluidgezoneerd industrieterrein in de nabijheid van het plangebied kan geconcludeerd worden dat de aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Toets

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0011.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 658 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid liggen. Op een afstand van 658 meter ligt aan de Rondweg 14 een verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG. Voor een LPG-tankstation geldt een invloedsgebied van 150 meter. Daarnaast geldt voor een LPG-tankstation een effectgebied van 160 meter (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations). Gelet op de onderlinge afstand geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.1.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling nibm kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze "gevoelige bestemmingen" zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van "gevoelige bestemmingen" binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan criteria en eisen waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (ondermeer veehouderijen).

Overwegingen

Voor woningbouwlocaties met maximaal 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) hoeft geen beoordeling op luchtkwaliteit plaats te vinden. Met dit bestemmingsplan worden vijf starterswoningen gerealiseerd. Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan voor de realisatie van vijf aaneengebouwde woningen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Tevens kan de realisatie van woningen niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Ecologie

Bij ruimtelijke plannen moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. In de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Zowel soortbescherming als de gebiedsbescherming gebeurt sinds 1 januari 2017 via de Wet natuurbescherming. Omdat overtreding van de wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden op voorhand niet uitgesloten kan worden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming, Natura 2000 en Gelders Natuurnetwerk in beeld te brengen. De resultaten zijn verwerkt in de quickscan natuurwaarden die als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen. In de quickscan natuurwaarden worden de bevindingen van hetuitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven. Hieronder worden de resultaten voor de soortenbescherming en gebiedsbescherming beschreven.

4.2.1 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelde de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren (beschermde flora- en faunasoorten). Inmiddels is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Als dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Het plangebied is op 24 augustus 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige foeragerende diersoorten af. Echter leidt dit niet tot wettelijke consequenties.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Vanaf oktober 2005 vond de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, sinds 1 januari 2017 onderdeel van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming kent de volgende beschermde gebieden:

  • Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Nationale landschappen.

Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De Habitatrichtlijn is zowel gericht op de bescherming van soorten als natuurlijke habitats.

Het plangebied ligt op minimaal 8,89 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Buurserzand & Haaksbergervenen. Daarnaast ligt op 9,23 kilometer afstand het Natura 2000-gebied Stelkampsveld. In figuur 4.3 is de ligging van de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0012.png"

Figuur 4.3: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Atlas Gelderland

De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.

Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gelet. Er is derhalve geen sprake van optische verstoring. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten is er ook geen sprake van verstoring in de vorm van geluid, trillingen of het aantasten van abiotische omstandigheden. Een negatief effect op de Natura 2000-gebieden wordt uitgesloten.

Beoordeling stikstof (ontwikkelfase)

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. Dat houdt in dat stikstofemissie welke ontstaat tijdens de ontwikkelfase, niet beoordeeld hoeft te worden op mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebied. Wel dient de gebruiksfase beoordeeld te worden.

Beoordeling stikstof (gebruiksfase)

Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied neemt mogelijk toe als gevolg van de bewoning van vijf woningen. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, kleine toename verkeer in gebruiksfase en de afstand tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een negatief effect op de Natura 2000-gebieden.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren van ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. In de omgeving van het plangebied aan de Blikweg 5a in Neede bevindt zich geen beschermd natuurmonument. Voor dit plan hoeft hier niet verder op worden ingegaan.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)/Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.

Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000-gebieden. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk vervult daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. De Ecologische verbindingszones maken voor een klein deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.

De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de Omgevingsverordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Omgevingsverordening wel benoemd, maar er heeft geen provincie dekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Op onderstaande figuur 4.4 is de ligging van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0013.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Gelders Natuurnetwerk (bron: Natuurbank Overijssel)

De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone kent geen externe werking.

Er vinden geen activiteiten plaats op gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren. Omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking kent, hoeft voorgenomen plan niet getoetst te worden aan regels voor de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland.

Nationaal landschap

In de Nota Ruimte wijst het rijk twintig Nationale Landschappen aan. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere, natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten.

In de omgeving van Neede bevindt zich het Nationaal Landschap De Graafschap. Aangezien het in dit bestemmingsplan om de realisatie van vijf woningen binnen bestaand stedelijk gebied gaat, is het voor dit plan niet relevant hier nader onderzoek naar te doen.

Conclusie

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone of Natura 2000- gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, kleine toename verkeer in gebruiksfase en de afstand tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een negatief effect op de Natura 2000-gebieden. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht. Los van een eventuele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, geldt een vrijstelling van de vergunningplicht voor toename van stikstofdepositie, veroorzaakt gedurende de ontwikkelfase.

Het aspect ecologie zorgt niet voor belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.3 Water

4.3.1 Beleidskader

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nationale Omgevingsvisie en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal

  • Nationaal Waterplan 2016-2021 (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Deltaprogramma;
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Regionaal / lokaal

  • Waterbeheerplan Rijn en IJssel 2016-2021.

De opdracht is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoonwater ook relatief schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.

Het waterschap Rijn en IJssel is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.

4.3.2 Water in het plangebied

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap tot en met 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:

  • Veilig water - Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid;
  • Voldoende water - Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen;
  • Schoon water - Zorgen voor een goede waterkwaliteit voor mens, plant en dier;
  • Afvalwater - Verwerken van afvalwater en het daaruit benutten van energie en grondstoffen;
  • Vaarwegbeheer - Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel.

Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets.

Wateradvies

De initiatiefnemer heeft op 6 juli 2021 Waterschap Rijn en IJssel geïnformeerd over het plan Herontwikkeling Blikweg 5a Neede, via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl), zie Bijlage 3).

Op 9 juli 2021 heeft het waterschap Rijn en IJssel geadviseerd ten aanzien van het plan voor de Blikweg 5a te Neede. Aangezien het gaat om de hernotwikkeling van bebouwing in het stedelijk gebied, waarbij er een geringe toename van verharding is, is de procedure (normale procedure) op advies van het waterschap onjuist. Er is voor dit plan geen waterbelang. Er kan worden volstaan met de reguliere waterparagraaf zoals hieronder wordt beschreven.

Waterparagraaf 'toekomstgericht waterbeheer'

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:

  • Veilig water - Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid;
  • Voldoende water - Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen;
  • Schoon water - Zorgen voor een goede waterkwaliteit voor mens, plant en dier;
  • Afvalwater - Verwerken van afvalwater en het daaruit benutten van energie en grondstoffen;
  • Vaarwegbeheer - Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel.

Wateradvies

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan herontwikkeling Blikweg 5a Neede. Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. In het gebied is tevens geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Rijn en IJssel heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling en geeft een positief wateradvies.

4.4 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn moet er een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, als deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Gemeente Berkelland beschikt over eigen archeologiebeleid. Er is een vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart uit 2014 die gebruikt is als toetsingskader voor de archeologische verwachting (zie figuur 4.5, plangebied is groen omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0014.png"  

Figuur 4.5: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Hamaland Advies/Willemse en Keunen, 2014)

Het plangebied ligt op de archeologische beleidskaart van de gemeente Berkelland binnen een als hoge kansrijke verwachtingszone voor archeologische waarden aangemerkt. Op basis van deze kaart wordt in het zuidoostelijk deel een esdek verwacht. Een dergelijk esdek wordt op basis van de kaart niet in het overige deel van het plangebied verwacht. Voor dergelijke gebieden geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 100 m2 en bij bodemverstoringen dieper dan 40 cm-mv.

Toets

Hamaland Advies heeft ten behoeve van de sloop van de gereformeerde kerk en nieuwbouw van vijf woningen aan de Blikweg 5a te Neede een archeologisch bureauonderzoek en bouwdossieronderzoek uitgevoerd. De diepte van de toekomstige nieuwe verstoring is nog niet bekend, maar is zeker 80 cm-mv (vorstvrij funderen). Het totale plangebied heeft een omvang van 1.076 m2. Het huidige bebouwde deel van het plangebied is vermoedelijk tot 1 m-mv verstoord op basis van het bouwdossieronderzoek. Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Conclusie bureauonderzoek

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de stuwwal bij Neede ligt. Vanwege de ligging binnen de bebouwde kom is het bodemtype niet bekend. Er kan zowel sprake zijn van een hoge zwarte enkeerdgrond of van een gooreerdgrond. Deze hoog gelegen delen van het dekzandlandschap zijn zeer aantrekkelijk voor bewoning en landgebruik vanaf het Laat-Paleolithicum. Daarnaast kan binnen het plangebied sprake zijn van een beschermend esdek van meer dan 50 cm-mv dik. Hierdoor kunnen de archeologische relevante niveaus beschermd zijn geweest tegen bodemverstoring. Uit het cartografisch onderzoek blijkt dat het plangebied historisch gezien een agrarische functie heeft gehad. Volgens de website van de gereformeerde kerk werd het plangebied in 1964 voor het eerst bebouwd, maar bebouwing binnen het plangebied is op kaartmateriaal pas in 1986 voor het eerst waarneembaar. Door de gunstige liggingen en de vele archeologische vondsten uit vrijwel alle perioden in de omgeving krijgt het plangebied een hoge verwachting voor al deze perioden.

Conclusie booronderzoek

De bodemopbouw binnen het plangebied is tamelijk uniform. Onder de graszode bevindt zich een subrecente bouwvoor met een minimale dikte van 40 cm-mv (boring 1) en een maximale dikte van 120 cm-mv (boring 5 en 6). Dit is ook de minimale en maximale verstoringsdiepte van het plangebied. Onder de subrecente bouwvoor bevindt zich in alle boringen een plaggendek (A1-horizont). Deze heeft een minimale dikte van 60 cm (boring 3) en een maximale dikte van 80 cm (boring 1). In boring 3 is onder het plaggendek een 10 cm dikke laag aanwezig van lichtbruin, iets gevlekt, matig siltig zand. Mogelijk is hier een spoor aangeboord. De basis van het bodemprofiel bestaat uit dekzand op een minimale diepte van 120 cm-mv (boring 1 en 2) en een maximale diepte van 190 cm-mv (boring 5). In twee van de vijf boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. In boring 3 is een fragment houtskool aangetroffen in de A1-horizont tussen 75 en 125 cm-mv. In boring 5 is in de A1-horizont tussen 120 en 190 cm-mv een fragment handgevormd aardewerk aangetroffen (zie Afbeelding 15). Deze is globaal te dateren in de Late Bronstijd-Middeleeuwen.

Selectieadvies 

De hoge archeologische verwachting voor het plangebied is bevestigd met het booronderzoek. De archeologische indicatoren duiden erop dat het plangebied in of nabij een nederzettingsterrein is gelegen, waarvan sporen in de ondergrond aanwezig kunnen zijn. Geadviseerd wordt om de bodemingrepen te beperken tot 50 cm-mv en onder de bestaande te slopen kerk tot 100 cm-mv. Het bouwdossieronderzoek heeft aangetoond dat de bodem daar al tot die diepte is verstoord. Bij diepere bodemingrepen is het noodzakelijk om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren om de aard, omvang en datering van de aanwezige vindplaats(en) te controleren. Voorafgaand aan een proefsleuvenonderzoek moet een Programma van Eisen opgesteld worden dat wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag.

Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt het proefsleuvenonderzoek aangeleverd. Op basis van het archeologisch onderzoek blijft derhalve de dubbelbestemming voor de bescherming van de archeologische waarden behouden.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland kan worden afgeleid dat er in het plangebied geen beschermde Rijks-, provinciale- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied ligt aan de Blikweg 5a in Neede. Het plan ontsluit de nieuwe woningen op de Hoeveweg. Via de Hoeveweg wordt het verkeer aan de westzijde op de Rondweg (N315) ontsloten via de Bosstraat en Rapenburg.

Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te bepalen wordt aangesloten bij de verkeerskencijfers van de CROW publicatie 381 (december 2018). Op basis van die publicatie geldt voor de vijf starterswoningen (koop, huis, tussen/hoek) een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,4 verkeersbewegingen per dag per woning (weinig stedelijk, rest bebouwde kom). Derhalve bedraagt de verkeersgeneratie als gevolg van het plan 37 verkeersbewegingen per dag. Deze kunnen eenvoudig via de bestaande infrastructuur worden afgewikkeld.

Parkeren

De gemeente Berkelland heeft de verplichting opgenomen dat de inrichting van de gronden zodanig moet plaatsvinden dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen worden de vijf starterswoningen aangemerkt als 'woning sociale sector/rijtjeswoning' waarvoor een parkeernorm geldt van 1,5 parkeerplaats per woning. De parkeerbehoefte van het plan bedraagt (5 * 1,5 = 7,5) afgerond 8 parkeerplaatsen.

Met dit plan worden acht parkeerplaatsen gerealiseerd. Er wordt voorzien in twee parkeerplaatsen op privéterrein bij de twee eindwoningen en zes parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de openbare ruimte. Langs de huidige trottoirs worden er vier (langs)parkeerplaatsen aan de Hoeveweg gerealiseerd en twee (langs)parkeerplaatsen aan de Blikweg. In figuur 4.4 is de realisatie van de parkeerplaatsen weergegeven. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210012-0100_0015.png"

Figuur 4.4: Realisatie parkeerplaatsen (bron: MAS architectuur)

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.1 Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.2 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3 Bestemmingsregels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent twee bestemmingen en een dubbelbestemming. Deze bestemmingen worden hieronder kort toegelicht.

Bestemming Tuin

Deze gronden behoren bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. Ook mogen er erkers gebouwd worden ten dienste van de aangrenzende bestemming 'Wonen'.

Bestemming Wonen

Deze bestemming heeft betrekking op de vijf starterswoningen, al dan niet in combinatie met vrije beroepen, die bij recht mogelijk zijn. Voorts zijn bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk, als burgemeester en wethouders besluiten om hiervoor bij een omgevingsvergunning af te wijken van het plan. Bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn dus activiteiten die niet onder de vrije beroepen vallen maar waaraan toch onder voorwaarden medewerking kan worden verleend als aan de opgenomen criteria hiervoor wordt voldaan.

Waarde - Archeologische verwachting 1

De gronden met de dubbelbestemming gericht op de archeologie zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem. Het toetsingsniveau en het wel of niet uitvoeren van een archeologisch onderzoek is bij elke dubbelbestemming verschillend.

5.4 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

De parkeernormen voor het plangebied zijn opgenomen als bijlage bij de regels en hebben betrekking op de algemene gebruiksregels in het plan. De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de bijlage 'Parkeernormen' die bij deze regels is gevoegd.

Het bevoegd gezag kan overigens bij een omgevingsvergunning afwijken van de in het plan voorgeschreven parkeernormen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent, dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer.

Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden als verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van dit plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is.

Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (zienswijzenprocedure).

7.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is ter inspraak aangeboden. Van 25 november 2021 tot en met 8 december 2021 heeft het plan ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon iedereen zijn of haar inspraakreactie geven over dit plan. Dit kon schriftelijk en mondeling.

Inspraakreacties

Tijdens de terinzage termijn zijn door de gemeente Berkelland geen inspraakreacties ontvangen. Wel is door de gemeente een verzoek ontvangen om uitleg te geven over de huidige en toekomstige parkeersituatie. In een gesprek tussen de gemeente en de verzoeker is door de verkeersdeskundige van de gemeente Berkelland aangegeven dat voor dit plan langsparkeervakken aan de Hoeveweg worden aangelegd. Daarmee voldoet het bouwplan aan de gestelde (parkeer)normen. Daarentegen is in het gesprek ook gerefereerd aan de herontwikkeling van de gehele wijk (Neede Noord Oost). Hierbij wordt ook de parkeersituatie beoordeeld en zo nodig verbeterd.

7.2 Vooroverleg

Volgens artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening moet het bestemmingsplan worden voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie omdat er geen sprake is van bovenlokaal belang. Het waterschap is wel om een reactie gevraagd. De reactie van het waterschap is in paragraaf 4.3.2 beschreven.

7.3 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 februari tot en met 16 maart 2022 voor iedereen ter inzage. Dit is bekend gemaakt via een kennisgeving in "BerkelBericht" en het gemeenteblad van 2 februari 2022. Op de gemeentelijke website (www.gemeenteberkelland.nl) stond een link naar het digitale plan op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.