direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied Berkelland 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPBGB2012-0100

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden, waaronder mede wordt verstaan agrarisch natuurbeheer, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • c. niet-grondgebonden agrarische bedrijven;
  • d. bestaande intensieve veehouderijbedrijven;
  • e. gebruiksgerichte paardenhouderijen al dan niet in samenhang met een agrarisch bedrijf, dan wel een combinatie van een gebruiksgerichte en een productiegerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'; met bijbehorende voorzieningen zoals onder meer tred- of trainingsmolens;
  • f. ondergeschikte (productiegerichte) paardenhouderijen;
  • g. wonen in een bedrijfswoning, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' bedrijfswoningen zijn uitgesloten;
  • h. de uitoefening van nevenactiviteiten, ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf;
  • i. de uitoefening van niet-agrarische bedrijfsfunctie, zoals opgenomen in navolgende tabel, ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf;

Code   Adres en plaats   Soort bedrijvigheid  
(sa-01)   Ringweg 28 (Beltrum)   Loon- en grondverzetbedrijf  
(sa-02)   Hambroekweg 6 (Borculo)   Ijsmakerij/ijssalon  
(sa-03)   Ringweg 27-27a
(Beltrum)  
Bouwbedrijf  

  • j. kleinschalig kamperen;
  • k. extensieve recreatie;
  • l. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
  • m. (onverharde) paden en wegen;
  • n. landschapelementen en landschappelijke inpassing door erfbeplanting;
  • o. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch - bergbezinkbassin', tevens een bergbezinkbassin;
  • q. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan.
  • b. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding 'relatie' is aangegeven, dan worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.
  • c. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn met uitzondering van het bepaalde in 3.2.8, uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan.
  • d. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die hoger zijn dan 2 m, tot de zijdelingse en achterste eigendomsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m.
  • e. Permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak van een agrarisch bedrijf met grondgebonden agrarische activiteiten, met dien verstande dat op gronden met de aanduiding 'EHS – natuur' en/of 'EHS – verbindingszone' geen permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan.
  • f. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.
  • c. Bedrijfsgebouwen zijn niet toegestaan vóór de dichtst naar de weg gekeerde gevel van de bestaande (bedrijfs)bebouwing.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder a en b mag de hoogte van teeltondersteunende kassen niet meer bedragen dan 7 m.
  • e. De oppervlakte aan teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen dan 1000 m2.
  • f. In afwijking van het bepaalde onder a mag de goothoogte voor een werktuigenloods aan één zijde niet meer bedragen dan 6 m, met dien verstande dat deze afwijkende goothoogte uitsluitend is toegestaan aan de naar het erf gekeerde zijde .
  • g. Ter plaatse van de aanduiding voor niet-agrarische bedrijfsfuncties zoals vermeld in 3.1, onder i, mag de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen voor deze niet-agrarische bedrijfsfuncties niet meer bedragen dan 120% van de bestaande oppervlakte die daarvoor in gebruik is.

3.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Per bouwvlak is ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan. Op een bouwvlak met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 150 m², dit met inbegrip van bijgebouwen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend met toepassing van lid 35 onder b.
  • c. De inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3.
  • d. De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
  • e. De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 m.
  • f. De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • g. De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 7 m.
  • h. Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • i. De afstand tussen de gevel van vrijstaande bijgebouwen en de gevel van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 25 m.

3.2.4 Overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden :

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte aan overkappingen mag niet meer bedragen dan
    25 m².
  • d. Overkappingen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

3.2.5 Intensieve veehouderij

Voor het realiseren van bouwwerken ten behoeve van een intensieve veehouderij(tak) gelden de volgende voorwaarden :

  • a. Een agrarisch bedrijf mag maximaal 1 ha van het bouwvlak bebouwen voor een bestaande intensieve veehouderij(tak), de hervestiging van of omschakeling naar een intensieve veehouderij(tak).
  • b. Indien de bestaande staloppervlakte van (het deel van) een bouwvlak dat gebruikt wordt voor de intensieve veehouderij meer dan 1 ha bedraagt, dan geldt deze staloppervlakte met het bijbehorende aantal dierplaatsen, in afwijking van het bepaalde onder a, als maximaal toegelaten staloppervlakte. Uitbreiding van de staloppervlakte voor de intensieve veehouderij(tak) is in die situatie alleen toegelaten als deze aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het in onderstaande tabel opgenomen adres voor een intensieve veehouderij(tak) ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied'. Voor de in de tabel aangeduide locatie geldt de bestaande staloppervlakte die mag worden gebruikt voor de intensieve veehouderij(tak) tevens als de daarvoor maximaal toegelaten staloppervlakte.

Adres en plaats   Maximaal toegestane staloppervlakte in m2  
Ruurloseweg 212 (Beltrum)   980 m²  

  • d. Hervestiging van een intensieve veehouderij(tak) en de omschakeling naar een intensieve veehouderij in het extensiveringsgebied, ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', is niet toegestaan.

3.2.6 Gebruiksgerichte paardenhouderij

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' gelden de volgende voorwaarden naast hetgeen reeds is bepaald in 3.2.1 tot en met 3.2.4:

  • a. De oppervlakte van een rijhal mag niet meer bedragen dan 1.200 m².
          • a. De goothoogte van een rijhal mag niet meer bedragen dan 4 m.
          • b. De bouwhoogte van een rijhal mag niet meer bedragen dan 12 m.
          • c. De goothoogte van een tredmolen en een trainingsmolen mag niet meer bedragen dan 3 m.
          • d. De bouwhoogte van een tredmolen en een trainingsmolen mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
          • e. De oppervlakte van een tredmolen en een trainingsmolen mag niet meer bedragen dan 325 m².

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden :

  • a. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan
    1 m.
  • b. De bouwhoogte van een torensilo mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • c. De bouwhoogte van een mestsilo of een biogasinstallatie mag niet meer bedragen dan 8 m.
  • d. De bouwhoogte van een mestbassin mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • e. De bouwhoogte van een sleufsilo mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  • f. De bouwhoogte van een vlaggenmast mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • g. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak

Voor het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden :

  • a. Buiten bouwvlakken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, zoals bestaande overkappingen, bestaande voorzieningen voor opslag, bestaande permanente teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, bestaande waterbassins, bestaande sleufsilo's, bestaande kuilvoerplaten, bestaande biogasinstallaties, bestaande mestbassins, bestaande mestsilo's en bestaande paardenbakken.
  • b. De bouwhoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De oppervlakte aan tijdelijke en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2 ha, met dien verstande dat op gronden met de aanduiding 'EHS – natuur' en/of 'EHS – verbindingszone' geen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan.
3.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bebouwing:
    • 1. Ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken.
    • 2. Ter waarborging van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving.
    • 3. Ter waarborging van de verkeersveiligheid.
    • 4. Ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  • b. Voor het stellen van een nadere eis geldt de in 37 genoemde voorbereidingsprocedure.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken ten behoeve van overschrijding bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder c voor het bouwen van een werktuigenloods die de grenzen van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf waarvoor deze nodig is overschrijdt, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De overschrijding is alleen toelaatbaar voor zover plaatsing in het bouwvlak niet mogelijk of niet doelmatig is.
  • b. De overschrijding mag met niet meer dan 20 m bedragen.
  • c. De toegang tot de werktuigenloods moet gelegen zijn aan de erfzijde.
  • d. Het overschrijden van het bouwvlak mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • e. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.4.2 Afwijken ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder c voor het realiseren van één paardenbak buiten het bouwvlak van het agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De paardenbak grenst direct aan het bouwvlak of aan gronden met de bestemming 'Bedrijf', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Sport - Manege' of 'Wonen'.
  • b. De afstand van een paardenbak tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 50 m.
  • c. De oppervlakte van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1.200 m2.
  • d. Een paardenbak moet gelegen zijn achter de voorgevelrooilijn van de dichtst naar de weg gelegen gevel op het aangrenzende bouw- of bestemmingsvlak.
  • e. De bouwhoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  • f. Het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • g. Op gronden met de aanduiding 'EHS - natuur', 'EHS - verbindingszone' en/of 'EHS – verweving' zijn bij paardenbakken geen lichtmasten toegelaten.
  • h. Op gronden met de aanduiding 'waardevol landschap' zijn lichtmasten bij paardenbakken uitsluitend toegelaten als daarbij geen sprake is van een onevenredige inbreuk op de landschappelijke waarden.
  • i. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.4.3 Afwijken ten behoeve van waterbassins, sleufsilo's en/of kuilvoerplaten buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder c voor het realiseren van waterbassins, sleufsilo's en/of kuilvoerplaten buiten het bouwvlak van het agrarisch bedrijf waarvoor deze nodig zijn, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Het waterbassin, de sleufsilo of de kuilvoerplaat grenst direct aan het bouwvlak of de al aanwezige sleufsilo's en/of kuilvoerplaten.
  • b. Het realiseren van waterbassins, sleufsilo's en/of kuilvoerplaten buiten het bouwvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • c. De bouwhoogte van een waterbassin en/of een sleufsilo mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  • d. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.4.4 Afwijken ten behoeve van mestsilo's en/of biogasinstallaties buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder c voor het realiseren van mestsilo's en/of biogasinstallaties buiten het bouwvlak van het agrarisch bedrijf waarvoor deze nodig zijn, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Plaatsing binnen het bouwvlak is niet mogelijk of niet doelmatig.
  • b. De mestsilo of de biogasinstallatie grenst direct aan het bouwvlak of aan de al aanwezige voorzieningen voor het agrarische bedrijf.
  • c. Het realiseren van mestsilo's of biogasinstallaties buiten het bouwvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • d. De bouwhoogte van een mestsilo of een biogasinstallatie mag niet meer bedragen dan 8 m.
  • e. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.4.5 Afwijken ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse en achterste eigendomsgrenzen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder d voor het verkleinen van de afstand van de bebouwing tot de zijdelingse en achterste eigendomsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse en achterste eigendomsgrenzen is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaarbaar.
  • b. Het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse en achterste eigendomsgrenzen is vanuit verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar.
  • c. Het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse en achterste eigendomsgrenzen is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering.
  • d. Het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse en achterste eigendomsgrenzen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

3.4.6 Afwijken ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het toestaan van tijdelijke en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak van een agrarisch bedrijf met grondgebonden agrarische activiteiten tot ten hoogste 3 ha op voorwaarde dat wordt aangetoond dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en dat de realisatie van deze teeltondersteunende voorzieningen niet leidt tot:

  • a. negatieve effecten op de waterhuishouding;
  • b. een onevenredige aantasting van de in het gebied aanwezige landschaps- en/of natuurwaarden;
  • c. een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

3.4.7 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte teeltondersteunende kassen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder e voor het vergroten van de toegestane bebouwde oppervlakte aan teeltondersteundende kassen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De oppervlakte aan teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen dan 2.500 m2
  • b. Er is geen sprake van negatieve effecten op de waterhuishouding;
  • c. Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de in het gebied aanwezige landschaps- en/of natuurwaarden;
  • d. Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

3.4.8 Afwijken ten behoeve van het verhogen van de goothoogte voor bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan, al dan niet in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid uit 3.4.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a voor het verhogen van de goothoogte van bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 6 m indien dat noodzakelijk is voor een verantwoorde bedrijfsvoering en de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige aantasting van de in het gebied aanwezige landschapswaarden. Voor zover het daarbij een werktuigenloods betreft, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De verhoging is uitsluitend aan de naar het erf gekeerde zijde toegestaan.
  • b. Indien het vanuit bedrijfsmatig oogpunt niet mogelijk is om de verhoging aan de naar het erf gekeerde zijde te realiseren is het toegestaan deze naar de buitenzijde van het erf te realiseren.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • d. De verhoging van de goothoogte is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering.

3.4.9 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen voor niet-agrarische bedrijfsfuncties bij een agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder g voor het vergroten van de toegestane bebouwde oppervlakte aan bedrijfsbebouwing voor niet-agrarische bedrijfsfuncties binnen het bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Op basis van een bedrijfsplan is aangetoond dat de uitbreiding van de oppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing voor de niet-agrarische bedrijfsfunctie bedrijfseconomisch vereist is en het verplaatsen van de bedrijfsfunctie naar een bedrijventerrein (bedrijfs)economisch onhaalbaar is;
  • b. Uitbreiding van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen voor de niet-agrarische bedrijfsfunctie is toegestaan met maximaal 25% van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen die is toegelaten volgens 3.2.2.
  • c. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • d. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

3.4.10 Afwijken ten behoeve van een tweede bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder a voor het realiseren van een tweede bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Afwijking is alleen toegestaan indien de tweede bedrijfswoning voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van een omvang van het bedrijf die duurzaam werk en inkomen biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten en waar permanent toezicht vereist is.
  • b. Afwijking is niet toegestaan ter plaatse van een plattelandswoning.
  • c. Alvorens de afwijking toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk en gemotiveerd advies van een onafhankelijke instantie die deskundig is op het agrarisch gebied.
  • d. De tweede bedrijfswoning moet in de directe nabijheid van de reeds bestaande bedrijfsgebouwen worden geprojecteerd.
  • e. De tweede bedrijfswoning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • f. Voor het bouwen van een tweede bedrijfsbebouwing is het bepaalde in lid 3.2.3 en lid 3.2.4 van overeenkomstige toepassing.

3.4.11 Afwijken ten behoeve van de huisvesting van grooms bij een gebruiksgerichte en/of een productiegerichte paardenhouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder c voor het vergroten van de inhoudsmaat van een bedrijfswoning ten behoeve van de huisvesting van grooms, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning is noodzakelijk ten behoeve van het huisvesten van grooms;
  • b. De inhoud van de bedrijfswoning mag na de vergroting niet meer bedragen dan 900 m³;
  • c. De noodzaak van de behoefte aan grooms ten behoeve van de verzorging van paarden wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan. Alvorens de afwijking toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies bij een onafhankelijke instantie die deskundig is op het agrarisch gebied;
  • d. Door bebouwing ten behoeve van de huisvesting van grooms ontstaat geen nieuwe zelfstandige woning.

3.4.12 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de bedrijfswoning door het bijtrekken van inpandige ruimten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder c voor het vergroten van de inhoudsmaat van een bedrijfswoning door het bijtrekken van inpandige ruimten, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de afwijkingsbevoegdheid mag alleen worden toegepast indien de vergroting wordt gerealiseerd door de inpandige bedrijfsruimte, die tezamen met de bedrijfswoning als één gebouw is gebouwd, geheel of gedeeltelijk aan de bedrijfswoning toe te voegen.
  • b. Het vergroten van de bedrijfswoning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • c. Door het inpandig vergroten van de bedrijfswoning ontstaat geen nieuwe zelfstandige woning.

3.4.13 Afwijken voor het vergroten van de bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder c voor het vergroten van de inhoudsmaat van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning is noodzakelijk ten behoeve van het verlenen van mantelzorg.
  • b. De inhoud van de bedrijfswoning mag na de vergroting niet meer bedragen dan
    900 m3.
  • c. Er bestaat een aantoonbare behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden.
  • d. Door bebouwing ten behoeve van mantelzorg ontstaat geen nieuwe zelfstandige woning.
  • e. De omgevingsvergunning wordt niet verleend wanneer de vergroting van de bedrijfswoning ontstaat door de samenvoeging van de bedrijfswoning met een vrijstaand bijgebouw.

3.4.14 Vergroting intensieve veehouderij(tak) op agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.5 onder a en b voor het toestaan van een staloppervlakte tot maximaal 1,5 ha voor een bestaande veehouderij(tak), de hervestiging van of omschakeling naar een intensieve veehouderij(tak), ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De vergroting van de staloppervlakte die wordt gebruikt voor de intensieve veehouderij(tak) moet voldoen aan de criteria voor ontwikkelingslocaties voor intensieve veehouderij in verwevingsgebieden zoals opgenomen in bijlage 6.
  • b. Uit een actueel bedrijfsontwikkelingsplan blijkt dat de (milieu)wetgeving een groei van het bedrijf of de bedrijfstak tot minimaal 125 nge mogelijk maakt.
  • c. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • d. De noodzaak van de vergroting van de staloppervlakte voor de intensieve veehouderij(tak) en de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies over het bedrijfsplan bij een onafhankelijke deskundige.
  • e. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • f. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • g. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • h. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.4.15 Afwijken ten behoeve van het vergroten van een rijhal bij een gebruiksgerichte paardenhouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.6 onder a voor het vergroten van een rijhal, met inachtneming van de volgende voorwaarden :

  • a. De oppervlakte van de rijhal mag niet meer bedragen dan 2.000 m2 .
  • b. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • c. Het vergroten van de rijhal leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • d. De noodzaak voor het vergroten van de rijhal dient aangetoond te worden door middel van een bedrijfsplan. Alvorens de afwijking toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies bij een onafhankelijke instantie die deskundig is op het agrarisch gebied.

3.4.16 Afwijken ten behoeve van het verhogen van de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.7 voor het verhogen van de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte van een torensilo mag niet meer bedragen dan 20 m.
  • b. De bouwhoogte van een hooiberg mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • c. De verhoging van de bouwhoogte is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering.
  • d. De verhoging van de bouwhoogte leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in het gebied aanwezige landschapswaarden.

3.4.17 Afwijken ten behoeve van tredmolens en trainingsmolens buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.6 voor het realiseren van een tredmolen of een trainingsmolen buiten het bouwvlak met de aanduiding 'paardenhouderij', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De tredmolen of de trainingsmolen grenst direct aan het bouwvlak of aan de al aanwezige voorzieningen voor de gebruiksgerichte paardenhouderij.
  • b. De bouwhoogte van de tredmolen of de trainingsmolen mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
  • c. De oppervlakte van de tredmolen of de trainingsmolen mag niet meer bedragen dan 325 m2.
  • d. Plaatsing van de tredmolen of de trainingsmolen binnen het bouwvlak is niet mogelijk of doelmatig.
  • e. Het realiseren van de tredmolen of de trainingsmolen buiten het bouwvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • f. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.4.18 Afwijken ten behoeve van een foliebassin buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.8 voor het realiseren van een foliebassin buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Plaatsing van het foliebassin binnen het bouwvlak is niet mogelijk of doelmatig.
  • b. De bouwhoogte van het foliebassin mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. Het realiseren van het foliebassin buiten het bouwvlak leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • d. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende voorwaarden:

  • a. Het houden van dieren binnen gebouwen is alleen toegestaan in 1 bouwlaag.
  • b. Aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 30% van de oppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van
    50 m2.
  • c. Bij een paardenbak op gronden met de aanduiding 'EHS - natuur', 'EHS - verbindingszone' en/of 'EHS – verweving' is het gebruik van verlichting door middel van lichtmasten niet toegestaan.
  • d. Hervestiging van een intensieve veehouderij(tak) en de omschakeling naar intensieve veehouderij in het extensiveringsgebied, ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', is niet toegestaan.
  • e. Detailhandel is niet toegestaan.
  • f. Het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan.
  • g. Bij agrarische bedrijven zijn nevenactiviteiten toegestaan voor zover genoemd in bijlage 1 'Indicatieve bedrijvenlijst', met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft en de omvang van de nevenactiviteit niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing tot een maximale oppervlakte van 350 m², zoals is aangegeven in de Tabel toelaatbare nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven in bijlage 2;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' alleen agrarisch aanverwante functies zoals een loonwerkbedrijf zijn toegestaan;
    • 3. buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteit niet is toegestaan, tenzij deze plaatsvindt in een bestaande sleufsilo en de hoogte van de buitenopslag niet hoger is dan de hoogte van betrokken sleufsilo.
  • h. Het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen is niet toegestaan.
  • i. Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' mag een agrarisch bedrijf maximaal 1 ha van het bouwvlak gebruiken voor een bestaande intensieve veehouderij(tak).
  • j. Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' mag een agrarisch bedrijf maximaal 1,5 ha van het bouwvlak gebruiken voor een bestaande intensieve veehouderij(tak).
  • k. Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' mag een agrarisch bedrijf geen grotere oppervlakte gebruiken voor een intensieve veehouderij(tak) dan de bestaande oppervlakte, tenzij een grotere oppervlakte aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid.
  • l. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvvlak.
  • m. Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, geen gebouwen en geen bouwwerken, zijn toegestaan tot een maximum van 2 ha, met dien verstande dat op gronden met de aanduiding 'EHS – natuur' en/of 'EHS – verbindingszone' geen teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken ten behoeve van hervestiging of omschakeling naar een intensieve veehouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.5 onder j voor het gebruik van maximaal 1,5 ha van het bouwvlak ten behoeve van de hervestiging of omschakeling naar een intensieve veehouderij, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Afwijking is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' tot 1,5 ha.
  • b. Afwijking is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' waarbij het bouwvlak moet voldoen aan de criteria voor ontwikkelingslocaties voor intensieve veehouderij in verwevingsgebieden uit bijlage 5, eerste kolom van het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers zoals die zijn verwerkt in bijlage 6 bij deze planregels.
  • c. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • d. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • e. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • f. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.6.2 Vergroting intensieve veehouderij(tak) op agrarisch bedrijven in verwevingsgebied

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.5 onder j voor het toestaan van het gebruik van meer dan 1 ha van het bouwvlak voor een bestaande veehouderij(tak), de hervestiging van of omschakeling naar een intensieve veehouderij(tak), met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' mag van het bouwvlak maximaal 1,5 ha worden gebruikt voor de intensieve veehouderij(tak) indien wordt voldaan aan volgende voorwaarden:
    • 1. de vergroting van de oppervlakte die wordt gebruikt voor de intensieve veehouderij(tak) moet voldoen aan de criteria voor ontwikkelingslocaties voor intensieve veehouderij in verwevingsgebieden uit bijlage 5, eerste kolom van het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers zoals die zijn verwerkt in bijlage 6 bij deze planregels;
    • 2. uit een actueel bedrijfsontwikkelingsplan blijkt dat de (milieu)wetgeving een groei van het bedrijf of de bedrijfstak tot minimaal 125 nge mogelijk maakt;
    • 3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • b. De noodzaak van de vergroting van de oppervlakte voor de intensieve veehouderij(tak) en de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies over het bedrijfsplan bij een onafhankelijke deskundige.
  • c. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • d. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • e. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • f. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.6.3 Afwijken ten behoeve van detailhandel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.5 onder e voor het toestaan van detailhandel, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Detailhandel mag uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van streekeigen producten en van ter plaatse ambachtelijke vervaardigde producten.
  • b. De totale oppervlakte die voor detailhandel van streekeigen producten en van ter plaatse ambachtelijk vervaardigde producten wordt gebruikt, mag niet meer bedragen dan 50% van de bestaande bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 100 m².

3.6.4 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.5 onder f voor het toestaan van mantelzorg in een aan- en/of uitbouw van een bedrijfswoning. met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Het gebruik is alleen toelaatbaar voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande bedrijfswoning niet mogelijk of redelijk is.
  • b. De totale vloeroppervlakte die voor mantelzorg in gebruik wordt genomen mag niet meer bedragen dan 80 m².
  • c. Er mag geen zelfstandige woning ontstaan.
  • d. Er dient sprake te zijn van een goed woon- en verblijfsklimaat.
  • e. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • f. Er bestaat een aantoonbare behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden.
  • g. Wanneer een aangebouwd bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van mantelzorg, dan is daarvoor geen eigen voordeur toegelaten.

3.6.5 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten, met uitzondering van kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.5 onder g door binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven nevenactiviteiten toe te staan die zijn genoemd in de Tabel toelaatbare nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven in bijlage 2, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft en de omvang van de nevenactiviteit niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing tot een maximale oppervlakte van 750 m², zoals is aangegeven in de Tabel toelaatbare nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven in bijlage 2.
  • b. Het bouwvlak mag ten behoeve van de nevenactiviteit niet worden vergroot.
  • c. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • d. Buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteit is niet toegestaan, tenzij deze plaatsvindt in een bestaande sleufsilo en de hoogte van de buitenopslag niet hoger is dan de hoogte van betrokken sleufsilo.
  • e. De volgende vormen van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
    • 1. verblijfsrecreatieve voorzieningen tot een maximum oppervlak van 750 m2, met dien verstande dat verblijfsrecreatieve voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', dat de inhoud van recreatiewoningen niet meer mag bedragen dan 300 m³ en dat permanente bewoning van verblijfsrecreatieve voorzieningen niet is toegestaan;
    • 2. dagrecreatieve voorzieningen tot een maximum oppervlak van 750 m2, met dien verstande dat dagrecreatieve voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
    • 3. zorgboerderijen tot een maximum oppervlak van 750 m2, met dien verstande dat zorgboerderijen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
    • 4. opslag tot een maximum oppervlak van 750 m2, met dien verstande dat opslag niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
    • 5. nieuwe economische dragers tot een maximum oppervlak van 750 m2, met dien verstande dat opslag niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
    • 6. ondergeschikte horeca ten dienste van de nevenactiviteit en als onderdeel daarvan tot een maximum van 100 m2 , met dien verstande dat ondergeschikte horeca niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
  • f. De nevenactiviteiten mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • g. De nevenactiviteiten mogen niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • h. De nevenactiviteiten mogen niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • i. De nevenactiviteiten mogen niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.6.6 Afwijken ten behoeve van kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.5 onder h voor het toestaan van kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven gedurende het kampeerseizoen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Het aantal seizoengebonden standplaatsen mag niet meer bedragen dan 25.
  • b. Het kleinschalig kamperen moet in of aansluitend aan het bouwvlak worden gerealiseerd, dan wel direct grenzend aan gronden met de bestemming 'Bedrijf', 'Cultuur en ontspanning', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Sport - Manege' of 'Wonen'.
  • c. De omgevingsvergunning voor kleinschalig kamperen wordt niet verleend voor permanente bewoning van kampeermiddelen.
  • d. De omgevingsvergunning voor kleinschalig kamperen wordt niet verleend ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
  • e. Sanitairgebouwen en/of recreatieruimten moeten binnen bestaande gebouwen gerealiseerd worden.
  • f. In afwijking van het bepaalde onder e mag 80 m2 aan sanitairgebouwen en/of recreatieruimten gebouwd worden indien aangetoond is dat dit niet in bestaande gebouwen gerealiseerd kan worden.
  • g. Er wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen niet minder mag bedragen dan 110% van het aantal seizoengebonden standplaatsen.
  • h. De afstand tussen de gronden in gebruik ten behoeve van kleinschalig kamperen en het meest nabij gelegen bouwvlak of bestemmingsvlak van derden mag niet minder bedragen dan 50 m.
  • i. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • j. Het kleinschalig kamperen leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Het verharden van paden en wegen, met uitzondering van het aanleggen van erfverharding, kuilvoerplaten en kavelpaden.
  • b. Het graven, baggeren en/of verbreden van sloten en poelen.

3.7.2 Uitzonderingen

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden binnen een bouwvlak.
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

3.7.3 Toelaatbaarheid

De in 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vormverandering bouwvlak agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf te veranderen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De wijziging is niet toepasbaar voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
  • b. De oppervlakte van een bouwvlak mag niet worden vergroot.
  • c. De verandering van het bouwvlak is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering, voor toepassing van milieuvoorschriften en/of wegens andere wettelijke bepalingen.
  • d. De verandering van het bouwvlak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • e. De verandering van het bouwvlak mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • f. De verandering van het bouwvlak mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • g. De wijziging verandering van het bouwvlak mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.8.2 Vormverandering bouwvlak intensieve veehouderij(tak) in extensiveringsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf te veranderen voor een intensieve veehouderij(tak) ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De verandering van het bouwvlak is uitsluitend toegestaan voor zover milieuwetgeving of wetgeving op het terrein van dierenwelzijn dit noodzakelijk maakt.
  • b. De oppervlakte van een bouwvlak mag niet worden vergroot.
  • c. De verandering van het bouwvlak mag niet leiden tot een toename van het aantal dierplaatsen.
  • d. De verandering van het bouwvlak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • e. De verandering van het bouwvlak mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • f. De verandering van het bouwvlak mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • g. De verandering van het bouwvlak mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden

3.8.3 Vergroting bouwvlak agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de omvang van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf te vergroten, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Vergroting van het bouwvlak voor grondgebonden agrarische bedrijven is toegestaan met maximaal 0,5 ha tot maximaal 2 ha.
  • b. Vergroting van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij(tak) ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is toegestaan tot 1 ha.
  • c. Vergroting van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij(tak) ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is toegestaan tot 1,5 ha indien wordt voldaan aan volgende voorwaarden:
    • 1. het te wijzigen bouwvlak moet na zijn vergroting voldoen aan de criteria voor ontwikkelingslocaties voor intensieve veehouderij in verwevingsgebieden uit bijlage 5, eerste kolom van het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers zoals die zijn verwerkt in bijlage 6 bij deze planregels;
    • 2. uit een actueel bedrijfsontwikkelingsplan blijkt dat het bestaande bouwvlak onvoldoende ruimte biedt voor de voorgenomen uitbreiding van de intensieve veehouderij(tak) en dat de (milieu)wetgeving een groei van het bedrijf of de bedrijfstak tot minimaal 125 nge mogelijk maakt;
    • 3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • d. Vergroting van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij(tak) ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' is toegestaan tot 1,5 ha.
  • e. De noodzaak van de vergroting van het bouwvlak en de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan. Alvorens de wijzigingsbevoegdheid toe te passen vragen burgemeester en wethouders schriftelijk advies over het bedrijfsplan bij een onafhankelijke deskundige.
  • f. De vergroting van het bouwvlak vindt plaats aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
  • g. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • h. De vergroting van het bouwvlak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • i. De vergroting van het bouwvlak mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • j. De vergroting van het bouwvlak mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • k. De vergroting van het bouwvlak mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.8.4 Wijzigen ten behoeve van nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een nieuw bouwvlak te realiseren ten behoeve van een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Realisatie van een nieuw bouwvlak ten behoeve van nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf mag niet plaatsvinden ter plaatse van de aanduidingen 'EHS – natuur', 'EHS – verbindingszone', 'EHS - verweving', 'open essen', 'weidevogels- en ganzengebied' en 'cultuurhistorisch waardevolle akker'.
  • b. De oppervlakte van een nieuw bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan 2 ha.
  • c. De noodzaak van de realisatie van een nieuw bouwvlak en de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan. Alvorens de wijzigingsbevoegdheid toe te passen vragen burgemeester en wethouders schriftelijk advies over het bedrijfsplan bij een onafhankelijke deskundige.
  • d. Bij de realisatie van een nieuw bouwvlak is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • e. De realisatie van een nieuw bouwvlak leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • f. De realisatie van een nieuw bouwvlak mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • g. De realisatie van een nieuw bouwvlak mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • h. De realisatie van een nieuw bouwvlak mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.8.5 Wijzigen door toekenning van de aanduiding 'Paardenhouderij'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij door daaraan de aanduiding 'Paardenhouderij' toe te kennen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • b. De toekenning van de aanduiding leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • c. De toekenning van de aanduiding mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • d. De toekenning van de aanduiding mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • e. De toekenning van de aanduiding mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.
  • f. Alvorens het bestemmingsplan te wijzigen, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk en gemotiveerd advies van een onafhankelijke instantie die deskundig is op het agrarisch gebied.

3.8.6 Wijzigen naar de bestemming Bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van het vestigen van een niet-agrarisch bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.
  • b. Alleen bedrijven voor zover genoemd in bijlage 1 'Indicatieve bedrijvenlijst' zijn toegestaan.
  • c. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Bedrijf' is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak waarbij uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van feitelijk bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen.
  • d. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen die wordt hergebruikt voor een niet-agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de feitelijk bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte van 750 m² of 900 m² zoals die voor de betreffende hoofdfunctie is aangegeven in de Tabel toelaatbare hoofdfuncties via functieverandering in bijlage 3, met dien verstande dat minimaal 25% van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. Indien minder dan 50% van de bestaande agrarische bebouwing wordt gesloopt, dan dient te worden gemotiveerd waarom niet aan die eis kan worden voldaan, terwijl het mindere dient te worden verevend middels natuurontwikkeling, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen en/of een financiële bijdrage die wordt ingezet voor een ruimtelijke kwaliteitsbijdrage op een andere locatie.
  • e. De onder punt d genoemde sloopverplichting is niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten. Gebouwen die zijn aangewezen als een rijks- of een gemeentelijk monument worden echter wel meegeteld bij het bepalen van de oppervlakte aan agrarische bedrijfsbebouwing die aanwezig is voorafgaand aan de wijziging van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak.
  • f. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Bedrijf' is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', tenzij sprake is van een gebiedsgebonden bedrijf met agrarisch aanverwante functies;
  • g. Buitenopslag is niet toegestaan, tenzij deze plaatsvindt in een bestaande sleufsilo en de hoogte van de buitenopslag niet hoger is dan de hoogte van betrokken sleufsilo.
  • h. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • i. De levensvatbaarheid van het bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan.
  • j. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Bedrijf' mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • k. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Bedrijf' mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • l. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Bedrijf' mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • m. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Bedrijf' mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.8.7 Wijzigen naar de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' of naar de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van recreatieve voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.
  • b. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' of de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak waarbij uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van feitelijk bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen.
  • c. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen die wordt hergebruikt voor recreatieve voorzieningen mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de feitelijk bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte van 900 m² die voor de betreffende verblijfs- of dagrecreatieve hoofdfunctie is aangegeven in de Tabel toelaatbare hoofdfuncties via functieverandering in bijlage 3 (de cellen 'wijziging' in de kolom behorend bij de bestemming 'Agrarisch' ('A')), met dien verstande dat minimaal 25% van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. Indien minder dan 50% van de bestaande agrarische bebouwing wordt gesloopt, dan dient te worden gemotiveerd waarom niet aan die eis kan worden voldaan, terwijl het mindere dient te worden verevend middels natuurontwikkeling, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen en/of een financiële bijdrage die wordt ingezet voor een ruimtelijke kwaliteitsbijdrage op een andere locatie.
  • d. De onder punt c genoemde sloopverplichting is niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten. Gebouwen die zijn aangewezen als een rijks- of een gemeentelijk monument worden echter wel meegeteld bij het bepalen van de oppervlakte aan agrarische bedrijfsbebouwing die aanwezig is voorafgaand aan de wijziging van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak.
  • e. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • f. De levensvatbaarheid van het bedrijf is aangetoond door middel van een bedrijfsplan.
  • g. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
  • h. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • i. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • j. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • k. Het wijziging van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.8.8 Wijzigen naar de bestemming Maatschappelijk

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd.
  • b. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Maatschappelijk' is uitsluitend toegestaan voor (veterinaire) zorgfuncties, dit met uitzondering van forensisch-psychiatrische zorg.
  • c. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Maatschappelijk' is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak waarbij uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van feitelijk bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen.
  • d. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen die wordt hergebruikt voor de bestemming 'Maatschappelijk' mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de feitelijk bestaande, legaal opgerichte bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte van 900 m² die voor zorgfuncties is aangegeven in de Tabel toelaatbare/ hoofdfuncties via functieverandering in bijlage 3 (de cellen 'wijziging' in de kolom behorende bij de bestemming 'Agrarisch' ('A')), met dien verstande dat minimaal 25% van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. Indien minder dan 50% van de bestaande agrarische bebouwing wordt gesloopt, dan dient te worden gemotiveerd waarom niet aan die eis kan worden voldaan, terwijl het mindere dient te worden verevend middels natuurontwikkeling, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen en/of een financiële bijdrage die wordt ingezet voor een ruimtelijke kwaliteitsbijdrage op een andere locatie.
  • e. De onder punt d genoemde sloopverplichting is niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten. Gebouwen die zijn aangewezen als een rijks- of een gemeentelijk monument worden echter wel meegeteld bij het bepalen van de oppervlakte aan agrarische bedrijfsbebouwing die aanwezig is voorafgaand aan de wijziging van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak.
  • f. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • g. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Maatschappelijk' is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
  • h. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Maatschappelijk' mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • i. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Maatschappelijk' mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • j. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Maatschappelijk' mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • k. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Maatschappelijk' mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

3.8.9 Wijzigen naar de bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een toename van het aantal woningen.
  • b. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd waarbij voor een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' moet worden aangetoond dat hergebruik van het bouwvlak voor agrarische bedrijven redelijkerwijs niet langer mogelijk of te verwachten is.
  • c. Het bouwvlak kan worden verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende gebouwen, tuinen, erven en verhardingen. Het overige deel van het te wijzigen bouwvlak houdt de bestemming 'Agrarisch'.
  • d. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' is aanvaardbaar vanuit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • e. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
  • f. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • g. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.
  • h. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.