direct naar inhoud van 4.2 Milieuaspecten
Plan: Noordijk, Dorp 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPNDK20090017-1000

4.2 Milieuaspecten

In milieuhygienisch opzicht moet aandacht besteed worden aan de mogelijke hinder van geluid, eventuele bodem- en/of grondwaterverontreiniging, bedrijven en milieuzonering en luchtkwaliteit.

4.2.1 Geluid

Ter bescherming van de burger tegen overlast door geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. In deze wet zijn normen opgenomen voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen en dergelijke.) In de Wgh zijn ook normen opgenomen voor de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen in ruimten binnen gebouwen. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidsgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Het onderzoek moet aantonen of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van te bouwen woonbebouwing als gevolg van het verkeer op de weg.

Vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is nader onderzoek naar geluidsbelasting niet van toepassing. Er worden immers geen nieuwe geluidsgevoelige objecten geprojecteerd. Hierdoor is het niet nodig om verder op dit onderwerp in te gaan.

4.2.2 Bodem

Het bodembeleid is gebaseerd op de Wet bodembescherming. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd. Bodemverontreiniging kan immers voor gezondheidsrisico's zorgen. Ook kan eventuele bodemverontreiniging gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke plannen.

Om bouwen op verontreinigde grond tegen te gaan kan bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Het doel van een bodemonderzoek is om inzicht te krijgen in de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en het grondwater. Ook kan een nieuw bouwwerk het verwijderen van een bodemverontreiniging onmogelijk maken. De onderzoeksplicht komt voort uit de Woningwet.

Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is geen nader onderzoek gedaan naar het voorkomen van bodemverontreining in het plangebied. Hierdoor is het niet nodig om verder op dit onderwerp in te gaan.

4.2.3 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-publicatie geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is verder onderzoek niet van toepassing. Hierdoor is het niet nodig om dieper op dit onderwerp in te gaan.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, als

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een opgenomen grenswaarde; of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen; of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Daardoor kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden meegenomen in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof ( NO2) en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen, geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" verslechtert. Daarom hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit worden ingegaan.

Bijzondere aandacht verdient verder het op 16 januari 2009 in werking getreden Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Aan weerszijden van rijkswegen 300 meter en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg).

Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Het dorp Noordijk kent één gevoelige bestemming (een onderwijsinstelling), maar deze ligt buiten de hierboven aangegeven zones van 50 en 300 meter. Bovendien is geen sprake van realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen. Verder is vanuit de jaarlijkse luchtkwaliteitsrapportages bekend dat zich binnen de gemeente Berkelland geen overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen voordoen.