direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Berkelland 2016
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0001.jpg"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor deze planherziening is zowel juridisch als inhoudelijk. Juridisch gezien gelden er binnen de gemeente Berkelland vier grote verschillende bestemmingsplannen voor het buitengebied van de voormalige gemeenten Borculo (1994), Eibergen (1996), Neede (1974-1979/1991) en Ruurlo (1996). Naast deze bestemmingsplannen geldt in het buitengebied van Berkelland nog een groot aantal (partiële) bestemmingsplanherzieningen, wijzigingsplannen en vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen/projectbesluiten met ruimtelijke onderbouwingen, die zijn gemaakt voor individuele ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012“moest zorgen voor een uniformering van bestaande plannen. Bovendien kwam dit plan tegemoet aan de wettelijke actualisatieplicht na 10 jaar en de nieuwe normen voor standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Na een proces van een aantal jaren stelde de gemeenteraad van Berkelland op 26 juni 2013 dit bestemmingsplan vast. Omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het vastgestelde bestemmingsplan op 27 augustus 2014 geheel vernietigde, werkt de gemeente met het nu voorliggende bestemmingsplan opnieuw toe naar een nieuw bestemmingsplan voor haar buitengebied. Met het oog daarop stelde de gemeenteraad op 3 maart 2015 een “Plan van Aanpak bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”” (Plan van Aanpak) vast, zie Bijlage 15. In dit Plan van Aanpak maakte het gemeentebestuur enige keuzes die verband hielden met de uitspraak van de Afdeling. Ook formuleerde zij een aantal vertrekpunten voor een nieuw te maken bestemmingsplan voor het buitengebied. Dit document werd aangevuld met een uitgangspuntennotitie die de gemeenteraad vaststelde op 12 januari 2016, zie Bijlage 16. De uitgangspunten uit het Plan van Aanpak en de uitgangspuntennotitie zijn verder uitgewerkt in deze plantoelichting.

Inhoudelijk gezien zijn er diverse feitelijke en beleidsmatige ontwikkelingen, die vragen om herziening van de geldende bestemmingsplannen. Hierbij valt te denken aan ontwikkelingen op het terrein van landbouw (bedrijfsbeëindiging, nevenfuncties, doorwerking milieuwetgeving, nieuwe provinciale regelgeving), recreatie (bedrijfsontwikkeling) en natuur en landschap. De toelichting gaat daarom in op de harmonisatie en actualisatie van de bestaande plannen/regels, de ruimtelijke structuur, de infrastructuur (wegen en waterlopen, de ontwikkeling rondom de N18), de doorvertaling van nieuw provinciaal en lokaal beleid (de Omgevingsvisie Gelderland, de Omgevingsverordening Gelderland, de afbouw van het reconstructiebeleid en de intrekking van het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers, de Structuurvisie Berkelland 2025, de regionale nota “Functies Zoeken Plaatsen Zoeken Functies” en de verfijning daarop voor wat betreft kleinschalige en ondergeschikte horeca), de omgevingsaspecten (natuur, water, milieu en ruimtelijke kwaliteit) en de haalbaarheid. Op deze manier wil de gemeente voor haar buitengebied een actueel bestemmingsplan opstellen dat binnen de wettelijke kaders en de geldende beleidskaders zo goed mogelijk inspeelt op de te verwachten ontwikkelingen.

1.2 Plangebied, doel en status

Berkelland is een grensgemeente in de Gelderse Achterhoek. Zij wordt in het zuiden begrensd door de gemeente Oost Gelre, in het westen door de gemeenten Bronckhorst en Lochem, in het noorden door de Overijsselse gemeenten Hof van Twente en Haaksbergen en in het oosten door Stadt Vreden (Duitsland). Het buitengebied van Berkelland kent een keur aan landschappelijke verschijningsvormen, waarin zowel de vroege als de recente historie van het zandlandschap doorklinkt. De vier oude gemeenten waaruit Berkelland in 2005 ontstond, delen samen één aangesloten landschap met beken, dekzandruggen, veldontginningen en bossen.

Opvallend zijn enkele bovenregionale verkeersstromen en de bedrijvigheid die hierdoor wordt aangetrokken. Berkelland is een plattelandsgemeente met een cultuurlandschap waarin het agrarisch gebruik nog steeds een grote rol speelt.

Plangebied

De gemeente Berkelland ontstond op 1 januari 2005 uit de voormalige gemeenten Borculo, Eibergen, Neede en Ruurlo. Zij is 26.043 ha groot en telde op 31 maart 2015 44.318 inwoners. Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” omvat het buitengebied van de gemeente Berkelland (circa 20.000 ha) met uitzondering van enkele kleine gebieden/percelen waarvoor in de afgelopen jaren digitale bestemmingsplannen zijn opgesteld. Deze voorzien meestal in locatiespecifieke regelingen, waarbij de uitvoering van de meeste projecten nog niet volledig is afgerond. Het is daarom wenselijk om deze regelingen nog in stand te laten, terwijl zij zich daarnaast ook niet goed laten verwerken in het nieuwe bestemmingsplan voor het gehele gebied. Tot deze laatste gebieden horen:

  • het terrein van het Forensisch Psychiatrisch Centrum Oldenkotte in Rekken (bestemmingsplan “Buitengebied, FPC Oldenkotte 2010”);
  • de terreinen van Rentray (bestemmingsplan “Panovenweg-Dr. Slotlaan”);
  • Haarweg 10 (Ruurlo) e.o.. Voor dit gebied is het bestemmingsplan “Buitengebied, Landgoed Oldenhorst Ruurlo 2011” in werking getreden, dat voorziet in een planologische regeling voor een nieuw landgoed;
  • Kieftendijk 15 (Neede) e.o. Voor dit gebied is het bestemmingsplan “Buitengebied, Kieftendijk 15 Neede 2011” in werking getreden, dat voorziet in een specifieke regeling voor een inmiddels gestopt agrarisch bedrijf;
  • Oude Nettelhorsterweg 1-3 (Borculo). Voor dit gebied is het bestemmingsplan “Buitengebied, Erve Giegink Borculo 2012” in werking getreden, dat voorziet in een specifieke planologische regeling voor een nieuw landgoed;
  • Laarbergweg 8/Schothorstweg 3 (Gelselaar). Voor deze percelen is het bestemmingsplan “Buitengebied, Laarbergweg 8 Gelselaar 2014” in werking getreden, dat voorziet in een specifieke planologische regeling voor de agrarische bedrijfslocatie Laarbergweg 8;
  • Eigdeweg 5 (Neede/Noordijk). Voor dit perceel is het bestemmingsplan “Buitengebied, Eigdeweg 5 Neede 2014” in werking getreden, dat voorziet in een specifieke regeling met een bijzondere aanduiding voor de landschappelijke inpassing bij het te bouwen bedrijfsgebouw;
  • Meenweg 4 (Beltrum). Voor dit perceel is het bestemmingsplan “Buitengebied, Meenweg 4 Beltrum 2013” in werking getreden, dat voorziet in een specifieke regeling voor de recreatieve functie op dit perceel met de bijbehorende aanduidingen;
  • Groenloseweg 2 (Haarlo). Voor dit perceel en enige nabijgelegen percelen is op 15 oktober 2015 het bestemmingsplan “Buitengebied, Crematorium Haarlo 2014” vastgesteld en inmiddels onherroepelijk. Het bestemmingsplan voorziet in een specifieke planologische regeling voor een crematorium en de daaraan gekoppelde compenserende maatregelen in de omgeving.
  • G.L. van Everdingenstraat ong (Rietmolen). Voor deze gronden is op 20 september 2016 het bestemmingsplan 'Rietmolen, 't Halt 2 2013' vastgesteld. Het bestemmingsplan voorzien in een specifieke regeling voor de uitbreiding van een aannemersbedrijf alsmede de realisering van een nieuwe ontsluitingsweg.
  • N18: voor het nieuwe tracé van de N18 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu een Tracébesluit N18 Varsseveld – Enschede (TB) vastgesteld (dd. 20 augustus 2013), dat op 8 april 2015 onherroepelijk is geworden. Voor de planologische inpassing van het tracé zal een afzonderlijk bestemmingsplan “Berkelland, tracébesluit N18 2015” in procedure worden gebracht. Dit bestemmingsplan zal na vaststelling in onderhavig bestemmingsplan worden doorvertaald. Vooruitlopend op dit nieuwe bestemmingsplan is voor de gronden, waarvoor het Tracé besluit geldt een specifieke aanduiding 'vrijwaringszone – weg' op de verbeelding opgenomen. Ter plaatse is de oprichting van (kapitaalintensieve) bebouwing niet toegestaan.

Om te voorkomen dat het nieuwe bestemmingsplan voor het gehele buitengebied de vastgestelde planologische regeling voor deze locaties doorkruist, blijven zij buiten het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”. Vanwege hun beperkte omvang, komt dat overigens niet voor alle locaties naar voren op de afbeelding van de begrenzing van het plangebied in deze plantoelichting.

Ook de dorpskernen Beltrum, Borculo, Eibergen, Geesteren, Gelselaar, Haarlo, Neede, Noordijk, Rekken, Rietmolen en Ruurlo blijven buiten het plangebied (zie afbeelding begrenzing plangebied (kernen)). Voor deze gebieden zijn digitale bestemmingsplannen in werking getreden voor de woongebieden, de bedrijventerreinen en de centrumgebieden.

Doel

Het doel van het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” is het bieden van een ontwikkelingsgericht, actueel, eenduidig, toegankelijk en uitvoerbaar/handhaafbaar planologisch-juridisch beleidskader voor het buitengebied van de gemeente Berkelland. 'Plattelandsvernieuwing' en 'ruimtelijke kwaliteit' zijn hierbij de sleutelwoorden. Het kader is tweeledig.

Zo is het bestemmingsplan aan de ene kant gericht op het beheer van bestaande kwaliteiten en functies, terwijl het aan de andere kant binnen de benoemde randvoorwaarden ook mogelijkheden wil bieden voor nieuwe ontwikkelingen, kwaliteiten en functies. Op deze manier wil het gemeentebestuur in dit bestemmingsplan binnen de wettelijke mogelijkheden ruimte bieden voor ontwikkelingen, maar daarbij ook grenzen stellen ter bescherming van de waardevolle kwaliteiten. Op deze manier wil het gemeentebestuur evenwicht bereiken tussen flexibiliteit (gericht op ontwikkeling) en rechtszekerheid (gericht op duidelijkheid).

Relatie met het vernietigde bestemmingsplan

Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” is opgesteld omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 27 augustus 2014 (nr. 201308008/1/R2) het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” vernietigde. In haar uitspraak verklaarde de Afdeling twee van de in totaal veertien beroepschriften over het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” gegrond. Daarbij kan worden opgemerkt dat de twaalf ongegrond of niet-ontvankelijk verklaarde beroepschriften zich richtten op diverse onderdelen van het bestemmingsplan. Dit had zowel betrekking op locatiespecifieke bestemmingen op een concreet perceel, als op onderdelen van de generieke juridische regeling in het bestemmingsplan over bijvoorbeeld de bestemmingen “Bedrijf” en “Wonen”, over begripsbepalingen en over het aanduiden van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven via een zogenaamde 'specifieke aanduiding'. Op basis van de uitspraak over deze beroepschriften kan worden geconcludeerd dat de systematiek van het vernietigde bestemmingsplan en de daarbij gekozen bestemmingen de goedkeuring van de Afdeling kon wegdragen.

Daar staat tegenover dat de Afdeling twee van de veertien beroepschriften gegrond verklaarde. Daarbij had de gegrondverklaring van het beroepschrift over een recreatieobject aan de Bergweg in Neede vooral te maken met de werking van het overgangsrecht van het bestemmingsplan uit 1974 in combinatie met het gebruik van het perceel sinds de jaren '90 (zie in de uitspraak onder r.o. 15.4). De Afdelingsuitspraak brengt met zich mee dat bij het maken van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” voor het betrokken perceel is uitgegaan van de bestemming “Recreatie – Recreatiewoning” en niet van de bestemming “Recreatie – Dagrecreatie”.

De gegrondverklaring van het andere beroepschrift was echter veel ingrijpender. Niet alleen omdat dit beroep voor de Afdeling aanleiding was om het bestemmingsplan in zijn geheel te vernietigen, maar ook omdat dit verband hield met een belangrijk uitgangspunt in een bestemmingsplan voor een gemeentelijk buitengebied: de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven (m.n. veehouderijen). De uitspraak en de alsmaar voortschrijdende jurisprudentie over de relatie tussen milieueffectrapportages en bestemmingsplannen maakten het nodig om bij dit complexe thema na te denken over andere uitgangspunten. In het op 3 maart 2015 vastgestelde “Plan van Aanpak” is hiertoe een oplossingsrichting bepaald die vervolgens is uitgewerkt in de milieueffectrapportage en in de planologische regeling in dit bestemmingsplan.

Bij het maken van het nieuwe bestemmingsplan kon veel basisinformatie vanuit het vorige bestemmingsplanproces nog altijd worden gebruikt. Zo kon een groot deel van het tekenwerk, een zeer arbeidsintensief onderdeel van het maken van een bestemmingsplan voor een gemeentelijk buitengebied, worden overgenomen vanuit het vernietigde bestemmingsplan. Vanzelfsprekend is daarbij wel uitgegaan van de IMRO2012-systematiek, terwijl ook sindsdien gewijzigde beleidsinzichten en de zich ontwikkelende jurisprudentie een plek hebben gekregen in het nu voorliggende bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”. Daarnaast zijn ook aanpassingen ten opzichte van het vernietigde bestemmingsplan doorgevoerd aan de hand van de ervaringen die zijn opgedaan in de periode waarin dat plan in werking was (18 september 2013 tot en met 27 augustus 2014). Vanzelfsprekend zijn feitelijke veranderingen ten opzichte van de beschikbare inventarisatiegegevens ook bijgehouden en waar nodig verwerkt in het nu voorliggende bestemmingsplan.

Status

Het nieuwe bestemmingsplan zelf heeft niet alleen een beleidsmatige status (toelichting), maar ook een juridische status (verbeelding en planregels). De toelichting en haar bijlagen hebben geen directe juridische status, maar vormen een onderbouwing van de keuzes, die gemaakt zijn bij de opstelling van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”. In de toelichting wordt ook de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

De regels en de verbeelding hebben wel een juridische status. Volgens de Wet ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument voor ruimtelijke ordening binnen een gemeente. Dit plan bindt zowel de burgers als de gemeente en dient als toetsingskader voor omgevingsvergunningen en voor het gebruik van gronden en gebouwen.

1.3 Totstandkoming plan

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” is voortgebouwd op het proces dat leidde tot het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012”. Dat bestemmingsplan kwam tot stand via een gefaseerde, projectmatige aanpak, waarbij per fase het verzamelen en verwerken van informatie is afgewisseld met een terugkoppeling naar de projectorganisatie. De totstandkoming is begeleid door een breed samengestelde ambtelijke projectgroep, van waaruit terugkoppeling met de bestuurder plaatsvond.

Naast diverse vakdisciplines vanuit de gemeente, namen aan de voorbereiding van de uitgangspuntennotitie voor het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” ook vertegenwoordigers van de Gebiedscommissie Berkelland deel. Voor de communicatie rondom het project heeft het college van burgemeester en wethouders een communicatieplan vastgesteld. Dit communicatieplan richtte zich op het betrekken van de bewoners en de gebruikers van het buitengebied bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en op de terugkoppeling van de voortgang van het proces naar het college en de gemeenteraad. Bij de formele procedure voorzag het verder in de toepassing van de gemeentelijke Inspraakverordening. Aanvullend hierop is voorafgaand aan de inspraakfase een uitgebreide inventarisatie verricht om op locatieniveau een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de agrarische bedrijfsactiviteiten en toekomstplannen.

Bij het maken van het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” is geen nieuwe algehele inventarisatie verricht, maar in belangrijke mate voortgebouwd op de informatie die op deze manier al was verkregen. Hierbij zijn wel andere keuzes gemaakt wanneer recente ontwikkelingen, zoals bedrijfsuitbreidingen of bedrijfsbeëindigingen, of geactualiseerde gegevens daartoe aanleiding gaven. Tijdens de inspraakprocedure krijgen alle betrokkenen ook weer ruimschoots de gelegenheid om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan en de daarin opgenomen gegevens. Voor het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van alle ruimtelijk relevante, beschikbare informatie over het plangebied. Een overzicht van de gebruikte informatie is opgenomen als Bijlage 2 bij deze plantoelichting.

1.4 Opzet en inhoud plan

Het bestemmingsplan bestaat uit een juridisch bindende verbeelding, met bijbehorende planregels, en een (beleidsmatige) toelichting, die geen juridisch bindend karakter heeft.

In hoofdstuk 2 is het relevante beleid samengevat dat ten grondslag ligt aan dit plan. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving en een analyse van het plangebied op basis van de lagenbenadering. Hoofdstuk 4 omvat de hoofdlijnen van het plan (plansystematiek, ruimtelijk relevante planthema's) en gaat in op de vormgeving van de planregels. Hoofdstuk 5 beschrijft hoe in het nieuwe bestemmingsplan wordt omgegaan met de natuur-, water- en milieuaspecten en geeft de resultaten van het milieueffectrapport (de plan-MER) weer. Hoofdstuk 6 gaat in op het gevolgde proces en de procedure voor het tot stand komen van het bestemmingsplan en het daaraan verbonden plan-MER.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk is het ruimtelijk relevante beleid voor het plangebied samengevat in een tabel. Het betreft hier zowel integraal ruimtelijk beleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland), als ruimtelijk relevant facet- en sectorbeleid dat afkomstig is van verschillende overheidslagen/-instanties. Daarbij is vaak te zien dat het rijksbeleid via het provinciaal beleid doorwerkt naar het gemeentelijke niveau.

Inhoudelijk is van belang dat het rijksbeleid in de afgelopen is vastgelegd in het instrumentarium uit de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij sorteert de provincie Gelderland inmiddels voor op de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld (waarbij tevens de Gelderse Reconstructieplannen werden ingetrokken), waarna zij op 24 september 2014 de daarop afgestemde Omgevingsverordening Gelderland vaststelden. Sindsdien zijn op 8 juli 2015 en 11 november 2015 actualisaties van beide documenten vastgesteld, die inhoudelijk doorwerken naar de inhoud van dit bestemmingsplan. Verder loopt er nog een provinciaal besluitvormingsproces over het opstellen van een nieuwe sturingsmethode over de omvang van agrarische bouwvlakken (het 'Gelderse Plussensysteem; uitwerking van het omgevingsbeleid'), waarbij na intrekking van de Reconstructieplannen ook de voormalige reconstructiezonering geheel komt te vervallen. Hiervoor zijn een ontwerp actualisatie van de Omgevingsverordening en –visie opgesteld, die naar verwachting in maart 2017 zullen worden vastgesteld. Na vaststelling zullen deze actualisaties voor zover mogelijk worden doorvertaald in dit nieuwe bestemmingsplan. De kaders van het Plussenbeleid richten zich vooral op individuele uitbreidingsprojecten voor agrarische bedrijven en lenen zich daarom waarschijnlijk niet goed voor een generieke vertaling in een bestemmingsplan voor een heel gemeentelijk buitengebied.

2.2 Samenvatting beleidskader

De relevante beleidsdocumenten worden in de onderstaande tabel benoemd. De tabel noemt per beleidsdocument kort het doel, de status en de ruimtelijke doorwerking. Per beleidsdocument is aangegeven welke aspecten/onderwerpen uit dat document ruimtelijk van belang zijn voor het plangebied. Daarna is aangegeven welke status de inhoud van het benoemde document heeft, wat met het betreffende aspect is gedaan, of er een bestemming of aanduiding voor is opgenomen en of er nog specifieke opmerkingen voor gelden. De term 'optioneel' geeft daarbij aan dat de gemeente voor het betreffende onderwerp een keuze kan kan maken om het wel of niet mee te nemen in het nieuwe bestemmingsplan voor haar buitengebied. Daarbij bevat Bijlage 3 bij deze plantoelichting de achtergrondinformatie over het relevante ruimtelijk beleidskader.

Overige beleidsstukken zijn niet in de tabel opgenomen omdat zij geen directe ruimtelijke gevolgen hebben voor de inhoud van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om documenten zoals bijvoorbeeld de Marke-werkboeken, de notitie “Achterhoekse erven veranderen (Kadernota ruimtelijke kwaliteit)”, de regionale Woonagenda 2025 en de Berkellandse vertaling daarvan. Dit soort documenten komen echter wel aan de orde in Bijlage 3 omdat zij vanuit een breder perspectief wel achtergrondinformatie bevatten die van belang is voor het maken van het bestemming “Buitengebied Berkelland 2016”.

Ruimtelijk beleidskader bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” (bpBB2016)  
aspect/ onderwerp   status   bpBB2016   bestemming/
aanduiding  
opmerking  
Rijksniveau  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met de bijbehorende Amvb Ruimte (Barro)  
Robuust hoofdnet van wegen incl. de achterlandverbindingen (SVIR, Nationaal belang 5)   Verplicht (Tracé
-besluit is onherroepelijk)  
Tracébesluit wordt overeenkomstig de Tracéwet verwerkt in een afzonderlijk bestemmingsplan.   Bestemming   Voor de betreffende gronden is een specifieke aanduiding 'vrijwaringszone – weg' opgenomen, teneinde nieuwe kapitaal intensieve bebouwing ter plaatse uit te sluiten.  
Ruimte voor behoud de versterking van cultuurhistorische kwaliteiten (SVIR, Nationaal belang 10)   Verplicht   Overgenomen   Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen   Wederopbouwgebied Beltrum komt aan de orde in de plantoelichting.  
Ruimte voor een nationaal netwerk (Natuurnetwerk Nederland) voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (SVIR, Nationaal belang 11),   Verplicht   Overgenomen   Gebiedsaanduidingen volgens de huidige EHS-zonering    
Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (SVIR, Nationaal belang 12)   Verplicht   Overgenomen   Bestemmingen/functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen    
Algemeen: aanwezige gebiedskwaliteiten/-waarden   Verplicht   Overgenomen/nader begrensd.   Gebiedsbestemmingen met (hierop afgestemde) detailbestemmingen en ontwikkelingsmogelijkheden.    
Natuurgebieden   Verplicht   Overgenomen/nader begrensd in Omgevingsvisie/verordening Gelderland   Bos/Natuur    
Verbrede landbouw   Optioneel   Doorvertaald via regionale en lokale uitwerkingen.   Bestemmingsomschrijving, wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.    
Ruimte voor Ruimte t.b.v. woningbouw   Optioneel   Buitenplans   -   Maatwerk: alleen nog t.b.v. het behoud van monumenten.  
Nieuwe landgoederen   Optioneel   Buitenplans   -   Maatwerk  
Nationale Landschappen   Verplicht   Overgenomen   Als gebiedsaanduiding verbeeld.    
Reconstructiewet concentratiegebieden (ingetrokken per 1 juli 2014)  
Integrale zonering intensieve veehouderij.   Verplicht (Reconstructiezonering geldt nog wel)   Overgenomen/nader begrensd uit Reconstructieplan Achterhoek en Liemers.   Reconstructiewetzoneringen als gebiedsaanduidingen verbeeld   Provincie werkt na intrekking van het Reconstructieplan toe naar nieuw beleid  
Flora- en faunawet/Natuurbeschermingswet (per 1 januari 2017 Wet natuurbescherming)  
Natura 2000-gebieden en (leefgebied) beschermde soorten.   Verplicht   Plan-MER/Voortoets, plantoelichting   Planregels over ammoniakemissie en ammoniakdepositie op Natura 2000-gebieden    
Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)   Optioneel   PAS geldt niet voor bestemmingsplannen   -   Plantoelichting (koppeling met plan-MER)  
Monumentenwet 1988 (per 1 juli 2016 Erfgoedwet)  
Cultuurhistorische en archeologische waarden.   Verplicht   Archeologische beleidswaardenkaart, plan-MER/Voortoets   Waarde – Archeologie, gebiedsaanduidingen/-bestemmingen.   De op 17 november 2015 vastgestelde beleidswaardenkaart wordt verwerkt in het bestemmingsplan.  
Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (2009)  
Cultuurhistorie betrekken in ruimtelijke plannen   Verplicht   Aanduidingen van cultuurhistorische waarden, cultuurhistorische verkenning is bijlage bij de plantoelichting   Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen      
Visie erfgoed en ruimte. Kiezen voor karakter (2011)  
Beschrijving Wederopbouwgebieden   Verplicht   Plantoelichting   -   Wederopbouwgebied Beltrum komt aan de orde in de plantoelichting.  
Waterbeleid 21e eeuw/Nationaal Beleidsakkoord Water  
Waterbergingsgebieden (Omgevingsvisie/verordening Gelderland)   Verplicht   Doorvertaald via Streekplanuitwerking 'Waterberging', dit in combinatie met het Waterbeheerplan van het WRIJ.   Dubbelbestemming    
Algemeen waterbeleid (Waterplan 2010-2015 is verwerkt in de Omgevingsvisie Gelderland)   Verplicht   Waterdoelen/watertoets in plantoelichting (verslag vooroverleg)   -    
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)  
Algemeen waterbeleid (Waterplan 2010-2015 is verwerkt in de Omgevingsvisie Gelderland)   Verplicht   Waterdoelen/watertoets. Plantoelichting   -    
Waterwingebieden (Actualisatie Omgevingsvisie/verordening Gelderland)   Verplicht   Overgenomen.   Milieuzones    
Nationaal milieubeleid (Wet geluidhinder; Wet milieubeheer; Wet geurhinder en veehouderij)  
Algemeen milieubeleid.   Verplicht   Plan-MER/Voortoets en milieuparagraaf. Plantoelichting   -    
Provinciaal en regionaal niveau  
Omgevingsvisie Gelderland / Omgevingsverordening Gelderland  
Zoekzones wonen en werken   Optioneel   Buitenplans/niet doorvertaald   -   Eventueel via een apart project (buitenplans)  
Wonen   Optioneel   -   Agrarische gebiedsbestemmingen en detailbestemmingen   Nieuwe woningen alleen mogelijk als tweede agrarische bedrijfswoning  
Detailhandel   Optioneel   Doorvertaald via regionale en lokale uitwerkingen.   Hoofdfunctie: bestaand als zodanig bestemd.
Nevenfunctie: bij agrarische bedrijven en bij ambachtelijke productie (max 50% bvo tot max 100 m²).  
 
Recreatiewoningen (solitair)   Optioneel   Geïnventariseerd.   Bestaand: als zodanig bestemd (R-RW)
Nieuw: niet mogelijk.  
Permanente bewoning wordt niet toegelaten  
Recreatieparken   Optioneel   Geïnventariseerd.   Bestaande rechten bestemd.   Permanente bewoning wordt niet toegelaten  
Glastuinbouwgebieden   Verplicht   Geïnventariseerd   Bestaande rechten bestemd (solitaire glastuinbouw).   Concentraties niet aanwezig, slechts één individuele locatie.  
Water / algemeen waterbeleid   Verplicht   Waterwingebieden en beschermingszones overgenomen.   Gebiedsaanduidingen/milieuzones. Bestaande wateren als zodanig bestemd   Volgens Actualisatieplan Omgevingsvisie/verordening.  
Ecologische hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland)   Verplicht   Provinciale begrenzing overgenomen (Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone).   Gerealiseerd: Bos/Natuur, gebiedsaanduiding
Nog niet gerealiseerd: gebiedsaanduiding en wijzigingsbevoegdheden  
 
Landschap   Verplicht   Nationaal landschap overgenomen en beschreven in plantoelichting.   Via aanwezige waarden: gebiedsbestemmingen en gebiedsaanduidingen    
Vestigingsbeleid bedrijven (bedrijventerreinen)   -   Niet van toepassing voor het plangebied.   -    
Natuurbeheerplan 2014  
Algemeen natuurbeleid
(verwerkt in Actualisatie Omgevingsvisie/verordening Gelderland)  
Verplicht   Plan-MER/Voortoets en natuurparagraaf.Plantoelichting.   -    
Ecologische verbindingszones en robuuste verbindingen
(Natuurnetwerk Nederland)  
Verplicht   Provinciale begrenzing overgenomen (Actualisatie Omgevingsvisie/verordening Gelderland)   Gerealiseerd: Bos/Natuur, gebiedsaanduidingen
Nog niet gerealiseerd: gebiedsaanduiding en wijzigingsbevoegdheden  
 
Richtlijn Compensatie Natuur en Bos  
Regeling voor bos- en natuurcompensatie buiten de EHS   Verplicht   Overgenomen   Planregels/ aanlegvergunningstelsel    
Reconstructieplan Achterhoek en Liemers  
Integrale zonering
(geldt nog)  
Verplicht   Overgenomen uit Reconstructieplan Achterhoek en Liemers.   Reconstructiewetzoneringen als gebiedsaanduidingen verbeeld   LOG Ruurlose Broek wordt als verwevingsgebied aangeduid  
Ontwikkelingsmogelijkheden bestaande intensieve veehouderij   Optioneel   Inmiddels deels afgebouwd in Omgevingsverordening Gelderland (omschakeling en nieuwvestiging niet meer toegestaan).   Ammoniakregeling via de planregels voor agrarische bedrijven: bouwregels, wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden (geen nieuwvestiging).   Omgevingsverordening Gelderland laat Omschakeling naar en nieuwvestiging van IVH niet meer toe.  
Functies zoeken plaatsen zoeken functies (Fzpzf)  
Hergebruik/functieverandering vrijkomende (agrarische) bebouwing.   Optioneel   Gedeeltelijk doorvertaald.   Bestemmingsomschrijving, wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.   Functieverandering naar 'wonen' wordt niet geregeld in het plan  
Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel 2016-2021  
Algemeen waterbeleid   Verplicht   Waterdoelen/watertoets.   -    
Concrete (water)doelen.   Verplicht   Doorvertaald.   Bestemmingsomschrijving en omgevingsvergunningenstelsel.    
(Natte) ecologische verbindingszone.   Verplicht   Overgenomen/nader begrensd vanuit Omgevingsvisie/verordening Gelderland.   Gerealiseerd: Bos/Natuur
Nog niet gerealiseerd: wijzigingsbevoegdheden  
 
Natte natuurgebieden met beschermingszone.   Verplicht   Overgenomen/nader begrensd vanuit Omgevingsvisie/verordening Gelderland.   Bos/Natuur/Agrarisch met waarden en milieuzones.    
Grondwaterbeschermingsgebieden   Verplicht   Waterwingebieden en beschermingszones overgenomen uit Omgevingsvisie/verordening Gelderland.   Milieuzones    
Waterbeheerplan Waterschap Vechtstromen (voorheen Waterschap Regge en Dinkel)  
Beleid Regge en Dinkel   Optioneel   Overgenomen   Bestemmingsomschrijvingen    
Gemeentelijk niveau  
Geldende bestemmingsplannen  
Bestaande rechten   Verplicht, mits benut   Overgenomen/doorvertaald.   Regels    
Structuurvisie Berkelland 2025/Ruimtelijke Visie Buitengebied Berkelland  
Algemeen buitengebiedbeleid   Optioneel   Overgenomen/doorvertaald.   Plantoelichting    
Welstandsbeleid   Optioneel   -   Plantoelichting   Welstandsbeoordeling blijft verlopen via het welstandsbeleid.  
Hergebruik/functieverandering (vrijkomende (agrarische) bebouwing).   Optioneel   Overgenomen/doorvertaald vanuit regiobeleid (Fzpzf).   Bestemmingsomschrijving, wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.    
Beleidsregel nieuwe horeca in het buitengebied door functieverandering van gebouwen   Optioneel   Alleen kleinschalige en ondergeschikte horeca toegelaten (max. 100 m², feesten en partijen worden niet toegestaan)   Begripsbepalingen, stemmingsomschrijvingen, wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.   Beleid vastgesteld (collegebesluit 18 maart 2014 en raadsbesluit 13 mei 2014).  
Ruimtelijke Visie Landbouwontwikkelingsgebieden  
Situering bouwvlakken   Verplicht   Overgenomen   Bouwvlakken agrarische bedrijven en wijzigingsmogelijkheden.   Omschakeling naar en nieuwvestiging van IVH is niet toegestaan volgens de Omgevingsverordening. Het LOG Ruurlose Broek wordt aangeduid als verwevingsgebied.  
Ontwikkelingsvisie Leo-Stichting e.o.  
Rangschikken van de functies in het gebied van de Leo-Stichting (onderwijs, jeugdzorg en wonen)   Optioneel   Doorvertaald op de verbeelding   Bestemmingen (maatschappelijk en wonen) en vastlegging bouwvlakken bij de maatschappelijke functies    
Notitie Beleef het in Berkelland  
Algemeen beleid recreatie en toerisme.   Optioneel   Overgenomen/doorvertaald.   Plantoelichting    
Verblijfsrecreatie.   Verplicht   Doorvertaald.   Recreatieve bestemmingen, bestemmingsomschrijvingen, wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.    
Beleidsvisie Externe Veiligheid (geactualiseerd, 2016)  
Algemeen beleid externe veiligheid.   Optioneel.   Overgenomen/doorvertaald.   Plan-MER en milieuparagraaf; risicocontouren.   Als bijlage bij de toelichting opgenomen.  
Cultuurhistorisch beleid gemeente Berkelland  
Archeologiebeleid gemeente Berkelland.   Verplicht   Doorvertaald.   Waarde – Archeologie, gebiedsaanduidingen/-bestemmingen   De op 17 november 2015 vastgestelde beleidswaardenkaart wordt verwerkt in het bestemmingsplan.  
Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving   Verplicht   -   Plantoelichting (als bijlage opgenomen)    
Welstandsbeleid  
Welstandsnota Berkelland   Optioneel   -   Plantoelichting   Welstandsbeoordeling blijft verlopen via het welstandsbeleid.  
Milieubeleid  
Berkelland Energieneutraal (beleidsuitspraak)   Optioneel   Buitenplans (te formuleren beleid wordt na vaststelling vertaald in een gemeentebreed bestemmingsplan)   Plantoelichting   Regels over windturbines, biogasinstallaties en grondgebonden zonnepanelen op/nabij bebouwde erven  
Allicht, een actieplan licht   Optioneel   -   Plantoelichting    
Verkeersbeleid  
module Wegcategorisering van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan   Optioneel   Basis voor akoestisch onderzoek   Plantoelichting   Akoestisch onderzoek is verwerkt in plantoelichting  
Plan van Aanpak bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” (PvA)  
- Ontwikkelruimte agrarische bedrijven ("ammoniakdilemma")
- Nieuwvestigings- en omschakelingsmogelijhkheden voor agrarische bedrijven
- Uitbreidingsmogelijkheden niet-agrarische bedrijven
- Groene bestemmingen
- Bestemming 'Wonen'
- Archeologie
- Reconstructiewetzones
- Grondwaterbescherming
- Nieuwe onderwerpen  
Optioneel



 
Verwerking beleidskeuzes in nieuw te maken bestemmingsplan   Planregels, verbeelding (dubbelbestemmingen/aanduidingen), plantoelichting    
Uitgangspuntennotitie bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” (aanvulling op PvA)  
Onderwerpen
- Verruimen mogelijkheden detailhandel (maatwerk)
- Toelaten woningsplitsing
- Bovenplanse sloop-bonusregeling
- Solitaire (vergunde) schuren
- Bescherming van minder dan 10 m brede landschapselementen
- Inhoudsmaat voor woningen
- Regeling opslag van hooibalen
- Gebruiksregels (planregels) zo kort mogelijk houden  
Optioneel



 
Verwerking beleidskeuzes in nieuw te maken bestemmingsplan   Planregels, verbeelding (dubbelbestemmingen/aanduidingen), plantoelichting  
 

Hoofdstuk 3 Beschrijving en analyse plangebied

3.1 Gebiedskarakteristiek

De gemeente Berkelland ligt in het noorden van de Achterhoek, op niet al te grote afstand van de stedelijke gebieden Hengelo-Enschede, Apeldoorn-Deventer-Zutphen en de Stadsregio Arnhem-Nijmegen (het voormalige KAN-gebied). Vanuit Duitsland stroomt de Berkel de gemeente binnen. Waar voorheen vele beken uiteen waaierden in een moerasgebied, stromen ze nu gekanaliseerd richting de rivier de IJssel. In het moerasgebied lagen grote en kleine 'eilanden'. Deze gebieden zijn in de 19e en 20e eeuw ontgonnen en recht verkaveld. In het westen van de gemeente liggen bossen met landgoederen. De Needse Berg overstijgt met zijn 34 m boven NAP alle andere hoogtes in de gemeente. Net als de grondmorenebulten waarop Gelselaar en Geesteren liggen, is dit een zichtbaar overblijfsel uit de IJstijd. Verder heeft het gebied veel dekzandruggen, met name rond Beltrum en langs de Berkel en de Bolksbeek. Midden in deze landschappen liggen de grotere kernen Eibergen, Neede, Borculo en Ruurlo.

3.2 Beschrijving en analyse gebied

De beschrijving van het plangebied is opgezet volgens de lagenbenadering, waarbij de voor dit bestemmingsplan relevante aspecten aan de orde komen. De lagenbenadering omvat de volgende drie lagen:

  • 1. de landschappelijke onderlegger (paragraaf 3.2.1);
  • 2. de droge en natte infrastructuur en technische infrastructuur (paragraaf 3.2.2);
  • 3. het grondgebruik/de functies (paragraaf 3.2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0002.jpg"

3.2.1 De landschappelijke onderlegger

Deze laag beschrijft welke abiotische en biotische aspecten ruimtelijk van belang zijn. Het begrip biotische aspecten doelt daarbij op niet-levende elementen in het gebied zoals geologie, bodem, cultuurhistorie en landschap. Daarnaast hebben biotische aspecten betrekking op levende organismen zoals de flora en fauna in het plangebied.

Ondergrond

Voor een korte beschrijving van de ondergrond in het plangebied wordt hierna kort ingegaan op de geologie, de bodem, het grondwater en de aardkundige waarden in het plangebied.

Geologie

De oudste afzettingen worden gerekend tot het Tertiair (55 tot 2,5 miljoen jaar oud). In deze periode lag de kustlijn over Oost-Nederland en zijn hier klei en fijn zand tot bezinking gekomen. Het gaat om Oligocene klei (omgeving Rekken). Op de meeste plaatsen ligt deze klei niet direct aan de oppervlakte, maar onder een laag dekzand.

Het grootste deel van de gemeente kreeg zijn vorm in het Pleistoceen, het tijdperk van de IJstijden. Dit tijdperk duurde van zo'n 2,5 miljoen jaar tot 10.000 jaar geleden. Toch komen ook aardlagen aan de oppervlakte die veel ouder zijn. Die liggen op het zogenaamde Oost-Nederlands Plateau. Dat plateau ligt grofweg oostelijk van de lijn Delden-Neede-Groenlo-Lichtenvoorde-Aalten. In de Saale-IJstijd stuwde de gletsjer stuwwallen op. De Needse Berg is daarvan een voorbeeld.

Bodem

In de gemeente komen overwegend veldpodzolgronden en beek- en gooreerdgronden voor. In het Ruurlose en Lintveldse Broek komen associaties van beekeerdgronden met rivierklei voor. Ook langs de Berkel en de Bolsbeek komt op vrij grote schaal beekklei voor. Op de essen en enken zijn dikke zwarte enkeerdgronden te vinden, die zijn ontstaan door eeuwenlange ophoging met heideplaggen en materiaal uit de potstallen. Vaak zijn dit al vanouds hoger gelegen (dekzand)ruggen, die nog eens extra opgehoogd zijn en zo de karakteristieke esvorm kregen. Ze zijn rond alle kernen zichtbaar. Een groot complex bevindt zich op de Needse Berg en rond Ruurlo. Tussen Beltrum en Groenlo ligt een stelsel van kleine essen op de dekzandruggen. Op de potstalcultuur wordt hierna nader ingegaan in de paragraaf Cultuurhistorie.

Aardkundige waarden

Op de onderstaande kaart uit het vroegere Streekplan Gelderland 2005 is te zien dat veel van de hiervoor genoemde gebieden zijn gewaardeerd voor hun aardkundige kwaliteit. In de gemeente Berkelland liggen gebieden met kwaliteiten van nationaal, provinciaal en regionaal niveau. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de escomplexen bij Geesteren en Gelselaar, de flanken van de Needse Berg, het gebied langs de Berkel tussen Rekken en Eibergen, de Mallumse es en de Hupselse es. De contouren van deze gebieden zijn ook terug te zien op de aardkundige kaart bij de gemeentelijke archeologische beleidswaardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0003.jpg"

Grondwater

De gemeente Berkelland kent een kleinschalig patroon van wegzijgend grondwater en kwel. De topografie speelt daarbij een belangrijke rol. Zo infiltreert het neerslagwater in hoge gebieden, op de plateauranden en –vlakten en op de dekzandruggen in het bekken. De dalen en laagtes zijn verzamelplaatsen van water. Vooral het plateau kent tamelijk lokale kwel, waarbij het neerslagwater een korte afstand aflegt van de hellingen naar de plaats waar het weer bovenkomt. Dit komt door de ondiepe moeilijk doorlatende lagen van keileem en Pleistocene klei op het plateau. De kwelgebieden zijn erosiedalen (bijvoorbeeld het dal van de Hupselse Beek en het vroegere dal van de gletsjerrivier bij Rekken-Zwillbrock). Onder aan de plateaurand zijn er enkele terreinen met veel kwel. Het gaat hierbij om een klein gebied bij het Noordijkerveld (Elsmansgoot), de zuidrand van Neede, De Kiefte ten zuiden van Eibergen en tussen Neede en Rietmolen (omgeving Kieftendijk).

Cultuurhistorie

De gemeente heeft in 2012 een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving opgesteld (vastgesteld 11 december 2012) die als Bijlage 12 is toegevoegd aan de plantoelichting. Onder de titel “Berkelland beschreven” bevat zij een cultuurhistorische gebiedsinventarisatie van het hele gemeentelijke grondgebied en identificeert zij (potentieel) waardevolle ensembles.

Landschap

De eerste bewoning dateert uit het Neolithicum (circa 2.000 voor Chr.). Ook zijn urnenvelden uit de Late Bronstijd en de IJzertijd gevonden.

De hogere zandruggen in het natte gebied hebben een hoge verwachtingswaarde voor archeologische vondsten, omdat dit plekken zijn die het eerst in gebruik zijn genomen voor bewoning. Vaak liggen de oude nederzettingen in of onder het esdek.

In de vierde eeuw na Chr. woonden in deze streek de Chamaven. Tijdens de grote volksverhuizing werd hun plaats deels ingenomen door de Saksen. Toen de bevolking toenam, moest de landbouwproductie groeien. De bouwlanden werden bemest met mest van schapen en met plaggen. Aanvankelijk waren de akkers geconcentreerd op vruchtbare plaatsen, zoals op het plateau en de stuwwal (Mallemse Es, Needse Berg, Gelselaarse Es en Geesterse Es). Later zwermden de boeren meer uit over het gebied. Door de vergroting van het areaal akkers, moest ook het heideareaal zich uitbreiden, om voldoende mest te krijgen. Zo verdween steeds meer aaneengesloten bos. Omdat op veel plaatsen het landschap van nature echter niet zeer geschikt was voor landbouw, bijvoorbeeld in de beekdalen en moerassige laagten, bleef er vrij veel bos over.

Landschap en ruimte/landschapsbeeld

In Berkelland ligt een reeks historische dorpen en buurtschappen, ieder met een eigen identiteit, historie en landschappelijke karakteristiek van dorp en omliggend buitengebied. Bij een aantal van die dorpen zijn hierin nog de oude dorpsmarken te herkennen. In die marken was er een functionele samenhang tussen het dorp, de akkers op de essen, de weides in beekdalvlaktes en heidevelden. In het zuiden ligt nog een speciaal landschapsensemble dat wordt gevormd door een grote moderne ontginning van het grote moerassige broekgebied in het lage midden van de Achterhoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0004.jpg"

Figuur: Berkel, dorpsmarken en beken; bron: Structuurvisie Berkelland 2025

Het landschap van de gemeente Berkelland kent de volgende drie zones:

  • in het oosten het glooiende landschap op het plateau;
  • in het westen het zogenaamde 'plat';
  • en daartussen een gebied met grote en kleine eilanden 'in het nat'.

Het meest oostelijke deel van Berkelland ligt op het Oost-Nederlandse plateau. Het meest westelijke stukje van de gemeente ligt op de gronden op het plat tussen Hengelo (Gelderland) en de Lochemse Berg. Tussen het plateau en het plat ligt een gebied dat veel nattigheid heeft gekend (water dat vanuit Duitsland het plateau afstroomde). Deze drie zones zijn verder onder te verdelen in zogenaamde landschapsensembles.

In de Ruimtelijke Visie Buitengebied (RVB) en de marke-werkboeken zijn deze landschapsensembles geschetst. Daarmee is het landschap van de gemeente ingedeeld in 11 dorpsmarken en een boermarke als eigentijdse landschapsensembles.

De Berkel loopt als een blauwe ader van oost naar west door het buitengebied en raakt ook direct de kernen Eibergen en Borculo. De Berkel is de verbindende schakel tussen de verschillende gebieden, maar tevens een belangrijk landschapselement.

Het woord ensemble wordt gebruikt om te benadrukken dat het om delen van het landschap gaat, die niet altijd eenvormig zijn, maar die in deze tijd wel als samenhangende delen worden ervaren. Hieronder staan de onderscheiden ensembles weergegeven.

Op het plateau:

  • 1. Rekken aan de Berkel: de entree van de Berkel tussen ruggen en veldontginningen.
  • 2. Eibergen en het dynamische veld: de zone van de N18.
  • 3. Buurtschap Mallem: de noordelijke uitwaaiering van het Oost-Nederlandse Plateau.

Eilanden in het nat:

  • 4. Rietmolen en omgeving
  • 5. Nederzettingen rond de Needse Berg: nederzettingen en randkampen.
  • 6. Geesteren en Gelselaar op de essen: 'middelgrote eilanden'.
  • 7. De strategische stad Borculo: stad op eilandjes in het nat.
  • 8. Haarlo en Overbiel en omgeving: het groene hart van Berkelland.
  • 9. Beltrum en omgeving: het eilandenrijk.
  • 10. De jonge veld- en broekontginningen: veld- en broekgebieden tussen Beltrum en Ruurlo.

Op het plat:

  • 11. Het moderne dorp Ruurlo en omgeving: dorp tussen landgoederen en kampen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0005.jpg"

Figuur: zones in het buitengebied

Hierna wordt per ensemble een korte omschrijving gegeven. Samen vormen deze landschapseenheden het landschap van de gemeente.

Ad 1: Rekken

De eerste twee kilometers kronkelt de rivier de Berkel door een besloten landschap. Aan weerszijden van de Berkel liggen grote dekzandruggen, die eeuwen geleden als bewoningsplek werden gekozen. Zo ontstonden kampontginningen. Verder zijn de veldontginningen relevant voor het landschap.

Ad 2: Eibergen

Dit ensemble kent oude en jonge ontginningen, essen, beken, beekdalen, grindgroeves, bossen, een nieuw gegraven waterloop, glooiend reliëf en een plateaurand.

Ad 3: Mallem

De Mallemse es is één van de grootste escomplexen van het gebied en is nog steeds een groot open akkergebied. Ten oosten van Mallem ligt het oude en grote bosgebied Hoones bos. Verder ligt in het gebied nog een oude meander van de Berkel.

Ad 4: Rietmolen en omgeving

Rietmolen ligt aan de Buurserbeek tussen kampontginningen. Stroomafwaarts liggen langs de beek grote waardevolle natuurterreinen. Verder is bij Rietmolen de parabooldekzandrug vermeldenswaardig (de grootste van Nederland). Op de historische kaart van 1900 is de vorm duidelijk te zien.

Ad 5: Needse Berg

De Needse Berg is een hoge stuwwal, omgeven door een krans van gordeldekzandwelvingen en –ruggen. Dit landschap is een ensemble van de Needse Berg, met een bos op de top, omgeven door een krans van kampontginningen (randkampen). Aan de noordkant daarvan liggen het Needse Achterveld en het Noordijkerveld, terwijl aan de zuidkant het Berkel- en Bolksbeekdal liggen. In dit gebied lag duizend jaar geleden waarschijnlijk een overstromingsvlakte, met afwisselend broekbos en weides.

Ad 6: Geesteren en Gelselaar

Geesteren is een oud esdorp dat tussen twee grote essen ligt. Aan de westkant liggen randkampen. Aan de oostkant ligt een oude kleinschalige veldontginning. Verder heeft het gebied veel zandpaden en kerkepaden en een natuurgebiedje ('t Goor).

Gelselaar is een oud esdorp. De hoge esgronden liggen als een hoefijzer rond het dorp. De steilrand is nog duidelijk zichtbaar. Het geheel van dorp en es ligt als een eilandje tussen het beekdal van de Elsmansgoot/Koningsbeek en het natte gebied waar de Bolksbeek vroeger vaak het land blank zette. Achter de Koningsbeek gaat het landschap over in de veldontginning van het Noordijkerveld. Het Gelselaarse broek is een jonge ontginning. Verspreid in het gebied liggen verder dekzandkopjes.

Ad 7: Borculo

Aan de westkant van Borculo liggen relatief veel steilranden die nog intact zijn. In het gebied ligt de Lebbinkbeek, met de historische plek Lebbenbrugge en een bosje met een vijver, genaamd de Waterster (van oorsprong behorend bij Havezate de Hoeve).

Ad. 8: Het groene hart van Berkelland rond Haarlo

In dit gebied liggen veel kleine dekzandruggen met eenmansessen. Rond Haarlo en Overbiel worden deze afgewisseld door enkele grote bosschages.

Ad 9: Het eilandenrijk van Beltrum

In het gebied rond Beltrum liggen kronkelige wegen en dekzandkopjes met essen.

Ad 10: Jonge veld- en broekgebieden tussen Beltrum en Ruurlo

Veel beken stromen door en vanuit dit gebied. De Baakse Beek is de belangrijkste.

Ad 11: Ruurlo tussen landgoederen en kampen

Hier liggen landgoedbossen en grote oude bouwlanden.

Archeologie

De gemeenteraad van Berkelland heeft op 17 november 2015 een nieuwe archeologische beleidswaardenkaart vastgesteld. Deze beleidswaardenkaart is gebaseerd op een rapportage van Archeologisch Adviesbureau RAAP (RAAP-rapport 2878) met als titel “Archeologie in de gemeente Berkelland. Een actualisatie van de archeologische waarden- en verwachtingskaart”. Het rapport geeft een actualisatie van het al eerder beschreven gemeentelijk beleid op archeologisch gebied uit RAAP-rapport 1701 (2009) en RAAP-rapport 2501 (2012). De in 2015 vastgestelde archeologische rapportage is als Bijlage 7 opgenomen in deze plantoelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0006.jpg"

Figuur: Aardkundige kaart bron: RAAP-RAPPORT 2878 (zie bijlagen)

De voorgaande afbeelding is een uitsnede uit de Aardkundige kaart met reliëfvormen en ontstaanswijzen die een onderlegger vormde voor de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart. Voor het buitengebied van Berkelland zijn de vele zones met een hoge of middenhoge historisch geografische waardering kenmerkend. De aanwezigheid van deze waarden is te verklaren door de oude ontginning en bewoning van het gebied. Hierdoor kent het gebied ook monumentale en/of beeldbepalende bebouwing. In de gemeentelijke archeologische beleidskaart is de aardkundige kaart verder onderverdeeld in Archeologisch Waardevolle Gebieden (AWG, 4 categorieën) en Archeologische Waardevolle Verwachtingsgebieden (AWV, 5 categorieën). Dit is te zien in de onderstaande figuur, een uitsnede van blad 2 van de archeologische beleidskaart (kaartbijlage 3 bij RAAP-rapport 2878). Deze gebiedsindeling is gehanteerd bij het toekennen van de archeologische dubbelbestemming, zie hiervoor ook paragraaf 4.3.4 van de plantoelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0007.jpg"

Figuur: uitsnede Archeologische beleidskaart bron: RAAP-RAPPORT 2878 (zie bijlagen)

Monumenten

De gemeente Berkelland kent 121 rijksmonumenten en 207 gemeentelijke monumenten. Deze worden beschermd via de Monumentenwet 1988 (met ingang van 1 juli 2016 via de Erfgoedwet) en de Erfgoedverordening van de gemeente Berkelland (vastgesteld op 26 januari 2010). Vermeldenswaardig zijn de omgeving van de Mallemse Molen (Eibergen) en Kasteel Huize Ruurlo waarvan de omgeving is aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht of beschermde buitenplaats (zie paragraaf 3.2.4).

Daarnaast is de kern Gelselaar en haar directe omgeving op 13 september 2013 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Voor de delen van het aangewezen beschermd dorpsgezicht die zich uitstrekken over het buitengebied, voorziet dit bestemmingsplan in een planologische regeling.

Biotische aspecten: natuur en ecologie/landschapsecologie

De natuur in Berkelland staat op veel plaatsen in relatie tot het water. Niet toevallig liggen de bijzondere natuurterreinen in kwelgebieden: het Noordijkerveld, Needse Achterveld, Teesselinkven en Beekvliet. Een uitzondering is de boswachterij Ruurlo, maar de natuurwaarden zijn hier dan ook minder bijzonder dan in de genoemde natte gebieden.

De ecologische hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. De EHS, inmiddels Natuurnetwerk Nederland (NNN) genoemd, is in de afgelopen jaren herijkt en vormt de basis voor het Nederlandse natuurbeleid. Daarbij geven de provincies, die sinds 2014 verantwoordelijk zijn voor het NNN, bij de inzet van middelen voor inrichting en beheer prioriteit aan de internationale verplichtingen op het gebied van Natura 2000-gebieden, soortenbescherming en de toepassing van de Europese Kaderrichtlijn Water. Binnen de NNN, waartoe ook de Natura 2000-gebieden behoren, geldt voor nieuwe ontwikkelingen een saldobenadering en een compensatie-regeling.

De Gelderse EHS wordt gevormd door het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN omvat een samenhangend netwerk van bestaande en de te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang in Gelderland. Daarbij behoren de Natura 2000-gebieden als internationaal beschermde natuurgebieden ook tot het GNN. Zij bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en kent ook zoekgebieden voor nieuwe natuur (7.300 ha) waarvan het grootste deel (5.300 ha) in 2025 moet zijn gerealiseerd. Ook de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones maken deel uit van de GNN.

Ter versterking van de ecologische samenhang tussen aangrenzende natuurgebieden binnen de GNN is een Groene Ontwikkelingszone aangewezen voor de aanleg van zogeheten ecologische verbindingszones. De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. De GO heeft een dubbele doelstelling door zich te richten op economische ontwikkeling in combinatie met (substantiële) versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap. Het gaat daarbij vaak om nieuw te realiseren natuur in lijn- of vlakvormige structuren of elementen, die ertoe dienen om bestaande natuurgebieden met elkaar te verbinden en zodoende migratiemogelijkheden te scheppen voor flora, fauna, insecten etc.

In het plangebied zijn de GNN en GO voor een belangrijk deel gekoppeld aan water. Zo beslaat de GO onder meer gebieden langs de Baakse Beek, de Slinge, de Hupselse Beek-Leerinkbeek, de Berkel, de Middelhuisgoot, de Horstgoot, de Koffiegoot en de Buurserbeek. Daarnaast kent het plangebied droge ecologische verbindingszones (EVZ) langs de spoorlijn Winterswijk-Ruurlo, de verbinding vanaf de Groenlose Slinge via Eibergen naar Duitsland en een verbinding van de Buurserbeek via het Noordijkerveld naar Zwiep en Ampsen (zie kaartbijlagen bij de Omgevingsverordening Gelderland). Toch is ook deze laatste EVZ voor een groot deel ook gekoppeld aan natte terreinen zoals de Horstgoot en een stukje Berkel. De Horstgoot heeft een belangrijke functie bij de instandhouding en verspreiding van de boomkikker.

De gemeente Berkelland kent weinig terreinen met voedselarmoede, zoals schrale heide met vennen en schraalland. Het is wel belangrijk dat er een verbinding gemaakt wordt tussen de bestaande terreinen. Hierdoor kunnen soorten en levensgemeenschappen die gebonden zijn aan schrale tot matig voedselrijke milieuomstandigheden, levensvatbare populaties houden. Dit kan worden bereikt door de aanleg van kleine en grote stapstenen en verbindingszones, zodat het heideschraalland aan de Konijnendijk, de Nijkampseheide aan de Nijkampsweg, het Haaksbergerveen met Lankheet, het Needse Achterveld, de 'Parel de Breken', het Roeterinksbroek, 't Veller, het Wanninkhof, het Stelkampsveld (Lochem), Zwillbrock (Duitsland), Grote Veld (Lochem) en delen van Noordijkerveld met elkaar worden verbonden. Stapstenen en verbindingszones zijn overigens niet alleen van belang voor natte heide en schrale graslanden, maar ook voor de natuurwaarden in het Teeselinkven.

Omdat de natuur in Berkelland vooral is gerelateerd aan natte situaties, zijn de beken goede dragers van de verbindingszones. Deze verbinden de natuur van het Nederlands Plateau met die van de IJssel en daarmee het hele rivierengebied. Ze vormen verder aantrekkelijke leefgebieden voor amfibieën, zoals de boomkikker, heikikker en kamsalamander, vlinders en libellen, maar ook voor vleermuizen en karakteristieke beekvissen zoals de winde.

Ook zijn er belangrijke droge verbindingszones die plaatselijk ruimte bieden populaties zandhagedissen (de spoorlijn Zutphen-Winterswijk en de verbinding vanaf de Groenlose Slinge via Eibergen naar Duitsland).

In het Berkellandse buitengebied ligt het Teeselinkven dat tot voor enige jaren in beeld was om te worden aangewezen als Natura 2000-gebied. Daarnaast liggen in de directe omgeving van de gemeente Berkelland de Natura 2000-gebieden Stelkampsveld (Beekvliet), Buurserzand en Haaksbergerveen, Korenburgerveen, en de Duitse Natura 2000-gebieden Zwillbrocker Venn und Ellewicker Feld, Moore und Heiden des westlichen Münsterlandes, Witte Venn Krosewicker Grenzwald en Lüntener Fischteich und Ammeloer Venn. De bovenvermelde gebieden en elementen met hun actuele waarden (onder andere dieren- en plantensoorten) vormen samen de drager van het ecologisch potentieel binnen de gemeente en haar directe omgeving.

3.2.2 De droge en natte infrastructuur en leidingen

Droge infrastructuur

Het buitengebied van de gemeente Berkelland kent een aantal provinciale wegen en een rijksweg N18. Voor het vernieuwen van het tracé van de N18 is inmiddels een Tracébesluit vastgesteld en onherroepelijk geworden (dat zal worden opgenomen in het bestemmingsplan Berkelland, tracébesluit N18 2015, dat na vaststelling in dit bestemmingsplan wordt doorvertaald en anders uit het plangebied zal worden gehaald). De belangrijkste infrastructurele lijnen die het buitengebied doorsnijden zijn de N319 (Zutphen – Winterswijk), de N312 (Lochem – Lichtenvoorde), de N315 (Doetinchem – Enschede), de N18 (Varsseveld – Enschede), N824 (Neede – Diepenheim), N822 (Borculo – Eibergen) en de N825 (Lochem – Borculo). De kernen zijn goed ontsloten door geasfalteerde wegen. Ten zuiden van Ruurlo ligt een spoorlijn van Zutphen naar Winterswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0008.jpg"

Figuur: wegenstructuur in het plangebied

Voor de beperking van verkeersonveiligheid en overlast door wegverkeer, is het van belang om het verkeer te concentreren op de daarvoor bedoelde verkeersaders met een duurzaam veilige inrichting. Daardoor kunnen verblijfsgebieden zo worden ingericht dat de rust, variatie en kleinschaligheid van het landschap behouden blijft.

Op 24 juni 2008 hebben burgemeester en wethouders hiertoe de module Wegcategorisering van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan vastgesteld. Dit document bevat een indeling van het gemeentelijk wegennet in verschillende categorieën. De basis voor deze wegcategorisering is de N18 en de daarop aansluitende provinciale ontsluitingswegen. Dit zijn de verkeersaders voor het afwikkelen van het regionale verkeer.

De toegangswegen zorgen voor de verbinding tussen de kernen, terwijl de woon- en buurtwegen tot het verblijfsgebied horen. Onder deze laatste categorie vallen ook de talrijke zandwegen in het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0009.jpg"

Natte infrastructuur

Vanuit Duitsland, waar de Berkel meandert, loopt de Berkel met een strakke boog over het Nederlandse Plateau. Net voorbij Eibergen loopt zij het lager gelegen, centraal Achterhoekse gebied in, met brede beekdalvlaktes en hogere ruggen. Midden in dit zeer natte gebied stroomt ze langs Borculo. Weer verder naar het westen stroomt ze richting het iets hoger gelegen gebied, dat vanouds Graafschap heet. Op de overgang naar dit gebied met vele bosrijke landgoederen, tussen Kulsdom en Zwiep, stroomt ze de gemeente uit naar het westen, om bij Zutphen in de IJsselvallei te stromen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0010.jpg"

Naast de Berkel stromen er diverse beken min of meer parallel aan elkaar naar de IJssel. De beken stromen globaal oost-west. De belangrijkste beken zijn de Buurserbeek-Schipbeek, Baakse Beek, Bolksbeek, Slinge, Leerinkbeek, Hupselse Beek, Ramsbeek en de Veengoot.

Technische infrastructuur (leidingen en veiligheidszones)

In het buitengebied van Berkelland bevinden zich delen van drie bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Daarvan beheert Tennet namens Liandon twee 150kV-hoogspanningsverbindingen, terwijl zij ook nog een ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding en de bovengrondse 110 kV-hoogspanningsverbinding Haaksbergen-Eibergen beheert. De andere hoogspanningsverbindingen bevinden zich tussen Borculo-Winterswijk en tussen Lochem-Borculo. Ook zijn in het plangebied aardgastransportleidingen, persleidingen, watertransportleidingen en een brandstofleiding aanwezig. Alhoewel delen van de brandstofleiding inmiddels zijn verwijderd is het wenselijk om deze leiding nog wel op te nemen in het bestemmingsplan. Dit om het resterende deel met het oog op de veiligheid te blijven beschermen.

Daarnaast ligt een deel van de gemeente Berkelland binnen een radarverstoringsgebied en een laagvliegroute. Ook lopen er straalverbindingszones/straalpaden over het plangebied. Deze worden net als de radarverstoringszone rondom Kamp Holterhoek op de verbeelding weergegeven (zie paragraaf 4.3).

De leidingbeheerders zullen worden betrokken bij het vooroverleg over het bestemmingsplan.

3.2.3 Het grondgebruik/de functies

Berkelland is een plattelandsgemeente waarin het agrarisch gebruik van gronden van vroeger uit de voornaamste economische drager is geweest. Van het totale grondgebied van de gemeente was in 2014 circa 70% in agrarisch gebruik (ca. 18.000 ha van in totaal 26.000 ha). In 2015 telde de gemeente volgens de CBS-data 737 veehouderijbedrijven, bestaande uit 598 graasdierbedrijven (o.m. melkveehouderijen) en 139 bedrijven met hokdieren (intensieve veehouderij) waarvan het merendeel tot de varkenshouderijen behoorde. Tevens waren er ongeveer 150 bedrijven met akkerbouw en 8 bedrijven met tuinbouw aanwezig. Verder kent het plangebied 1 glastuinbouwbedrijf. Uit de hiervoor genoemde gegevens is op te maken dat het aantal agrarische bedrijven in de periode 1996-2011 met circa 43% is afgenomen. Deze afname in aantallen is bij alle bedrijfstypen waarneembaar. De afname in het aantal akkerbouwbedrijven en tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven is relatief het kleinst geweest. De totale bedrijfsomvang is in de periode 1996-2005 met circa 30% afgenomen. Ook hier is de afname waarneembaar bij alle bedrijfstypen.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is gebleken dat het aantal agrarische bedrijven is blijven afnemen. Zo kent het nieuwe bestemmingsplan aanzienlijk minder agrarische bouwvlakken dan de geldende bestemmingsplannen gezamenlijk. Deze trend heeft zich ook voortgezet na de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” op 26 juni 2013. Er is dus nog steeds sprake van een afnemend aantal agrarische bedrijven, waarbij op een groeiend aantal agrarische bedrijven ook nevenfuncties worden uitgeoefend naast de agrarische hoofdfunctie.

Verder komen er ook andere bedrijven voor dan landbouwbedrijven. Het gaat dan in z'n algemeenheid om agrarisch-technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven, paardenhouderijen, aan het buitengebied gebonden bedrijven en niet-agrarische bedrijven. Ook komen er in het buitengebied veel burgerwoningen voor.

Recreatie is in het buitengebied van Berkelland vooral kleinschalig van karakter. Er zijn veel kleinschalige voorzieningen, zoals (mini)campings, bed & breakfast-accommodaties, hotels en pensions. Verder is er een dagrecreatief attractiepunt met een meer regionaal karakter, in de vorm van de Hambroekplas. Hier vindt vooral strandrecreatie plaats.

3.2.4 Bijzondere gebieden

In het Berkellandse buitengebied liggen aan aantal bijzondere gebieden. Zij zijn bijzonder te noemen vanwege hun beschermde status of vanwege hun functie in combinatie met hun omvang.

Historische Buitenplaats Ruurlo

Kasteel Huize Ruurlo wordt al in 1326 genoemd en is vanaf de 15e eeuw in handen van de Nederlandse adellijke familie Van Heeckeren geweest. Na een restauratie aan het begin van de jaren '80 werd het kasteel tot aan de fusie met de andere gemeentes van Berkelland gebruikt als gemeentehuis. Tegenwoordig hebben het kasteel en het bijbehorende koetshuis een museumfunctie. Doordat er in alle voorgaande eeuwen permanent aan het kasteel gebouwd werd, bestaat het gebouw uit een mengelmoes van bouwstijlen. Het kasteel ligt in een park. In dat park staat naast het kasteel de Orangerie. De Orangerie heeft een horecafunctie waarbij ook vergaderingen, seminars, workshops en brunches plaatsvinden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 17 juli 2008 besloten het complex Vordenseweg 2 e.a. in Ruurlo, plaatselijk bekend als kasteel Huize Ruurlo en omgeving, aan te wijzen als beschermd monument. De aanwijzing is een samenvoeging van verschillende besluiten die eerder voor onderdelen van het complex werden genomen. Het geheel wordt nu aangeduid als 'Complex Historische Buitenplaats Ruurlo'.

Beschermd dorpsgezicht Gelselaar

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Infrastructuur en Milieu besloten op 13 september 2013 om Gelselaar aan te wijzen als beschermd dorpsgezicht. Gelselaar is een bijzonder dorp omdat de ontwikkeling van een laat middeleeuws brinkdorp tot een moderne agrarische nederzetting in het begin van de 20e eeuw nog goed te zien is aan het dorp. In het kort zijn binnen dit gebied bijzonder:

  • het essencomplex, samen met het dorp, de vrijstaande boerderijen en de begraafplaats;
  • de openheid vanaf de essen naar het dorp; het coulisselandschap;
  • de vorm van het dorp met verschillende boerenerven;
  • de gebouwen en het historische wegen- en voetpadennetwerk met vertakkingen en kruisingen;
  • landschapselementen als hoogteverschillen, sloten en houtwallen;
  • de boerenerven, die bestaan nog echt uit een boerderij, bijgebouwen, erf en een toegangsweg;
  • de 'maat' van de bebouwing en de samenhang tussen de gebouwen omdat je kunt zien dat ze gebouwd zijn volgens de (destijds) lokale bouwtraditie.

Beschermd dorpsgezicht Mallumse Molen

De Mallumsche Molen is een onderslagwatermolen in Mallem. De vroegste vermelding van deze watermolen stamt uit 1424. De huidige molen is in 1748 gebouwd, nadat zijn voorganger in 1746 afbrandde. Oorspronkelijk bevond zich aan de overzijde een oliemolen, die in 1917 is gesloopt. De molen maakte deel uit van het Hof te Mallem. De Mallumsche Molen heeft tot 1943 gemalen. Behalve korenmolen is de molen ook als pelmolen in bedrijf. In 1972 is de Mallumse molen en omgeving aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

Wederopbouwgebied Beltrum

Ten aanzien van het Berkellandse landschap is de omgeving van Beltrum in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Visie Erfgoed en Ruimte aangewezen als een van de 30 naoorlogse wederopbouwgebieden met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. De gebieden geven samen een goed beeld van hoe er gedacht, gebouwd en ingericht werd in het tijdperk van de wederopbouw (1940-1965).

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de te beschermen (landschappelijke) kwaliteiten in dit gebied.

Bijzonder aan de ruilverkaveling van Beltrum (1950) is dat voor het gebied een landschapsplan werd gemaakt met oog voor het bestaande landschap, nog voordat de Ruilverkavelingswet (1954) ertoe verplichtte.

Voor de ruilverkaveling lag er rond Beltrum een wirwar van verspreid liggende, kleine en daardoor onrendabele kaveltjes. Armoede en kennisachterstand waren hiervan bijverschijnselen.

Bij de ruilverkaveling vond schaalvergroting plaats, waarbij de agrarische kavels zijn vergroot, het wegennetwerk is opgeschaald (grotendeels verhard) en kavelgrensbeplantingen zijn verwijderd. Bestaande boerderijen werden gemoderniseerd en er kwamen ook agrarische bedrijven bij, relatief kleinschalig met veel diversiteit aan bebouwing.

Naast de agrarische doelen omvatte de ruilverkaveling ook maatschappelijke doelen. De streekverbetering was mede bedoeld om maatschappelijke achterstanden te bestrijden. Daarnaast werd er naar gestreefd om de voornaamste karakteristieken van de bestaande landschapsstructuur herkenbaar te houden. Deze structuur bestond uit vier deelgebieden, elk met hun eigen kenmerken: de Beltrumer es, het kampenlandschap, de jonge heideontginningen en het beekdal. Hiertoe omvatte het ruilverkavelingsplan ook een beplantingsplan ter 'aankleding' van het landschap. Dankzij herstel en behoud van beplanting langs de vaak gekromde wegen en bij bestaande boerderijen werd een tamelijk intiem karakter behouden.

De uitvoering heeft vervolgens plaats gevonden tussen 1952 en 1957 voor een gebied van 2.770 ha, waarbij de wegenstructuur werd aangepast en diverse zandwegen werden verhard, met name in het kampenlandschap. De meeste wegen hebben nieuwe beplantingen gekregen. In samenhang met de kavelruil werd beplanting langs wegen en vooral langs erfranden uitgedund of verwijderd. Daarnaast zijn de bestaande beken grotendeels rechtgetrokken en zijn er greppels en sloten gegraven om natte plekken voldoende te ontwateren. Door de ruilverkaveling zijn de contrasten tussen de deelgebieden verwaterd, maar een aantal onderscheidende kenmerken zijn behouden gebleven. Zo zijn de kronkelige wegen en de hoge dichtheid aan oude boerderijen kenmerkend voor het kampen landschap. In het heideontginningslandschap liggen de boerderijen veel verder uit elkaar en is de wegenstructuur rechtlijniger.

Sinds de ruilverkaveling hebben in de landschapsstructuur weinig veranderingen meer plaats gevonden. De wegenstructuur is nauwelijks meer veranderd. Aan het begin van de 21e eeuw heeft een nieuwe ruilverkaveling plaats gevonden, maar die was hoofdzakelijk administratief van karakter, waarbij de kavels in hoofdzaak ongewijzigd zijn gebleven. Op een aantal beektrajecten van de Slinge en Oude Leerinkbeek zijn beekherstelprojecten uitgevoerd, waarbij meanders zijn hersteld en oevers zijn verflauwd.

De gemeente wordt geadviseerd nieuwe ontwikkelingen in het gebied vorm te geven volgens de principes die zijn gehanteerd in het landschapsplan. Bestaande weg- en kavelgrensbeplantingen en oude klinkerbestratingen dienen behouden te blijven. Hiervoor is een goed beheer van wegen, bermen en wegbeplanting noodzakelijk.

Daarnaast kan het kleinschalig karakter van het kampenlandschap worden versterkt door aanleg van nieuwe paden langs oude routes en bomenrijen. Bij schaalvergroting in de landbouw kan de landschapsstructuur worden versterkt door versterking van de beplantingsstructuur langs wegen en kavelranden. Erfbeplanting in de vorm van dichte houtsingels past niet bij de huidige landschapsstructuur.

In dit bestemmingsplan zijn alle waardevolle landschapselementen geïnventariseerd en in het bestemmingsplan voorzien van een beschermende regeling.

Leo-Stichting

De Leo-Stichting (ook wel genaamd Klein-Borculo) is een gemeenschap twee kilometer ten zuiden van Borculo. Wonen, onderwijs en jeugdzorg zijn de belangrijkste functies. De woonfunctie is geconcentreerd aan de westkant van Leo-Stichting.

Daarnaast zijn in het gebied van oudsher diverse instellingen gevestigd voor onderwijs en voor het opvangen van jongeren die professionele hulp nodig hebben. Deze jongeren wonen in de instellingen die op het terrein aanwezig zijn en volgen voor een deel daar ook het onderwijs. Het gebied heeft al ruim 100 jaar deze functie.

Voor het gebied Leo-Stichting is een Omgevingsvisie (2010) opgesteld. Deze geeft de ruimtelijke ontwikkelingsrichting van Leo-Stichting weer. Uitgangspunt bij het opstellen van de omgevingsvisie was het maken van keuzes ten aanzien van de hoofdfuncties van het gebied, het kaderstellend beleid vanuit gemeente en provincie en het verminderen van de verwevenheid van conflicterende functies.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op basis van de Omgevingsvisie Leo-Stichting gekozen voor de optie 'consolideren' van het bestaande gebruik. Dit houdt in dat het huidige gebruik (wonen, zorg en opleiding) wordt voortgezet en ook planologisch wordt vertaald.

LSG Rentray

LSG Rentray was een multi-sectorale (jeugd)zorgorganisatie voor jongeren en volwassenen met gedragsproblemen. Over het algemeen behandelde zij cliënten met een licht verstandelijke beperking. Doel van LSG Rentray was hen zó op te voeden, te behandelen en te onderwijzen, dat ze een maatschappelijk aanvaardbare leefstijl ontwikkelden.

Op 12 maart 2010 werd bekend dat het gebruik van LSG Rentray te Rekken als justitiële jeugdinrichting (JJI ) op termijn zou worden beëindigd. In plaats daarvan plaatsen LSG Rentray en Trajectum vergelijkbare jongeren en volwassenen zonder strafrechtelijke veroordeling in open of gesloten behandeling waarbij de opgebouwde expertise blijvend ingezet kan worden. Voor de terreinen van LSG Rentray en Trajectum is kort geleden een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld dat vormgeeft aan deze ontwikkeling. Het gebied is daarom buiten het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” gelaten.

Voormalige FPC Oldenkotte

De voormalige forensisch-psychiatrische kliniek FPC Oldenkotte bevindt zich ten noordoosten van de kern Rekken aan de Kienvenneweg. Op die plek is sinds het begin van de 20e eeuw een vorm van opvang aanwezig, beginnend als een voorziening voor in de gevangenis verblijvende zwakzinnige mannen. Toen in 1928 de tbr-maatregel (nu tbs) werd geïntroduceerd, werd “Rekken” de eerste kliniek voor veroordeelden met een tbr-maatregel. Na talloze uitbreidingen is in 1990 het huidige hoofdgebouw in gebruik genomen waardoor de patiëntencapaciteit van enkele tientallen opliep tot boven de honderd. Sinds het begin van deze eeuw worden in de kliniek patiënten opgevangen. FPC Oldenkotte is nu een onderdeel van een zelfstandige stichting. Voor de FPC is in 2010 een eigen bestemmingsplan opgesteld dat was toegesneden op de toekomstplannen van de kliniek. Daarna is besloten om FPC Oldenkotte niet langer in gebruik te houden als tbs-kliniek. Het proces om een nieuwe invulling te geven aan de bebouwing en het bijbehorende terrein kan in planologische zin het beste worden verwerkt in een herziening van het bestemmingplan “Buitengebied, FPC Oldenkotte 2010”. Om die reden blijft het terrein van het gesloten FPC buiten het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”.

3.3 Gebiedsgerichte aandachtspunten

Deze paragraaf noemt puntsgewijs gebiedsgerichte aandachtspunten die van belang zijn bij de verdere uitwerking van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”:

  • landbouw, een goede juridisch-planologische regeling voor de agrarische bedrijven binnen de kaders van de geldende wetgeving en de daarop gebaseerde rechtspraak;
  • een juridisch-planologische regeling voor functieverandering van bestaande vrijgekomen/vrijkomende gebouwen;
  • een goede juridisch-planologische regeling voor water, beken en hun beekdalen mede in relatie tot beleid over natte ecologische verbindingszones (EVZ, behorend tot GO);
  • mogelijkheden opnemen voor inrichtingsmaatregelen langs de oevers van wateren die vallen onder de Kaderrichtlijn Water (KRW);
  • versterken en realiseren van droge ecologische verbindingszones;
  • behoud van kwaliteit van bos- en natuurgebieden;
  • behoud van kwaliteit van aardkundig waardevolle gebieden;
  • behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden en in het landschap, door deze aan te duiden en/of mede te bestemmen in het bestemmingsplan;
  • infrastructuur: interlokale en lokale verbindingswegen apart bestemmen en overige wegen binnen gebiedsbestemmingen laten vallen.

Hoofdstuk 4 Hoofdlijnen bestemmingsplan

4.1 Doelen en uitgangspunten plan

Voor het bestemmingsplan voor het Berkellandse buitengebied geldt de volgende hoofddoelstelling:

Het ontwikkelingsgerichte bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” richt zich op het behoud en waar mogelijk de ontwikkeling en versterking van de ruimtelijke en functionele kwaliteit van het plangebied. Het richt zich hierbij vooral op het consolideren van de kwaliteit voor aan het buitengebied gebonden functies (wonen, werken, landbouw, bos, natuur, landschap, recreatie en water), dit in samenhang met de dynamiek van die functies en van de aanwezige waarden.

De ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. De aanwezige cultuurhistorische waarden (cultuurhistorie, archeologie en monumenten), landschappelijke waarden en natuurwaarden spelen hierbij een belangrijke rol. Daarbij houdt het bestemmingsplan rekening met ruimtelijk relevante water- en milieuaspecten. Ook gaat het in op de overige functies in het plangebied. Vaak is het planologisch beleid voor deze overige functies ondergeschikt aan de hoofdfuncties van het buitengebied.

De hoofddoelstelling is in het bestemmingsplan uitgewerkt in de volgende subdoelen:

  • 1. Landbouw: behoud en waar mogelijk versterking van de agrarische bedrijvigheid binnen de mogelijkheden die de wetgeving en de daarop gebaseerde rechtspraak biedt. Hierbij houdt het bestemmingsplan rekening met de aanwezige landbouw (qua agrarische bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling), landbouw met een neventak en verbrede landbouw;
  • 2. Bos/Natuur: behoud en waar mogelijk versterking van de ecologische verscheidenheid. Het bestemmingsplan houdt rekening met de aanwezige soorten en met de bescherming, realisatie/versterking van de aanwezige ecologische (hoofd)structuur (water, bosgebieden, natuurgebieden, landschapselementen).
  • 3. Landschap: behoud en waar mogelijk versterking van de landschappelijke identiteit en verscheidenheid, zowel visueel-ruimtelijk als cultuurhistorisch gezien. Het bestemmingsplan houdt hierbij rekening met de landschappelijke onderlegger van de verschillende (deel)gebieden.
  • 4. Archeologie/Cultuurhistorie: behoud en waar mogelijk verheldering van archeologische gebieden en cultuurhistorische structuren. Hierbij biedt het bestemmingsplan ook mogelijkheden voor herstel door ontwikkeling op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beschrijving.
  • 5. Recreatie: behoud en waar mogelijk versterking van de mogelijkheden voor recreatie en recreatief (mede)gebruik. Het bestemmingsplan gaat hierbij uit van de aanwezige toeristisch-recreatieve infrastructuur (paden, routes, bossen) en van het al vastgestelde beleid ('Beleef het in Berkelland').
  • 6. Water: behoud, herstel en ontwikkeling van het bestaande watersysteem. Bij dit doel houdt het bestemmingsplan rekening met het vasthouden en bergen van gebiedseigen water.

Voor het bereiken van de subdoelen gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1. het scheiden (waar nodig) dan wel het verweven (waar mogelijk) van de verschillende functies in het buitengebied (wonen, werken, landbouw, bos, natuur en landschap, water, alsmede recreatie en toerisme);
  • 2. het voorkómen van een onevenredige toename van niet-agrarische functies en niet functioneel aan het buitengebied gebonden functies (wonen en werken) in het primair agrarisch gebied / landbouwontwikkelingsgebied door een zonering van de mogelijkheden voor hergebruik van Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) en Nieuwe Economische Dragers (NED);
  • 3. het behouden en waar mogelijk versterken van het landelijke karakter van het buitengebied, mede in relatie tot de functie als uitloopgebied voor extensieve recreatie;
  • 4. het behouden en versterken van aanwezige landschappelijke waarden en natuurwaarden binnen het plangebied, onder meer door de bescherming van landschapselementen via de verbeelding;
  • 5. het zoveel mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, het terugdringen van verdroging en het bereiken van de chemische en ecologische waterkwaliteit;
  • 6. het zoveel mogelijk rekening houden met milieuzoneringen/milieuzones en het bereiken van de algemene milieukwaliteit;
  • 7. ruimtelijke inrichting van oevers die bijdragen aan vasthouden van water en een betere waterkwaliteit.

4.2 Plansystematiek

De gemeente Berkelland kiest voor het buitengebied voor een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan binnen de mogelijkheden die de wetgeving en de daarop gebaseerde rechtspraak biedt. Daarom kiest zij voor een globaal en flexibel plan, dat uitgaat van een adequate bescherming van aanwezige waarden en kwaliteiten binnen het plangebied en zijn directe omgeving, maar ook van ontwikkelingsmogelijkheden met randvoorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit in en nabij het plangebied. Dit betekent dat het bestemmingsplan waar mogelijk globaal en flexibel is, maar waar nodig ook gedetailleerd is. Op deze manier wil het bestemmingsplan de waarden in het buitengebied beschermen, maar tegelijkertijd ook enige ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen.

Het nieuwe bestemmingsplan bevat verschillende elementen. Er is sprake van waarden die beschermd moeten worden, waarbij sommige te beschermen waarden/gebieden zoals de Natura 2000-gebieden ook zijn gesitueerd buiten het plangebied. Daarnaast zijn er ook functies die grotendeels vastliggen. Het plan consolideert de bestaande situatie waar nodig en geeft een algemene regeling voor toekomstige (kleinschalige) ontwikkelingen, waaraan de gemeente de ruimte wil geven.

Het ontwikkelingsgerichte karakter van het bestemmingsplan komt het meest duidelijk naar voren in de mogelijkheden voor het verlenen van afwijkingen en voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Deze zogenaamde 'binnenplanse flexibiliteitbepalingen' bieden mogelijkheden voor behoud en herstel van waarden door ontwikkeling, maar ook voor beperkte afwijkingen van maatvoorschriften in bouwregels. Door voorwaarden te stellen aan het verlenen van afwijkingen/wijziging, bevat het bestemmingsplan een afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen dat rekening houdt met de te beschermen waarden.

Binnen het plangebied worden deze verwacht op het terrein van landbouw (onder meer functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen), natuur en landschap, recreatie, water, et cetera. Daar waar ontwikkelingen zijn voorzien, zullen deze in gebieden met bijzondere waarden nader worden afgewogen.

Afhankelijk van de zwaarte van de ontwikkeling kan dit via afwijking of wijziging plaatsvinden, als aan de voorwaarden wordt voldaan die in het bestemmingsplan gesteld zijn. Op deze wijze wordt rekening gehouden met actuele waarden in of nabij het plangebied en zijn nieuwe ontwikkelingen niet op voorhand uitgesloten. De ontwikkelingsgerichtheid van het bestemmingsplan komt daarmee vooral tot uiting via de afwijkings- en wijzigingsregels bij de toegekende bestemmingen en de daaraan gekoppelde randvoorwaarden.

4.3 Planthema's

Voor het buitengebied van Berkelland is een groot aantal planthema's van belang. Deze planthema's worden hieronder toegelicht. Daarbij worden ook de bij het thema horende planregels toegelicht. Bij wijze van algemene toelichting op de planregels kan worden opgemerkt dat zij beginnen met inleidende regels. Zij bevatten de begripsbepalingen en de meetvoorschriften. Deze laatste groep planregels (wijze van meten) sluit aan op de SVBP2012. Deze regeling is overigens gehanteerd bij de juridische opzet van het hele bestemmingsplan.

4.3.1 Planthema landbouw

Agrarische gebiedsbestemmingen

Bij de toekenning van de agrarische gebiedsbestemmingen gaat het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” uit van een driedeling in bestemmingen:

  • 1. De bestemming 'Agrarisch' (lettercode 'A') richt zich op het agrarisch gebied waar de landbouwfunctie voorop staat. Dit gebied heeft geen specifieke landschaps- of natuurwaarden.
  • 2. De bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden', (lettercode 'AW-L') richt zich op de agrarische gronden, waar naast de agrarische functie bestaande en omschreven landschappelijke waarden beschermd dienen te worden. Beschermingsmaatregelen zoals een omgevingsvergunningstelsel richten zich op het behoud van deze waarden.
  • 3. De bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden' (lettercode 'AW-NL') richt zich op agrarische gronden, waar naast de agrarische functie bestaande en omschreven natuur- en landschapswaarden beschermd dienen te worden. De bescherming van de aanwezige waarde speelt een grotere rol dan in de andere twee agrarische gebiedsbestemmingen.

De begrenzing van deze gebiedsaanduidingen is afgestemd op de agrarische bestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen, de ruimtelijke zonering uit de Structuurvisie Berkelland 2025 als uitwerking van de Ruimtelijke Visie Buitengebied (RVB) en de gebiedsindeling uit de Omgevingsverordening Gelderland. Ook is gelet op het bestaande grondgebruik en de bestaande natuur- en/of landschapswaarden. Bijzondere waarde-aanduidingen zijn door middel van gebiedsaanduidingen of een dubbelbestemmingen op de verbeelding opgenomen.

Voorbeelden van gebiedsaanduidingen zijn: cultuurhistorisch waardevolle akkers, aardkundig waardevol gebied en weidevogels- en ganzengebieden. De onderverdeling naar gebiedsaanduidingen in de verschillende agrarische gebieden met waarden is in het volgende schema weergegeven.

Waarden en de agrarische gebieds-
bestemmingen  
A   AW-L   AW-NL  
Landschapswaarden:        
Aardkundig waardevol   -   X   X  
Beschermingszone natte natuur (hydrologisch waardevol)   -   X   X  
Cultuurhistorisch waardevolle akker   -   X   X  
Nationaal landschap   -   X   X  
Natuurwaarden:        
Weidevogels- en ganzengebieden   -   -   X  

In verband met de bescherming van de landschaps- en natuurwaarden in het plangebied is het wenselijk dat een aantal werken en werkzaamheden in het agrarisch gebied (buiten het bouwvlak) eerst wordt getoetst voordat daarvoor toestemming wordt verleend. Deze toetsing verloopt via een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (vroeger 'aanlegvergunning'). Dit omgevingsvergunningenstelsel wordt soms gekoppeld aan de nadere aanduiding bij de agrarische gebiedsbestemmingen, maar er zijn ook algemeen geldende vergunningplichten. Op deze manier wordt geprobeerd om een omgevingsvergunning alleen verplicht te stellen wanneer dit echt noodzakelijk is met het oog op de bescherming van aanwezige waarden.

Agrarische bouwvlakken zijn uitgezonderd van sommige omgevingsvergunningplichten. Zo wordt bereikt dat ook voor die gebieden alleen een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden nodig is als activiteiten de eventueel aanwezige waarden zouden kunnen aantasten. Zo is binnen de weidevogels- en ganzengebieden een omgevingsvergunningstelsel van toepassing dat zich vooral richt op het geschikt houden van deze gebieden voor weidevogels.

Verharde en onverharde wegen en paden die geen verkeersbestemming hebben gekregen, zijn doorgaans binnen de agrarische gebiedsbestemmingen opgenomen en toegelaten. Voor de aanleg van en het verharden van (on)verharde paden is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (aanlegvergunning) opgenomen. Voor werkzaamheden die zich richten op kleine watergangen, die ook in de agrarische gebiedsbestemmingen zijn opgenomen, geldt ook een omgevingsvergunningstelsel.

In het bestemmingsplan is verder een vergunningstelsel opgenomen voor de opslag van hooibalen buiten de agrarische bouwvlakken, al dan niet verpakt in folie, gedurende een periode van langer dan zes weken. Deze regeling is in het bestemmingsplan opgenomen vanuit landschappelijke motieven. Het bijbehorende vergunningstelsel voorziet dan ook in randvoorwaarden op het gebied van landschappelijke inpassing en het voorkomen van aantasting van aanwezige waarden. Daarbij is de opslag van hooibalen gedurende meer dan zes weken alleen toegestaan aansluitend aan een agrarisch bouwvlak, tot een hoogte van 2 m en tot een oppervlakte van 100 m².

Toekenning bouwvlakken agrarische bedrijven

De toekenning en begrenzing van bouwvlakken voor het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” is bepaald vanuit een aantal uitgangspunten die voor een belangrijk deel aansluiten op het proces dat werd doorlopen bij de voorbereiding van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012”:

  • Er is uitgegaan van getekende bouwvlakken voor agrarische bedrijven en van de daar aanwezige (bedrijfs)bebouwing. Elk agrarisch bedrijf dat bedrijfsmatig een agrarische activiteit uitoefent heeft een bouwvlak toegekend gekregen op basis van een afweging tussen de agrarische belangen en de omgevingswaarden. De omvang van het agrarisch bedrijf moet dan wel groter zijn dan 10 NGE (Nederlandse Grootte-Eenheden), dit komt overeen met een huidig gehanteerde norm standaard verdien capaciteit (SVC) van ca 5.000.
  • De omvang van het bouwvlak is afgestemd op de aard (akkerbouw, grondgebonden landbouw, intensieve veehouderij etc.), omvang en behoefte van het bedrijf en de aard van de omgevingskwaliteiten (ligging ten opzichte van bijvoorbeeld natuur en landschap).
  • Bij het bepalen van de omvang en vorm van het bouwvlak is uitgegaan van de huidige gegevens over de bestaande situatie en omvang van het bedrijf en van de luchtfoto (maart 2015). Op die manier is de vorm van het nieuwe bouwvlak ten opzichte van het geldende bouwvlak waar nodig aangepast aan de feitelijk bestaande situatie. Op deze manier zijn de in het verleden verleende vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen, wijzigingen en eventuele bedrijfsbeëindigingen in het nieuwe bestemmingsplan vertaald. Daarnaast heeft de gemeente de agrariërs bij de voorbereiding van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” in de gelegenheid gesteld om hun toekomstplannen kenbaar te maken. Voor het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” is geen nieuwe algehele inventarisatie uitgevoerd, maar voortgebouwd op de eerder verrichte inventarisatie. Uitsluitend de bij de gemeente bekende wijzigingen in de bedrijfssituatie zijn hierbij doorgevoerd.
  • Er is dus niet uitgegaan van vaste standaard omvangsmaten voor agrarische bouwvlakken, maar van het 'bouwvlakken op maat'-principe. Hiermee zijn meer gedetailleerde bouwvlakken ontstaan, afgestemd op de specifieke, feitelijke bedrijfsituaties.
  • Vrijstaande bebouwing die nog in gebruik zijn voor het agrarische bedrijf, zijn verder voorzien van een agrarisch bouwvlak dat is voorzien van de functieaanduiding '-bw' (bedrijfswoning uitgesloten). Op deze manier kan het bestaande agrarische gebruik worden voortgezet zonder dat er echter de mogelijkheid ontstaat om het solitaire bedrijfsgebouw te voorzien van een bedrijfswoning.
  • In de bestemmingsplanregeling zijn als gevolg van de conclusies van de planMER verbodsbepalingen opgenomen in de gebruiksregels die uitsluiten dat de ammoniakemissie van een in het plangebied aanwezig agrarisch bedrijf zodanig wijzigt dat de Natura 2000-gebieden in de omgeving te maken krijgen met een toenemende stikstofdepositie ten opzichte van de huidige, feitelijke en planologisch legale situatie die geldt bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Ontwikkelingen, die mogelijk zijn op basis van een verleende en (uiteindelijk) onherroepelijke Nb-wet vergunning (inclusief Passende beoordeling) dan wel waarbij gebruik kan worden gemaakt van ontwikkelingsruimte op basis van de PAS zijn middels de opgenomen begripsbepalingen uitgezonderd van deze verbodsbepalingen. Dit laatste heeft betrekking op ontwikkelingen, waarbij de geldende grenswaarde van 0,05 mol respectievelijk 1,0 mol niet worden overschreden danwel voor zover ten behoeve van een overschrijding van de grenswaarde van 0,05 mol tot maximaal 1,0 mol sprake is van een reeds geregistreerde melding in het kader van de Regeling natuurbescherming danwel Regeling PAS). Op deze manier tracht de gemeente de regeling in het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met de huidige natuurwetgeving op basis van de meest recente jurisprudentie, waarbij reeds verkregen rechten en ontwikkelingsruimte in het kader van de natuurwetgeving zo goed mogelijk in het plan zijn geborgd en in die situaties geen extra ruimtelijke procedures noodzakelijk zijn.

Het nieuwe bestemmingsplan laat agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende voorzieningen in principe alleen toe binnen agrarische bouwvlakken. Wel bevat het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden om voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestsilo's/biogasinstallaties en paardenbakken direct aangrenzend buiten het bouwvlak te realiseren. Met de term 'aangrenzend' wordt gedoeld op de situatie dat de nieuwe voorzieningen buiten het bouwvlak één geheel vormen met het bestaande erf. Daarnaast is tevens voorzien in een afwijkingsregeling die foliebassins en opslag van hooibalen buiten het agrarisch bouwvlak toelaat. Voor het verlenen van deze afwijkingen gelden dan wel voorwaarden ter bescherming van eventueel aanwezige landschapswaarden.

Voor oprichting van biogasinstallaties geldt conform het provinciaal beleid, dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van biomassastromen die liggen in de directe omgeving. Voorkomen moet worden dat er onnodig wordt gesleept met biomassa en dat er extra transport van biomassa leidt tot overbelasting van het bestaande wegennet en verkeersonveilige situaties veroorzaakt. Indien sprake is van een initiatief, waarbij gebruik van biomassastromen uit de omgeving plaats zal vinden dient eerst een zorgvuldige locatie afweging plaats te vinden, waarbij eerst de mogelijkheid tot vestiging op een bedrijventerrein, bij een rwzi of bij een mestverwerkingsbedrijf afgewogen dient te worden. Voor dergelijke initiatieven is derhalve een buitenplanse procedure noodzakelijk.

Daarnaast is in het kader van het gemeentelijk milieubeleid, zoals onder meer beschreven in het klimaatplan Berkelland, in het bestemmingsplan een regeling toegevoegd ten behoeve van het plaatsen van grondgebonden zonnepanelen, tot een maximale oppervlakte van 250 m2 binnen een agrarisch bouwvlak ten behoeve van het de eigen energievoorziening. Via een afwijkingsregeling mogen ook aansluitend aan het bestaande agrarisch bouwvlak, maar ook bestaande bestemmingsvlakken van overige functies (bv. wonen en bedrijf) zonnecollectoren worden opgericht tot maximaal 150 m2. Belangrijke randvoorwaarden betreffen dat wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en overige waarden en functies in de omgeving niet worden geschaad. De gemeente heeft overigens beleid in voorbereiding in het kader van het gemeentelijk streven om energie neutraal te worden, waarbij ondermeer ook het faciliteren van zonne-akkers en zonneweides wordt overwogen. Hiervoor dienen echter eerst de kaders vastgesteld te worden met betrekking tot de toegestane locaties, hoogte, omvang, verschijningsvorm en vereiste landschappelijke inpassing.

Verder is via de algemene aanduidingsregels ook het beleid voor bijzondere gebieden van toepassing op het verlenen van afwijkingen of het wijzigen van het bestemmingsplan. Ten aanzien van de agrarische bouwvlakken is niet gewerkt met een bebouwingspercentage. Dit betekent dat het hele bouwvlak mag worden bebouwd, waarbij dan wel moet worden voldaan aan de planologische gebruiksregeling over stikstofdemissie en -depositie. Ook kan de gemeente in het kader van de beeldkwaliteit nadere eisen stellen via het bestemmingsplan en de welstandnota.

Aard van de agrarische bedrijvigheid

De ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven zijn mede afhankelijk van het type agrarische bedrijf (niet-grondgebonden veehouderij bedrijf(intensieve veehouderij), grondgebonden veehouderijbedrijf, overige grondgebonden bedrijven of een glastuinbouwbedrijf) en de hieraan gestelde randvoorwaarden uit de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

De verschillende vormen van agrarische activiteiten (akkerbouw, grondgebonden landbouw, intensieve veehouderij) zijn niet specifiek aangeduid op de verbeelding, maar komen wel terug in de juridische regeling.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen een grondgebonden veehouderij(tak) en een niet-grondgebonden veehouderij(tak). Dit onderscheid heeft betrekking op de mate van grondgebondenheid van de veehouderij(tak). Een veehouderij(tak) wordt als grondgebonden beschouwd, indien het bedrijf over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen (op een afstand van 10 km) beschikt om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50% zelf te kunnen voeren. Anders is sprake van een niet grondgebonden veehouderij tak.

Een grondgebonden veehouderij dient cf de voorwaarden die het Rijk voorschrijft in de Wet verantwoorde groei melkveehouderij en in de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij de eigen dieren grotendeels te kunnen voeren met de opbrengst afkomstig van de grond die tot het bedrijf hoort.

Een glastuinbouwbedrijf betreft een bedrijf dat is gericht op de teelt of veredeling van gewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van een glasopstand van minimaal 2.500 m2.

Overige agrarische bedrijven betreffen de akkerbouw bedrijven.

Nieuwvestiging van agrarische bedrijven

De term 'nieuwvestiging' heeft betrekking op de aanwijzing van een nieuw agrarisch bouwvlak op een locatie die niet is voorzien van een agrarisch bouwvlak.

Conform provinciaal beleid is nieuwvestiging van een intensieve veehouderij(tak) niet meer toegestaan.

Nieuw- en hervestiging van een grondgebonden veehouderij kan op basis van de Omgevingsverordening nog wel incidenteel worden toegestaan, maar hiervoor gelden stringente randvoorwaarden. Zo dient ondermeer aangetoond te worden dat hervestiging op een bestaand agrarisch bouwperceel ondoelmatig is. Daarnaast dient op basis van de resultaten van de planMER te worden aangetoond dat de stikstofdepositie met een bedrijfsverplaatsing niet zal toenemen. Bovendien zijn in Berkelland geen concrete aanwijzingen voor bedrijfsverplaatsingen naar locaties waar geen bestaand bouwperceel aanwezig is. Derhalve is nieuwvestiging van een grondgebonden veehouderij niet in dit bestemmingsplan opgenomen. In voorkomende gevallen dient een afzonderlijke procedure gevolgd te worden.

Ook voor nieuwvestiging van een overige grondgebonden agrarisch bedrijf (akkerbouwbedrijf) zal in voorkomende gevallen een afzonderlijke procedure gevolgd worden. De gemeente is voorstander van het zoveel mogelijk benutten van bestaande bebouwde locaties. In incidentele situaties kan zonodig maatwerk geleverd worden.

Omschakeling van agrarische bedrijven

Conform provinciaal beleid is voor het gehele plangebied omschakeling cq. hervestiging van een agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij(tak) niet toegestaan. Dit betekent dat dit bestemmingsplan niet langer de mogelijkheid bied om van een grondgebonden veehouderij over te stappen op een niet-grondgebonden veehouderij(tak). Ook bij uitbreiding van een grondgebonden veehouderij, dient te worden gemotiveerd dat er met de uitbreiding geen sprake mag zijn van omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij(tak). Het bedrijf dient hiervoor aantoonbaar te beschikken over voldoende cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen.

Omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf is conform provinciaal beleid niet toegestaan.

Omschakeling van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden veehouderij kan bij recht worden toegestaan. Hierbij dient conform de gebruiksregels wel aangetoond te worden dat bij de omschakeling de ammoniakemissie niet zodanig toeneemt dat de Natura 2000-gebieden in de omgeving te maken krijgen met een toenemende stikstofdepositie ten opzichte van de huidige, feitelijke en planologisch legale situatie die geldt bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

Daarnaast is naar aanleiding van de resultaten van de planMER opgenomen dat bij een bestaande intensieve veehouderijtak uitsluitend de vergunde diersoorten zijn toegestaan. Omschakeling naar een andere diersoort dan vergund (bv varkens ipv pluimvee) wordt in dit bestemmingsplan niet meer toegestaan, aangezien dit tot nadelige milieueffecten zou kunnen leiden vanwege een toename van de fijnstof emissie en/of geurhinder.

Omschakeling van een overige grondgebonden agrarisch bedrijf (bv. akkerbouwbedrijf) naar een grondgebonden veehouderij wordt in beginsel bij recht toegestaan. Hier geldt echter naar aanleiding van de resultaten van de planMER, dat evenals bij omschakeling van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden veehouderij dat aangetoond dient te worden dat de ammoniakemissie niet zodanig toeneemt dat de Natura 2000-gebieden in de omgeving te maken krijgen met een toenemende stikstofdepositie. Aangezien bij omschakeling van een overig grondgebonden agrarisch bedrijf naar een grondgebonden veehouderij de ammoniakemissie altijd zal toenemen, leidt dit in de praktijk veelal tot strijdigheid met de gebruiksbepalingen.

Omschakeling van een veehouderij of overig grondgebonden agrarisch bedrijf naar een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf (zoals een champignonkwekerij, viskwekerij, etc.) wordt middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt binnen de gebiedsbestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. De landschappelijke kwaliteit van het buitengebied is hierbij een belangrijk toetsingskader.

Uitbreiding bouwvlakken agrarische bedrijven

Niet grondgebonden veehouderijbedrijven (intensieve veehouderij)

Het bestemmingsplan kent mogelijkheden om aan de uitbreiding van bestaande veehouderijen mee te werken via een wijziging van het toegekende agrarische bouwvlak. In welke richting uitbreiding mogelijk is, wordt (te zijner tijd) bepaald door de aard van het bedrijf en de bestaande natuurlijke, landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving. Deze kwaliteiten zijn vertaald in de randvoorwaarden die het bestemmingsplan stelt aan de toepassing van de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Wijzigingsbevoegdheden kunnen worden ingezet als aan de gestelde randvoorwaarden kan worden voldaan. Ook hierbij is in de planregels geborgd dat de wijzigingsbevoegdheid alleen kan worden toegepast als daarbij kan worden voldaan aan de planologische gebruiksregeling, verbodsbepalingen opgenomen die uitsluit dat de ammoniakemissie van een in het plangebied aanwezig agrarische bedrijf zodanig toeneemt dat de Natura 2000-gebieden in de omgeving te maken krijgen met een toenemende stikstofdepositie.

De provincie werkt toe naar een systematiek waarbij het sturen op (maximale) oppervlakte van agrarische bouwvlakken wordt vervangen door het sturen op ruimtelijke kwaliteit om de in de sector verwachte schaalvergroting op een duurzame wijze mogelijk te kunnen maken. Daarvoor is het Gelders Plussenbeleid in de maak dat zich richt op ontwikkelruimte voor de niet-grondgebonden veehouderij als deze investeert in bovenwettelijke maatregelen op het gebied van dierwelzijn, landschappelijke inpassing en milieu. Gemeenten kunnen extra maatregelen verlangen ter verbetering van de leefomgeving. Het GPS verlangt dat er op bedrijfsniveau ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen worden getroffen als tegenprestatie voor een eventuele bedrijfsuitbreiding. Hiertoe dient de ondernemer concrete voorstellen bij de gemeente in te dienen ter uitvoering van de noodzakelijke investeringsbijdrage.

De gemeente dient het Plussenbeleid in beginsel toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op uitbreiding van een niet grondgebonden veehouderij. Voor onderhavig bestemmingsplan wordt evenwel een uitzondering in de Omgevingsverordening opgenomen, waardoor dit bestemmingsplan niet aan het Plussenbeleid behoeft te voldoen, mits hierin geen rechten worden ontleend boven de 1,5 hectare.

Voor toekomstige uitbreidingsverzoeken van niet grondgebonden veehouderij bedrijven in de gemeente, waarvoor een bestemmingswijziging noodzakelijk is dient de gemeente het Plussenbeleid in haar ruimtelijke beleid uit te werken, zodat een consistente beleidsafweging plaats vindt. De reikwijdte en strekking van de noodzakelijke kwaliteitsmaatregelen zijn erg afhankelijk van de ruimtelijke impact van het betrokken bedrijf en de gewenste uitbreiding en laten zich daarom niet goed vertalen in algemene regels in het buitengebied.

Gelet op de uitzonderingsregel in de provinciale Omgevingsverordening met betrekking tot het Plussenbeleid en aangezien het gemeentelijk beoordelingssysteem hiervoor nog opgesteld dient te worden en derhalve niet beschikbaar is wordt mede gelet op de uitkomsten van de planMER in dit bestemmingsplan voor de toe te stane uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen aamgesloten bij de maximale maten uit de Omgevingsverordening conform de reconstructiezonering uit het voormalige Reconstructieplan Achterhoek en Liemers, waarbij onderscheid wordt gemaakt in een landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0011.jpg"

Integrale zonering intensieve veehouderij (Bron: Omgevingsverordening Gelderland)

In dit bestemmingsplan is de bouwvlakvergroting voor intensieve veehouderijbedrijven/takken via bestemmingsplanwijziging begrensd door een maximum te stellen aan de omvang van het bouwvlak dat voor intensieve veehouderij wordt gebruikt.

Aangezien binnen het aangeduide LOG Ruurlose Broek geen bestaande intensieve veehouderijbedrijven zijn gevestigd en nieuwvestiging en omschakeling niet zijn toegestaan is dit gebied aangeduid als verwevingsgebied. Het LOG Beltrumse Veld blijft vooralsnog wel gehandhaafd.

Naar aanleiding van de resultaten van de planMER geldt voor de bouwvlakken van niet-grondgebonden veehouderijtakken dat een uitbreiding van maximaal 40% van het agrarisch bouwvlak is toegestaan, voor zover de maximale oppervlaktemaat conform de Omgevingsverordening niet wordt overschreden. Die betreft voor niet-grondgebonden veehouderijtakken in het landbouwontwikkelingsgebied 1,5 ha en 1,0 ha in het verwevingsgebied. Indien bestaande bouwvlakken reeds een grotere oppervlakte hebben zijn er geen uitbreidingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan.

In extensiveringsgebied is uitbreiding ten behoeve van een niet-grondgebonden veehouderij(tak) niet toegestaan. Vormverandering van het bouwvlak kan hier onder voorwaarden nog wel worden toegestaan. Uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een intensieve veehouderij (tak) binnen een bouwvlak is uitsluitend mogelijk om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierwelzijn, waarbij het aantal dierplaatsen niet mag toenemen. Hiervoor is een afwijkingsmogelijkheid in het plan opgenomen.

Grondgebonden veehouderijbedrijven

Voor de grondgebonden veehouderijtakken kan evenals voor de niet-grondgebonden veehouderijtakken een uitbreiding van 40% van het bestaande agrarisch bouwvlak via wijziging worden gerealiseerd. Hierbij geldt echter als maximale oppervlaktemaat 2 ha, conform het amendement dat de gemeenteraad op 27 oktober 2009 aannam bij de vaststelling van de uitgangspuntennotitie voor het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012”.

Overige grondgebonden agrarische bedrijven

Voor de overige grondgebonden agrarische bedrijven (bv akkerbouwbouwbedrijven) is ingestoken op een stelsel dat een vergroting van het toegekende bouwvlak toelaat met 0,5 ha tot maximaal 2 ha (grondgebonden agrarische bedrijven).

Gemengde bedrijven

Gemengde bedrijven zijn bedrijven met een intensieve/niet-grondgebonden en een niet-intensieve/grondgebonden bedrijfstak. Voor de afzonderlijke bedrijfsonderdelen gelden dezelfde beleidsuitgangspunten en ontwikkelingsmogelijkheden als hierboven zijn beschreven voor de niet-grondgebonden veehouderijtakken respectievelijk de grondgebonden veehouderijbedrijven.

Glastuinbouwbedrijven

Binnen het plangebied is één glastuinbouwbedrijf aanwezig, dat is gesitueerd binnen de agrarische gebiedsbestemming 'agrarisch met landschapswaarden'. Het bedrijf kent ongeveer 6.500m² aan glasopstanden en legt zich naast de kwekerij ook toe op dagrecreatieve activiteiten. De locatie is niet gelegen in een (reserve)glastuinbouw- ontwikkelingsgebied of een (zoekzone) regionaal cluster glastuinbouw, waarvoor de Omgevingsverordening bijzondere bepalingen kent. Volgens de Omgevingsverordening moet zij worden aangemerkt als 'glastuinbouw als neventak/gemengd bedrijf'. Conform de Omgevingsverordening mag ter plaatse de bestaande omvang van de glasopstanden (peildatum 29 juni 2005) éénmalig worden vergroot met 20%. (Eventuele verdere uitbreiding is uitsluitend mogelijk indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf en verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet mogelijk is).

Boomkwekerij/boomteeltbedrijven

Boomkwekerijen/boomteeltbedrijven zijn bestemd als agrarische bedrijven. Boomkwekerijen zijn toegestaan op agrarische gronden binnen het gehele plangebied. De boomteelt zelf wordt echter niet toegelaten op de cultuurhistorisch waardevolle akkers (betreffen open essen) en in weidevogels- en ganzengebied. Deze cultuurhistorisch waardevolle akkers zijn net als de weidevogelgebieden op de verbeelding aangegeven met een gebiedsaanduiding. De beperking voor boomteelt is voor die gebieden opgevoerd omdat de teelt van bomen de ruimtelijke beleving van cultuurhistorisch waardevolle akkers kan benadelen, zeker wanneer er sprake is van meerjarige teelt. Verder is het handhaven van de openheid een beleidsdoel voor de weidevogels- en ganzengebieden.

Paardenhouderijen

De bestaande paardenhouderijen in het plangebied zijn onder te verdelen in een drietal categorieën:

  • als agrarisch bedrijf (productiegerichte paardenhouderijen zoals een paarden(op)fokkerij, hengstenhouderijen, paardenmelkerijen). Deze bedrijven hebben een agrarisch bouwvlak gekregen;
  • als een bijzondere soort agrarisch bedrijf (gebruiksgerichte paardenhouderijen zoals een verhuurbedrijf/pensionstalling, een paardenhandel/transport, wedstrijdstallen, oefenaccommodaties). Bij deze categorie van paardenhouderijen gaat het naast het fokken van paarden primair om het africhten en trainen van paarden. Bij deze categorie speelt met name bij topfokkers/wedstrijdstallen soms het vraagstuk over de huisvestingsmogelijkheden voor grooms, reden waarom de planregels daarvoor enige ruimte bieden. Deze bedrijven hebben een agrarisch bouwvlak gekregen met de nadere aanduiding 'paardenhouderij' (ph);
  • als manege (publieksgerichte paardenhouderij). Bij deze groep van paardenhouderijen is het rijden met het paarden primair gericht op de ruiter/amazone. Zij zijn ondergebracht in de bestemming “Sport-Manege” (zie ook paragraaf 4.3.2). Bij deze vorm van paardenhouderij is het verkeersaspect meestal nadrukkelijker in beeld dan bij de andere vormen. Ook deze bestemming biedt mogelijkheden voor de huisvesting van grooms.

Voor de gebruiksgerichte paardenhouderij en maneges mogen rijhallen worden gebouwd tot een oppervlakte van 1.200 m². Via een afwijkingsregeling wordt voor deze categorieën van paardenhouderijen een oppervlakte van 2.000 m² toegelaten als kan worden voldaan aan de randvoorwaarden uit de planregels.

Het bestemmingsplan laat geen nieuwvestiging voor de publieksgerichte paardenhouderij (maneges) toe. Hervestiging van productiegerichte paardenhouderij en gebruiksgerichte paardenhouderij is in principe overal op bestaande agrarische bouwvlakken mogelijk. Daarbij is onafhankelijk advies van een deskundige vereist.

In gebieden met de bestemming 'Agrarisch met Waarden – Natuur- en Landschapswaarden (AW-NL)' moet het bestaande bouwvlak benut worden. Er mogen geen publieks- en/of verkeersaantrekkende voorzieningen worden gebouwd en/of aangelegd.

Uitbreiding van paardenhouderijen kan plaatsvinden in 'Agrarisch gebied' en in 'Agrarisch met Waarden – Landschapswaarden (AW-L)' tot maximaal 1,5 ha. Daarbij is van belang dat een paardenhouderij ook kan gelden als een vorm van intensieve veehouderij. Wanneer dat het geval is, dan gelden voor de betrokken paardenhouderij dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden als voor andere intensieve veehouderij(takken). Voor de ontwikkelingsmogelijkheden gelden dan de algemene regelingen in de bestemmingsplanregels voor bouwvlakvergroting en hervestiging/omschakeling van de intensieve veehouderij.

Nieuwvestiging van publieksgerichte paardenhouderijen (manege's e.d.) vraagt om een maatwerkbenadering vanwege de specifieke ruimtelijke consequenties en is lastig te vertalen in een algemene regeling in het bestemmingsplan voor het hele buitengebied. De planregels kennen dan ook geen bepaling over het wijzigen van de bestemming van een agrarisch bouwvlak in de bestemming “Sport – Manege”. Eventuele ontwikkelingen in die richting moeten in de toekomst dus worden begeleid via een herziening van het bestemmingsplan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is voor paardenhouderijen een regeling opgezet voor de huisvesting van grooms. De gemeente is hiertoe overgegaan omdat daarvoor een behoefte bestaat bij de paardenhouderijen die zich richten op het topsegment van de paardenhandel/fokkerij. Daarbij zal voorop staan dat de bedrijfsmatige noodzaak van dergelijke verblijfsruimten moet worden aangetoond en dat de regeling niet kan leiden tot het ontstaan van volwaardige (bedrijfs)woningen. Ook voorzien de planregels voor gebruiksgerichte paardenhouderijen in een afwijkingsregeling voor het realiseren van tredmolens buiten het bouwvlak.

Verder is voor een perceel aan de Munsterjansdijk in Rietmolen voorzien in een aanduiding voor een semi-bedrijfsmatige gebruiksgerichte paardenhouderij. Deze is in het bestemmingsplan opgenomen als vertaling van een geldend bestemmingsplan dat voor dit perceel een vrij specifieke planoloogische regeling bevatte. De aanduiding (saw-sbph) is opgenomen op de verbeelding en in de regels voorzien van een regeling bij de bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.

Agrarische bedrijfswoning(en)

Bestaande bedrijfswoningen zijn volgens de planregels toegelaten en als zodanig dus bestemd. Bij een volwaardig agrarisch bedrijf, hiervan is sprake bij een bedrijf van 70 NGE is in principe één zelfstandige agrarische bedrijfswoning toegestaan. De omvang van bedrijfswoningen is generiek bepaald op maximaal 1.000 m3.

De mogelijkheid om op een agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning te vestigen is afhankelijk van de aard en omvang van het bedrijf. Alleen bedrijven waar de landbouwkundige noodzaak voor een tweede bedrijfswoning wordt aangetoond, kunnen in aanmerking komen voor een tweede agrarische bedrijfswoning. Om de landbouwkundige noodzaak te bepalen, wint de gemeente onafhankelijk extern advies in bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen (SAAB). De planregels zullen voorzien in een regeling waarin ook plaats is voor dit deskundigenadvies.

Daar waar geen bedrijfswoning is toegestaan is de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen. Deze aanduiding is met name gebruikt voor agrarische bouwvlakken op de gemeentegrens waarvan de bedrijfswoning in een buurgemeente ligt. Ook is zij toegepast bij agrarische bouwvlakken zonder een bedrijfswoning die voorheen deel uitmaakten van een zogenaamd 'gekoppeld bouwvlak'. Het nu afgesplitste onderdeel van het bouwvlak kon volgens het geldende bestemmingsplan in de regel niet worden voorzien van een eigen bedrijfswoning, een situatie die door de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' blijft voortbestaan.

Bij alle bedrijfswoningen is het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep/bedrijf toegestaan tot 30% van de oppervlakte van de woning, tot maximaal 50 m². Verder is 150 m² aan bijgebouwen toegestaan, waarbij het bijgebouw in verhouding moet blijven met het (hoofd)woongebouw. Dit wordt gewaarborgd door welstandstoetsing.

Teeltondersteunende voorzieningen (TOV)

Het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen (TOV) is voor agrarische bedrijven van belang voor verlenging van het seizoen, voor een meer gelijkmatige arbeidsverdeling en voor het terugdringen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Deze voorzieningen kunnen consequenties hebben voor perceelsgebonden natuur- en landschapswaarden. De toelaatbaarheid van deze voorzieningen wordt via het bestemmingsplan afgewogen, op basis van natuurlijke, landschappelijke en agrarische motieven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in vier categorieën:

  • Hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen
  • Lage permanente teeltondersteunende voorzieningen
  • Hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
  • Lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Uitgangspunt is dat, conform provinciaal beleid, binnen het Gelderse natuurnetwerk alle teeltondersteunde voorzieningen niet zijn toegestaan.

Hoge permanente TOV (stellingen, regenkappen) zijn alleen toegestaan op het agrarisch bouwvlak.

Lage permanente TOV (zoals containervelden) zijn in beginsel ook uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan. Daarnaast worden buiten het agrarisch bouwvlak de bestaande lage permanente TOV toegelaten, met een absoluut maximum van 2 ha voor zover deze niet zijn gelegen binnen de gebiedsbestemmingen 'Bos' en 'Natuur' en/of de aanduiding 'overige zone – Gelders natuurnetwerk'. De bestaande lage permanente TOV betreffen met name containervelden bij bestaande kwekerijbedrijven. De omvang van lage permanente TOV binnen de agrarische gebiedsbestemmingen kan via een afwijkingsregeling worden vergroot tot maximaal 3 ha. Hierbij geldt in ieder geval dat er geen sprake mag zijn van onevenredig nadelige effecten op de aanwezige landschaps- en natuurwaarden ingevolge de gebiedsbestemming.

Tijdelijke TOV zowel lage (zoals insectengaas, afdekfolie en tunnelkassen tot een hoogte van 1,5 m) als hoge voorzieningen (zoals schaduwhallen, wandelkappen en hagelnetten), zijn zowel binnen als buiten agrarische bouwvlakken bij recht toegelaten tot maximaal 2 ha per bedrijf, voor zover deze niet zijn gelegen binnen de gebiedsbestemmingen 'Bos' en 'Natuur' en/of de aanduiding 'overige zone – Gelders natuurnetwerk'. Een verdere vergroting kan middels een nadere afweging via een afwijking worden toegestaan tot maximaal 3 ha.

Kassen voor glastuinbouwbedrijven zijn alleen toegestaan bij het bestaande glastuinbouwbedrijf, die met de aanduiding 'glastuinbouw' op de verbeelding is weergegeven (betreft slechts 1 bedrijf binnen de gemeente). Als neventak bij grondgebonden agrarische bedrijven zijn kassen binnen het bouwvlak toegestaan tot een omvang van 1.000 m². Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen 'Agrarisch', 'AW-L' en 'AW-NL' is een afwijkingsregeling opgenomen die een verhoging van deze oppervlakte toelaat tot 2.500 m² wanneer aan de gestelde randvoorwaarden kan worden voldaan.

Functieverandering/plattelandsvernieuwing

Algemeen

Er is sprake van functieverandering wanneer een bestaand gebouw een nieuwe functie krijgt. Vaak gaat het hierbij om (agrarische) bedrijfsbebouwing die vrijkomt, omdat het bedrijf wordt beëindigd. Maar het kan ook gaan om bebouwing die al enige tijd niet meer wordt gebruikt voor het (agrarische) bedrijf. In het laatste geval is het zelfs mogelijk dat de vroegere agrarische bestemming volgens het geldende bestemmingsplan al is vervangen door een woonbestemming. Het functieveranderingsbeleid is daarom niet alleen verwerkt in de planregels over de agrarische gebiedsbestemmingen, maar ook in de woonbestemming en in andere detailbestemmingen. Het bestemmingsplan biedt zodoende ook in die situaties mogelijkheden voor hergebruik van vrijkomende of vrijgekomen (agrarische) bedrijfsbebouwing.

Regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'

Op het gebied van functieverandering zijn een aantal belangrijke uitgangspunten vastgelegd in de regionale beleidsnotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. Gedeputeerde Staten van Gelderland stelden deze regionale uitwerking van het functieveranderingsbeleid, die ook wordt aangehaald in de Omgevingsvisie Gelderland (par. 3.1.3.2), op 9 januari 2007 vast als afwijking van het Streekplan Gelderland 2015.

Voor de toepassing van het functieveranderingsbeleid is van belang dat bij het bepalen van de omvang van de bestaande oppervlakte aan (agrarische) bedrijfsbebouwing alleen de feitelijk bestaande, legaal opgerichte gebouwen meetellen die in gebruik zijn voor de (agrarische) bedrijfsfunctie. Niet-gerealiseerde gebouwen die volgens een nog niet gebruikte vergunning mogen worden gebouwd, kunnen daarvoor dus niet worden ingezet, evenals illegaal opgerichte gebouwen. Het 'slopen' van nog niet gebouwde gebouwen levert immers geen ruimtelijke kwaliteitswinst op, terwijl het vanzelfsprekend is dat het realiseren van illegale bebouwing niet alsnog moet worden beloond via een functieveranderingsplan.

Bij dit laatste punt moet echter wel in aanmerking worden genomen dat de bouwregelgeving in de afgelopen jaren een aantal malen vrij ingrijpend is veranderd. Dit heeft onder meer tot gevolg dat bebouwing die in het verleden misschien illegaal was, inmiddels als vergunningsvrij en als legaal moet worden aangemerkt. Dit gegeven maakt het soms lastig om aan te geven welke bebouwing legaal is opgericht. De gemeente baseert zich daarbij echter in eerste instantie op het bouwdossier en de gearchiveerde bouw- en omgevingsvergunningen.

De regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' gaat er van uit dat voor nieuwe activiteiten of functies waarvoor een afwijking of planwijziging nodig is, ook een tegenprestatie moet worden geleverd. 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' werkt hierbij met het begrip 'verevening'. Deze verevening kan bestaan uit een ruimtelijke kwaliteitsbijdrage op het perceel zoals de sloop van vrijkomende of vrijgekomen gebouwen, het behoud van monumentale gebouwen, natuurontwikkeling, verbetering van de infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen of het leveren van een financiële bijdrage aan een vorm van verevening op een andere locatie.

Bij verevening door het behoud van karakteristieke bebouwing is de lijst met karakteristieke panden (MIP-inventarisatie) het uitgangspunt. Verevening kan daarbij worden bereikt door op verzoek van de aanvrager monumentwaardige bebouwing op te nemen op de gemeentelijke monumentenlijst. Hiervoor zal dan wel eerst een waardestellend onderzoek moeten worden verricht om concreet na te gaan of een gebouw monumentwaardige kwaliteiten bezit. Verder gelden de uitgangspunten en de criteria uit de notitie 'Achterhoekse erven veranderen. Kadernota ruimtelijke kwaliteit' (zie Bijlage 6) bij functieveranderingen als beleidsmatige leidraad voor het ontwerp van de bebouwing en het erfinrichtingsplan. Voor initiatiefnemers bevat zij een aantal denkrichtingen die bij de planopzet kunnen worden gehanteerd. Landschappelijke inpassing geldt bij functieveranderingsprocessen altijd als randvoorwaarde. Ook daarbij kan worden aangesloten bij de denklijnen uit de notitie 'Achterhoekse erven veranderen', terwijl ook de markewerkboeken als inspiratiebronnen kunnen dienen. In combinatie met het gemeentelijke welstandsbeleid stuurt de notitie 'Achterhoekse erven veranderen' bij functieveranderingsprocessen dus aan op het behoud of zelfs de versterking van de landschappelijke kwaliteit. Voor de duidelijkheid moet worden opgemerkt dat landschappelijke inpassing op zichzelf niet geldt als vereveningsbijdrage.

In procedureel opzicht valt over functieveranderingen te melden dat een verandering van de hoofdfunctie via een separate planologische procedure verloopt en moet samengaan met intrekking van de geldende milieuvergunning of –melding door de aanvrager. Verder sluit de gemeente met de aanvrager een overeenkomst over het verhalen van 'tegemoetkoming in schade' (vroeger 'planschade') en eventueel over de uitvoering van de verevening. Afhankelijk van de concrete situatie kan het sluiten van deze overeenkomsten ook aan de orde zijn bij nevenactiviteiten.

Tenslotte houdt het functieveranderingsbeleid rekening met gebiedskenmerken zoals de ligging van een locatie binnen de GNN, GO of binnen het LOG.

Functieverandering: twee soorten

Bij hergebruik van vrijgekomen of vrijkomende (agrarische) bedrijfsbebouwing in het buitengebied onderscheidt de uitgangspuntennotitie twee hoofdvormen: 'functieverandering naar wonen' en 'functieverandering naar werken'. De eerste hoofdvorm van functieverandering doet zich voor wanneer (agrarische) bedrijfsgebouwen worden ingezet om nieuwe woningen te realiseren. In verband met de demografische toekomstverwachtingen heeft de gemeenteraad op 26 oktober 2010 en op 25 januari 2011 besloten om geen toepassing meer te geven aan dit 'rood-voor-rood'-beleid. De beleidswijziging heeft tot gevolg dat het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” al geen mogelijkheden meer bood voor het opheffen van agrarische bedrijfsbestemmingen in combinatie met een toename van het aantal aanwezige woningen. Deze lijn wordt voortgezet in het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” zodat ook daarin geen 'rood-voor-rood'-regeling is opgenomen. Wel biedt het nieuwe bestemmingsplan net als de geldende bestemmingsplannen de mogelijkheid om de bestemming van een agrarisch bedrijf bij bedrijfsbeëindiging om te zetten in een woonbestemming, indien dit overeenstemt met het gebruik en verder niet leidt tot extra woningen.

Bij de tweede hoofdvorm van functieverandering, die hierna aan de orde komt, gaan agrarische bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor niet-agrarische bedrijfsfuncties. Deze vorm heeft ook wel 'functieverandering naar werken'.

Functieverandering naar werken

Zoals vermeld, gaat het bij functieverandering naar werken meestal om het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor niet-agrarische bedrijfsfuncties. De regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' bevat een bedrijvenlijst en zogenaamde 'menukaarten'. Op die manier geeft zij aan welk soort bedrijvigheid tot welke omvang is toegestaan in de verschillende gebiedstypen die de Achterhoek kent.

Het bestemmingsplan voor het buitengebied heeft dit systeem overgenomen door de bedrijvenlijst en de menukaarten uit de regionotitie over te nemen in bijlagen bij de planregels, maar hierbij wel afgestemd op de nieuwe benamingen en begrenzingen van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone.

Hierbij is vermeld dat de opgenomen bedrijvenlijst bij de regels niet is bedoeld als een volledige opsomming. Benadrukt wordt dat de gemeente via functieverandering in ieder geval geen mogelijkheden wil bieden voor grootschalige en geconcentreerde bedrijfsbebouwing. Het bestemmingsplan volgt bij 'functieverandering naar werken' de richtlijnen uit de RVB en de uitgangspuntennotitie, door te bepalen dat dit alleen mogelijk is in bestaande gebouwen, waarbij buitenopslag in beginsel niet is toegestaan, tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaats vindt binnen een bouwvlak. Bij de verbouwing van het her te gebruiken bedrijfsgebouw dient de hoofd- en verschijningsvorm in stand en gelden de ontwerpuitgangspunten uit de notitie 'Achterhoekse erven veranderen. Kadernota ruimtelijke kwaliteit'. Voor 'functieverandering naar werken' wordt bij voorkeur de landschappelijk meest waardevolle bebouwing ingezet.

In aanvulling op het regionale beleid biedt het bestemmingsplan echter ook enige ruimte voor buitenopslag als daarbij gebruik wordt gemaakt van al bestaande opslagvoorzieningen, zoals een sleufsilo. Gelet op het behoud van de landschappelijke kwaliteit geldt daarbij dan wel als randvoorwaarde dat de opslag niet hoger mag zijn dan de wanden van de bestaande sleufsilo. Naast de mogelijkheid voor hergebruik van een gebouw voor een nieuwe functie, gaat deze regeling dus ook uit van hergebruik van aanwezige buitenopslagvoorzieningen. De realisatie van nieuwe voorzieningen voor buitenopslag is echter niet toegelaten terwijl in het kader van de landschappelijk inpassing nog altijd kan worden verlangd om overbodige voorzieningen te verwijderen.

De tabellen die als vertaling van het functieveranderingsbeleid zijn verwerkt in de bijlagen bij de planregels, zijn ook hierna opgenomen.

Tabel 1: Toelaatbare nevenactiviteiten (via afwijking)

Maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen mag worden ingezet voor nevenactiviteiten tot de in deze tabel genoemde maximale oppervlakte.

Neven-
functies:

bij recht danwel via afwijking  
aanduiding
'overige zone – Groene ontwikkelingszone '  
bestemming 'Agrarisch'
('A') , 'AW – L' en
'AW – NL'  
aanduiding 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'  
Dag- en verblijfsrecreatie/
toerisme of Zorg  
< 750 m² 1   < 750 m²   Niet toegestaan.  
Opslag   < 500 m² 1   < 750 m²   Niet toegestaan.  
NED   < 500 m² 1   < 750 m²   < 500 m²  

1 Nevenfuncties met een omvang > 350 m2 binnen de aanduiding 'Groene ontwikkelingszone' zijn uitsluitend toegestaan, indien er geen significante aantasting van de kernkwaliteiten plaats vindt.

Met uitzondering van de algemeen toegestane ondergeschikte nevenactiviteiten in het kader van aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten(30% van de gebouwen tot ten hoogste 50 m²) staat het bestemmingsplan overige nevenactiviteiten niet rechtstreeks toe, maar kan dit middels een afwijkingsbevoegdheid wel worden toegestaan. De maximale toegestane oppervlakte is afhankelijk van de situering van de locatie en het soort nevenactiviteit, zie bovenstaande tabel. Randvoorwaarden betreffen onder meer dat niet meer dan de helft van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt voor de nevenactiviteit en dat er geen sprake mag zijn van oprichting van een extra geurgevoelig object dat een extra belemmering kan vormen voor bestaande bedrijven in de omgeving. Bovendien geldt er conform de gebruiksregels mbt de Natura200gebieden dat er geen sprake mag zijn van een toename van de stikstofdepositie als gevolg van bijvoorbeeld sterk toegenomen aantal verkeersbewegingen. Indien mbt de nevenfunctie sprake is van een Nieuwe Economische Drager dan dient deze voorkomen op de als bijlage 1 opgenomen indicatieve lijst met bedrijven.

Ten behoeve van de nevenactiviteit wordt in beginsel hergebruik van bestaande bebouwing voorgestaan. Nieuwbouw wordt echter eveneens toegestaan. Een verbod op nieuwbouw voor de nevenactiviteit wordt niet doelmatig geacht, aangezien ten behoeve van de agrarische hoofdfunctie binnen het bestemmingsvlak de oprichting van nieuwe bedrijfsgebouwen reeds wordt toegelaten. De tegenprestatie bij het toepassing van de afwijkingsregeling moet dus vooral worden gezicht in (een verbetering) van de landschappelijke inpassing. Voor locaties gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone geldt daarnaast als aanvullende voorwaarde dat aangetoond dient te worden, dat de nevenactiviteit niet leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten.

Overigens bestaan op een aantal locaties in het buitengebied agrarische bedrijven die met een nevenactiviteit die door de jaren heen de omvang hebben gekregen van een volwaardig niet-agrarisch bedrijf. Voor deze situaties is een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch …' opgenomen waarbij de niet-agrarische bedrijfstak concreet is benoemd. Via de planregels heeft deze niet-agrarische bedrijfstak dezelfde uitbreidingsmogelijkheden als een niet-agrarisch bedrijf met de bestemming 'Bedrijf'.

Bij functieverandering is sprake van een hoofdfunctie wanneer de agrarische activiteiten worden gestopt of inmiddels zijn gestopt. Daarbij is het vestigen van een nieuwe hoofdfunctie op een agrarisch bouwvlak alleen mogelijk als de agrarische bestemming ook wordt omgezet in een nieuwe bestemming die past bij de nieuwe bedrijfsactiviteit. Dit laatste kan alleen gebeuren door wijziging van het bestemmingsplan omdat een geldende bestemming alleen op die manier kan worden aangepast. De gehanteerde maten sluiten aan op de kaders uit 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' en brengen tot uitdrukking dat recreatie, toerisme en zorg in het functieveranderingsbeleid zijn aangemerkt als speerpunten. Voor deze functies is via een planwijziging namelijk een maximumoppervlakte van 900 m² in beeld, terwijl deze bij de andere nieuwe functies hoogstens 750 m² haalbaar is, zie tabel 2. In landbouwontwikkelingsgebied is functieverandering naar werken alleen mogelijk als in redelijkheid niet kan worden verwacht dat de locatie wordt ingezet voor een agrarisch bedrijf. Het bestemmingsplan biedt voor functieverandering binnen de landbouwontwikkelingsgebieden iets meer ruimte dan de regionotitie, dit mede gelet op het feit dat de ontwikkeling van de intensieve veehouderij binnen de landbouwontwikkelingsgebieden in de praktijk anders is gelopen dan vooraf werd gedacht.

Tabel 2: Toelaatbare hoofdfunctie

Maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen mag worden ingezet voor een hoofdfunctie tot de in deze tabel genoemde maximale oppervlakte.

Hoofdfuncties:

via wijzigingsbevoegdheid
 
aanduiding
'overige zone – Groene ontwikkelingszone' 1  
bestemming 'Agrarisch'
('A'), 'AW – L' en
'AW – NL'  
aanduiding 'Reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'  
Dag-, verblijfsrecreatie/
Toerisme / Zorg  
< 750 m²;
 
< 900 m²
 
Niet toegestaan.  
Opslag   < 750 m²   < 750 m²   Niet toegestaan.  
NED   < 750 m²   < 750 m²   < 750 m²  

1 Functieverandering binnen de aanduiding 'Groene ontwikkelingszone' is uitsluitend toegestaan, indien er geen significante aantasting van de kernkwaliteiten plaats vindt.

Voor het vestigen van een nieuwe hoofdfunctie moet een tegenprestatie worden geleverd. Het bestemmingsplan hanteert voor deze verevening de uitgangspunten van de regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. Deze verevening bestaat uit een ruimtelijke kwaliteitsbijdrage op het perceel die kan bestaan uit de sloop van vrijkomende of vrijgekomen gebouwen, het behoud van monumentale gebouwen, natuurontwikkeling, verbetering van de infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen of het leveren van een financiële bijdrage aan een vorm van verevening op een andere locatie.

Wanneer wordt gekozen voor het slopen van vrijkomende/vrijgekomen bedrijfsgebouwen, dan moet in principe minimaal 50% van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Het slopen van een kleiner deel van deze oppervlakte is mogelijk, wanneer strikte hantering van de 50%-norm onwenselijk is en de aanvrager ook op een andere manier een vereveningsbijdrage levert, die in verhouding staat tot het verschil tussen de werkelijk te slopen oppervlakte en de 50%-norm. In het laatste geval moet minimaal 25% van de bestaande oppervlakte aan (agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Uitgaande van het beleid uit de uitgangspuntennotitie voor dit bestemmingsplan, wordt het verschil in sloopoppervlakte daarbij in financiële zin doorberekend en per m² 'gemiste' sloop een kengetal van € 25,00 aangehouden. Voor iedere 100 m² tekort aan sloopoppervlakte dient derhalve € 2.500,00 te worden geïnvesteerd in andere vormen van verevening. Deze maatwerkregeling verdraagt zich met de regionotitie die een andere invulling van de 50%-regeling mogelijk maakt in situaties waarin minder sloop wenselijk is.

Voor functieverandering naar recreatie en zorg geldt geen verplicht slooppercentage. Voor deze bestemmingswijzigingen behoeft uitsluitend de resterende bebouwing boven de maximaal toegestane 900 m2 danwel 750 m2 binnen de groene ontwikkelingszone te worden gesloopt. Nieuwbouw is ook toegestaan tot de maximaal toegestane oppervlakten, waarbij de resterende bebouwing dan gesloopt dient te worden.

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bestemmingsplan voor het buitengebied bevat een regeling voor het beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van (bedrijfs)woningen. Deze regeling ziet toe op het gebruik van een beperkt deel van bestaande (bedrijfs)woningen en/of hun bijgebouwen voor zulke lichte bedrijfsactiviteiten dat er zelfs bij een woonbestemming sprake is van een gebruik dat ruimtelijk ondergeschikt is aan de woonfunctie.

De ondergeschiktheid van de beroeps- of bedrijfsmatige functie komt in de planregels tot uitdrukking via de begripsbepalingen. De rechtspraak heeft voor dit soort nevenactiviteiten criteria gevormd, die ook in de planregels van het bestemmingsplan zijn verwerkt en soms ook al waren verwerkt in diverse geldende bestemmingsplannen.

Bij beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis valt te denken aan activiteiten, die niet vallen onder de werking van de Wet milieubeheer en vanuit die optiek en vanwege hun beperkte ruimtelijke uitstraling ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Zij mogen binnen bestaande gebouwen een oppervlakte van hooguit 30% van de (bedrijfs)woning beslaan tot maximaal 50 m². Voorbeelden van dit soort activiteiten zijn een kantoor-, praktijk- of atelierruimte aan huis. Vanwege de beperkte ruimtelijke uitstraling van dit soort gebruiksvormen is voor het vestigen daarvan geen vereveningsbijdrage vereist. Pas wanneer de bedrijfsactiviteiten een groter gedeelte van de bestaande bebouwing gaan omvatten, zal er sprake kunnen zijn van het vestigen van een nieuwe hoofdfunctie waarvoor dus verevening vereist is.

4.3.2 Planthema's werken en wonen

Niet-agrarische bedrijven

De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn positief bestemd.

Bedrijfstype

De bestemming 'Bedrijf' is toegekend vanwege de bestaande bedrijvigheid. Het betreft hier bedrijvigheid, anders dan agrarische bedrijvigheid, ofwel niet-agrarische bedrijvigheid. De verschillende bedrijfsvormen zijn in één detailbestemming geregeld. In de regels is een tabel opgenomen waarin de bedrijfsdoeleinden per adres zijn gespecificeerd. Onder deze bestemming vallen de in het gebied aanwezige niet-agrarische bedrijven. Via een aanduiding op de verbeelding en een tabel in de planregels geeft het bestemmingsplan aan welke bedrijfsactiviteiten op een concrete locatie zijn toegelaten en met welke milieucategorie deze bedrijfsactiviteiten corresponderen. De gebruiksregels bieden daarbij via een afwijkingsregeling de mogelijkheid om andere bedrijfsactiviteiten toe te staan met een vergelijkbare milieucategorie. Ter plaatse van de specifieke aanduiding 'zanddepot' is tevens een zanddepot toegestaan. Het betreft het reeds bestaande zanddepot van de zandwinning van het Hambroek.

Het gemeentebestuur vindt het wenselijk dat de bestemmingsregeling een instrument bevat, waardoor na de beëindiging van een bedrijfsactiviteit in beginsel andere bedrijfsactiviteiten kunnen worden gevestigd. Daartoe zijn enkele afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen in de planregels voor de bestemming “Bedrijf”.

Door middel van een omgevingsvergunning (afwijking van de gebruiksregels) kunnen bedrijven worden toegelaten uit de categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die niet genoemd zijn, maar die naar aard en invloed op de omgeving in de praktijk vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijfsfuncties.

Bedrijfswoning

Per bedrijf is het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan. Dit betekent dat het bestemmingsplan bij niet-agrarische bedrijven in principe één bedrijfswoning toelaat, tenzij er geen bedrijfswoning aanwezig is. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor een extra bedrijfswoning. Bedrijfswoningen zijn alleen toelaatbaar als deze ter plaatse nodig zijn voor de bedrijfsvoering. Hiervan is alleen sprake als toezicht nodig is. Voor niet-agrarische bedrijven kan dat voor een tweede bedrijfswoning nagenoeg nooit verantwoord worden.

Vervanging van een bestaande bedrijfswoning is wel mogelijk. De maximuminhoudsmaat voor een bedrijfswoning bedraagt, conform de generieke regeling voor burgerwoningen in beginsel 1.000 m³, mits geen uitbreiding richting een veehouderij danwel de weg plaatsvindt. Dan is een afwijkingsprocedure noodzakelijk. De maximaal toegestane inhoudsmaat van 1.000 m3 kan uitsluitend worden overschreden door woningen te vergroten met inpandige (voormalige) bedrijfsruimte. Daarnaast zijn tuinen, erven en bijgebouwen (maximaal 150 m²), speelvoorzieningen, groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting, aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, (onverharde) paden en wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Bouwvlak

De niet-agrarische bedrijven hebben in principe een strakker afgebakend bouw- en bestemmingsvlak gekregen dan agrarische bedrijven ter bescherming van de agrarische functie en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het buitengebied. De bouw- en bestemmingsvlakken zijn gebaseerd op het huidige gebruik volgens de laatst beschikbare luchtfoto van maart 2015.

De bedrijfsbebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak dat soms samenvalt met het bestemmingsvlak. Met name bij bedrijven in de hogere milieucategorieën zijn bouwvlakken vaak kleiner dan het bestemmingsvlak voor de bestemming “Bedrijf”. Verder gaat het hierbij soms om bedrijven die op hun perceel ook behoefte hebben aan onbebouwde ruimte (bijvoorbeeld loonbedrijven of andere gebiedsgebonden bedrijven). De gemeente wil dit mogelijk maken, zeker wanneer het geldende bestemmingsplan dit ook al toeliet, maar wil tegelijkertijd voorkomen dat de onbebouwde terreingedeelten ook (volledig) kunnen worden bebouwd.

Bij de in de gemeente aanwezige loonbedrijven bestaat de wens om bestemmingsvlakken toe te laten van meer dan 1 ha. Als een bedrijf die behoefte concreet kan maken, dan is de gemeente bereid om daarin mee te denken. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan gaat de gemeente echter uit van het bestaande bestemmingsvlak waarbij een uitbreiding alleen aan de orde is als de uitbreidingswens nu al concreet is ingebracht.

Vormverandering

Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” kent een regeling voor de verandering van de vorm van een bouwvlak. Deze kan worden benut als bebouwing gewenst is op een plek die buiten het bouwvlak ligt maar wel binnen de bestemming voor 'Bedrijf'. Van belang is dat de omvang van het bouwvlak niet kan worden vergroot via deze wijziging. Verder is zij in de praktijk alleen zinvol voor bedrijven waarvan het bouwvlak kleiner is dan het bestemmingsvlak.

Uitbreiding bedrijfsbebouwing

Voor de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijfsbebouwing is aangesloten op de regeling zoals verwoord in de regionotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. In het nieuwe bestemmingsplan geeft de gemeente een planologische regeling die is gebaseerd op de uitzonderingsmogelijkheden voor maatwerk die de regionotitie biedt.

Bestaande bedrijven hebben bij recht een uitbreidingsmogelijkheid van 20% van de bestaande bedrijfsbebouwing. Via een afwijkingsbevoegdheid biedt het bestemmingsplan vervolgens de mogelijkheid om onder voorwaarden een verdere vergroting met maximaal 25% van de bij recht toegelaten oppervlakte toe te staan (in regionotitie 10% (via afwijking) en vervolgens 15% (via planwijziging)).

Bij het hanteren van deze uitbreidingspercentages wordt het niet reëel geacht om ondernemers in overweging te geven om hun bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Gesprekken in die richting zijn beter te voeren bij meer substantiële uitbreidingen die bedrijfseconomisch vereist zijn.

Voor eventuele grotere uitbreidingen is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk, om een juiste afweging van belangen te kunnen maken. Hierbij zal onder meer ook aandacht moeten worden besteed aan de 'ladder van duurzame verstedelijking', ter motivering van de noodzaak voor de gewenste uitbreiding en de economische (on)mogelijkheden voor verplaatsing.

In afwijking van bovenstaande geldt voor eventuele bebouwinguitbreiding van niet-agrarische bedrijven gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone, dat dit niet rechtstreeks is toegestaan. Binnen deze zone kan een uitbreiding van de bestaande bebouwde oppervlakte worden toegestaan met maximaal 30%. Hiervoor dient echter een afwijkingsprocedure te worden gevolgd, waarbij onder meer getoetst wordt of met de voorgestane uitbreiding de kernkwaliteiten niet significant worden aangetast.

Tabel : Uitbreidingsmogelijkheden bestaande bedrijven

Bestemming 'Bedrijf', gelegen binnen de …   Rechtstreeks   Bij afwijking  
aanduiding 'GO'   Niet toegestaan   30%, mits kernkwaliteiten niet significant worden aangetast  
bestemming 'Agrarisch' ('A'), 'AW – L' en 'AW – NL' , voorzover niet gelegen binnen GO   20% uitbreiding   Verdere uitbreiding met 25%  

Daarnaast is voor enkele bedrijven een specifieke maatwerk regeling opgenomen met betrekking tot de uitbreidingsmogelijkheden. Uitbreiding is voor deze locaties bij recht toegestaan voorzover dit in overeenstemming is met het op de verbeelding opgenomen bebouwingspercentage. Dit betreft enkele niet-agrarische bedrijfslocaties waar volgens het geldende bestemmingsplan ruime uitbreidingsmogelijkheden bestaan en het bedrijfsperceel volledig bebouwd kan worden. Voor deze locaties is in dit bestemmingsplan een bebouwingspercentage opgenomen, dat is afgestemd op de ingebrachte uitbreidingswensen en/of op de bestaande bouwmogelijkheden, waarbij het echter niet langer mogelijk blijft om een bedrijfsperceel volledig te bebouwen. De gemeente acht deze insteek reëel omdat de bestaande bouwmogelijkheden bij deze bedrijven enerzijds nooit volledig zijn ingevuld, en het anderzijds ook een te grote stap is om deze bouwmogelijkheden terug te brengen tot een niveau dat voor andere bedrijven al langer gold en ook blijft gelden.

Er wordt dus gekozen voor een tussenweg die recht doet aan de bestaande planologische situatie voor deze groep van bedrijven en tegelijkertijd aansluiting zoekt bij de generieke regeling voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied.

Nutsvoorzieningen

Binnen de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' zijn de in het plangebied voorkomende nutsbedrijven en nutsvoorzieningen opgenomen. Het betreft bestaande nutsbedrijven en/of nutsvoorzieningen zoals meet- en regelstations, transformatorstations, pompstations voor de hoge drukriolering, rioolwaterzuiveringsinstallaties, antennemasten, grondwaterpompstations en een watertoren (zie de tabel bij de bestemming). Bergbezinkbassins zijn via een aanduiding (saw-bbb) opgenomen op de verbeelding en geregeld binnen de agrarische gebiedsbestemmingen. Transformatorhuisjes zijn toegestaan binnen de gebiedsbestemmingen. Deze laatste groep van nutsvoorzieningen zijn (vanwege hun beperkte omvang) op de verbeelding dan ook niet weergegeven. Omdat bij één van de nutsvoorzieningen een bedrijfswoning aanwezig is, zijn de planregels voorzien van de bepalingen die daarbij horen.

Detailhandel

De gemeente heeft in de RVB al vastgelegd dat zij bij detailhandel in het buitengebied wil aansluiten bij de tradities van het buitengebied in Berkelland. Dit betekent dat zij detailhandel in het buitengebied in beginsel niet toestaat, met uitzondering van verkoop van zelfgeteelde of geproduceerde agrarisch producten eventueel aangevuld met agrarische producten afkomstig van bedrijven uit de omgeving, dat rechtstreeks wordt toegestaan.

Het gemeentebestuur wil naast deze klassieke 'agrarische verkoop' ook mogelijkheden bieden voor ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of streekeigen ambachtelijk geproduceerde producten. Hieraan koppelt zij een maximum van 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte tot maximaal 100 m². In de planregels komt dit tot uiting in een afwijkingsregeling bij de gebruiksregels voor de agrarische gebiedsbestemmingen Bij initiatieven zal via een afwijkingsprocedure het afwegingskader 'nee, tenzij' worden gehanteerd, nadrukkelijk gekoppeld aan het streekeigen karakter van de activiteit en aan de functies landbouw, toerisme, recreatie en cultuurhistorie.

Aan bestaande reguliere detailhandelsbedrijven is de bestemming 'Bedrijf' toegekend aan gebouwen en gronden, die al een detailhandelsfunctie hebben. Binnen deze bestemming is detailhandel toegestaan via de bijgevoegde tabel in de regels. De bedrijfsbebouwing mag alleen worden opgericht binnen het bouwvlak dat soms samenvalt met het bestemmingsvlak. Zoals gezegd zijn binnen de bestemming 'Bedrijf' bedrijfswoningen toegestaan voor zover zij al aanwezig zijn. Verder is voor Spilbroek 3 in Neede voorzien in persoonsgebonden overgangsrecht dat voorziet in het voortzetten van bestaande detailhandel in wintersportartikelen. Dit persoonsgebonden overgangsrecht is verwerkt in de gebruiksregels bij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en op de verbeelding aangegeven met de aanduiding (saw-por).

Cultuur en ontspanning

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen en terreinen met een culturele bestemming. Het gaat daarbij in hoofdzaak om musea en buurtverenigingsgebouwen, terwijl ook een openluchttheater onder 'Cultuur en Ontspanning' is gerangschikt. Bedrijfswoningen zijn toegelaten voor zover zij al aanwezig zijn, terwijl er mogelijkheden zijn voor ondergeschikte horeca (zie hierna).

Horeca

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen en gronden die een horecafunctie hebben. Binnen deze bestemming is horeca toegestaan, zoals genoemd in de bijgevoegde tabel in de regels. Bij het toekennen van de horeca-bestemming is aansluiting gezocht bij de bestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen. Bedrijfswoningen zijn toegestaan voor zover zij al aanwezig zijn. De bedrijfsbebouwing mag alleen worden opgericht binnen het bouwvlak dat soms overigens samenvalt met het bestemmingsvlak. Daarnaast zijn de volgende voorzieningen toegestaan: aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, terras, tuinen en erven, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting, (onverharde) paden en wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

In het buitengebied zijn horeca-activiteiten ook als nevenactiviteit toegestaan binnen andere (gebieds)bestemmingen. Hierbij valt niet alleen te denken aan kantines bij sportterreinen of recreatiebedrijven (ondergeschikt aan de hoofdfunctie), maar ook aan kleinschalige horeca bij agrarische bedrijven of woningen in het buitengebied.

Bij de ondergeschikte horeca geven de planregels aan dat deze alleen is toegestaan als zij dienstbaar is aan de hoofdfunctie. Op die manier laat het bestemmingsplan geen zelfstandige horeca toe bij bijvoorbeeld sportkantines of recreatiebedrijven.

Voor kleinschalige horeca op agrarische bedrijven en bij woningen biedt het bestemmingsplan ruimte via het functieveranderingsbeleid. Dit is ook verwoord in de LTO-publicatie 'Kleinschalige en ondersteunende horeca in het buitengebied. Een leidraad voor (Achterhoekse) gemeenten' die samen met de Achterhoekse gemeenten tot stand is gekomen. Uit deze leidraad komt naar voren dat de gemeente maximaal 100 m² toelaat voor vormen van ondergeschikte/ondersteunende horeca. Dit is in de planregels verwerkt in de afwijkingsregelingen voor nevenactiviteiten. Bestaande ondergeschikte horeca nevenactiviteiten bij recreatie bedrijven mogen de huidig toegestane oppervlakte met 25% vergroten (hier geldt de beperking tot maximaal 100 m2 niet voor).

Voor het vestigen van nieuwe horecafuncties door functieverandering van gebouwen in het buitengebied heeft de gemeente in 2014 afzonderlijk beleid vastgesteld. De kern van dat beleid is dat kleinschalige of ondergeschikte horeca bij functieveranderingsprocessen wordt toegelaten tot een maximale oppervlakte van 100 m². Verder geeft de beleidsregel “Nieuwe horeca in het buitengebied door functieverandering van gebouwen” uitdrukkelijk aan dat het gebruik van de betrokken gebouwen voor het houden van feesten en partijen niet wordt toegelaten. Het college van burgemeester en wethouders van Berkelland stelde de beleidsregel vast op 18 maart 2014. Na vaststelling door de gemeenteraad op 13 mei 2014, is de vastgestelde beleidsregel op 27 mei 2014 bekendgemaakt via een publicatie in het huis-aan-huisblad.

Maatschappelijke voorzieningen

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen en gronden die een maatschappelijke functie hebben. Binnen het plangebied zijn verschillende maatschappelijke functies aanwezig (onder meer begraafplaatsen, onderwijsgebouwen, zorgfuncties). De verschillende terreinen zijn voorzien van een voor dat type terrein passende aanduiding die de bestaande functie vastlegt. Door middel van deze bestemming blijft de huidige situatie van deze terreinen gehandhaafd, met op de functie en omgeving afgestemde ontwikkelingsmogelijkheden. De (bedrijfs)bebouwing moet worden opgericht binnen het bouwvlak dat meestal niet samenvalt met het bestemmingsvlak en dan dus goed herkenbaar is op de verbeelding.

Voorgaande is ook geregeld voor een aantal bijzondere locaties. Een voorbeeld hiervan is het gebied van de Leo-Stichting waar sprake is van jeugdzorg en van bijzonder onderwijs. Verder zijn voor de militaire terreinen in de omgeving van Kamp Holterhoek specifieke aanduidingen en bouwregels opgenomen die aansluiten op de daarvoor geldende bestemmingsplannen.

Zoals in de inleiding al werd gezegd, is voor de kliniek Oldenkotte en voor de terreinen van Rentray een afzonderlijke planologische procedure doorlopen, reden waarom deze buiten het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” zijn gebleven.

Sportvoorzieningen

De bestemming 'Sport' heeft betrekking op diverse in het buitengebied gelegen sportvoorzieningen. Het gaat hier met name om sportterreinen en maneges, waarbij de laatste categorie specifiek zijn bestemd als 'Sport – Manege'.

In het plangebied worden enige locaties gebruikt als hondenoefenterrein. Deze terreinen zijn via aanduidingen aangegeven binnen de hoofdbestemmingen 'Bos', Cultuur en ontspanning' en 'Sport'. Verder kent het buitengebied een aantal natuurijsbanen waarvan de ondergrond buiten het winterseizoen meestal agrarisch wordt gebruikt. Deze natuurijsbanen zijn op de verbeelding aangegeven via een aanduiding op basis waarvan de planregels het gebruik van het aangeduide gebied als natuurijsbaan mogelijk laten zijn. Zij zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden' (Haarlo, Ruurlo) en als 'Water' (Eibergen). De ijsbaan aan de Waterleidingdijk in Neede is voorzien van een bestemming 'Sport' omdat deze permanente voorzieningen kent en buiten het winterseizoen niet wordt gebruikt voor agrarische doeleinden.

Burgerwoningen/bijgebouwen

Aan burgerwoningen is op de verbeelding een bestemmingsvlak voor de bestemming 'Wonen' toegekend. Dit vlak is gebaseerd op het huidige gebruik volgens de laatst beschikbare luchtfoto. Erven en tuinen zijn zoveel mogelijk binnen het bestemmingsvlak opgenomen. Het bestemmingsplan kent een wijzigingsregeling voor het vergroten van het bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Deze zou kunnen worden benut wanneer een verplaatsing van een bestaande woning niet past binnen het toegekende bestemmingsvlak maar vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening wel kan worden gemotiveerd.

Hoofdbebouwing

De gemeentelijke bestemmingsplannen kennen nu nog verschillende regels voor het maximale volume van woningen. Daardoor varieert het huidige toegestane woningvolume van 600 m³ tot 750 m³, terwijl de bestemmingsplannen elk hun eigen mogelijkheden kennen tot het vergroten van een bestaande woning tot deze maximale maten. Daarnaast kon met een 10%-afwijking het woningvolume verder worden vergroot tot 825 m3of zelfs 900 m3 als sprake was van mantelzorg of van het slopen van vrijgekomen gebouwen. Met het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” voert de gemeente in het hele buitengebied hetzelfde maximale woningvolume en dezelfde bijgebouwenoppervlakte in. Als nieuwe generieke norm geldt in beginsel een toegestane inhoud van maximaal 1.000 m³ (exclusief ondergrondse ruimten, zoals kelders). Voor uitbreiding van de woning in de richting van de weg danwel in de richting van een veehouderij, waarbij de woning aan die zijde de dichtstbijzijnde woning is kan uitbreiding alleen worden toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Hiermee dient een nadere afweging plaats te vinden van de voorgenomen uitbreiding in relatie tot overige milieu- en/of omgevingsaspecten zoals geluidhinder, een goed woon- en leefklimaat en een mogelijke belemmering voor omliggende bedrijven.

In de planregels is deze maat als maximumvolume voor (bedrijfs)woningen opgenomen. Voor een beperkt aantal locaties is via een aanduiding op de verbeelding een groter woningvolume toegelaten. Deze is dan overgenomen van een expliciete bepaling voor een afwijkend woningvolume in het voor die locaties geldende bestemmingsplan.

Burgerwoningen zijn op de verbeelding voorzien van een bestemmings/bouwvlak voor de bestemming 'Wonen', waarbinnen de woning aanwezig is of op basis van een geldende omgevingsvergunning gebouwd mag worden. Het bouwvlak is gebaseerd op het huidige gebruik, zoals dat op de laatst beschikbare luchtfoto is waar te nemen. Als sprake is van twee of meer aaneen gebouwde woningen of van woonpercelen die aan elkaar grenzen, dan is op de verbeelding één bestemmingsvlak weergegeven met daarin eenmaal de letter 'W'. Dit betekent echter niet dat er nog slechts één woning is toegestaan omdat de planregels het bestaande aantal woningen toelaten in hun bestaande bouwwijze. Daarbij is het bouwdossier maatgevend voor het aantal toegestane woningen. Dit betekent dat het aantal woningen is toegestaan waarvoor bouwvergunning/omgevingsvergunning is verleend, ongeacht het aantal verblijfsobjecten dat volgens de Wet basisadministraties Adressen en Gebouwen (BAG) in een pand aanwezig is. In dat opzicht bestaat er dus geen inhoudelijk verschil met een aanpak waarin het aantal bestaande (bedrijfs)woningen wèl op de verbeelding zou worden aangegeven. Ook daarbij zou het bouwdossier immers de grondslag vormen voor het aan te duiden aantal woningen.

Op de verbeelding is op een klein aantal locaties echter wel een aanduiding opgenomen voor het maximaal toegelaten aantal woningen. Het gaat hierbij om locaties waar via (zeer) recent totstandgebrachte bestemmingsplannen woningbouw is toegelaten maar waar nog geen vergunning is verleend voor het bouwen van deze woningen. Door de aanduiding op de verbeelding blijft het mogelijk om op die locatie woningen te realiseren.

Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” laat toe dat bestaande woningen binnen de bestemming 'Wonen' worden vervangen door een nieuwe woning. Daarbij geldt dan wel als voorwaarde dat de bestaande bouwwijze (vrijstaand, aaneengebouwd) moet worden 'voortgezet' bij de bouw van de nieuwe woning(en). Zo biedt het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen te bouwen ter vervanging van twee woningen die ooit door een woningsplitsing zijn ontstaan. In die situatie mag het bestaande pand alleen worden vervangen door een nieuw woongebouw als het bestaande aantal woningen ook daarin onder één kap worden samengebracht. Deze voorwaarde over het hanteren van de 'bestaande bouwwijze' is net als een aantal andere voorwaarden ondergebracht in een afwijkingsregeling die zich richt op het vervangen van bestaande woningen.

Verder gelden voor de vervangende woning de maatvoeringen uit het nieuw bestemmingsplan zodat het bijvoorbeeld niet mogelijk is om een woongebouw van 1.600 m³ te vervangen door een even groot nieuw woongebouw. Ook in dit situatie geldt 1.000 m³ als maximum voor het woningvolume. Andere voorwaarden hebben betrekking op het landschappelijke effect, de verkeersveiligheid en het respecteren van hindercontouren van (agrarische) bedrijven en wegen (akoestiek).

Woningsplitsing wordt in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Het toestaan hiervan staat veelal op gespannen voet met het regionaal afgestemde woningbouwprogramma en de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij de specifieke behoefte dient te worden aangetoond alsmede dat de woningen niet in stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd. Zonodig kan voor individuele situaties middels een afzonderlijke bestemmingsplanherziening maatwerk worden geleverd. (cf uitgangspunten notitie).

Bijgebouwen

De gemeentelijke bestemmingsplannen kennen nu nog verschillende regels voor de maximale oppervlakte van bijgebouwen. Daardoor varieert het toegestane maximale oppervlakte. Voor het bouwen van bijgebouwen gaan de gedachten uit naar een maximale oppervlakte van 150 m². Deze maat staat ongeveer gelijk aan de ruimste regeling uit de geldende bestemmingsplannen voor het Berkellandse buitengebied. In verband met concrete ontwikkelingen is voor een tweetal concrete locaties een afwijkende oppervlaktemaat toegestaan via een aanduiding op de verbeelding.

De planregels geven aan dat de afstand tussen een hoofdgebouw en een bijgebouw maximaal 25 m mag bedragen. Deze afstand kan worden vergroot door toepassing van een algemene afwijkingsregel die is voorzien van een landschappelijke randvoorwaarde. Het plaatsen van een bijgebouw op meer dan 25 m afstand van een (bedrijfs)woning, levert echter geen mogelijkheden op voor een vergroting van de maximale bijgebouwenoppervlakte. De maximale oppervlakte van 150 m² blijft dus ook gelden wanneer bijvoorbeeld buiten het bestemmingsvlak voor 'Wonen' een bijgebouw is opgericht ten behoeve van een woning. Dit uitgangspunt is ook verwerkt in de bouwregels bij de diverse detailbestemmingen.

Overigens worden bijgebouwen op korte afstand van een bestemmingsvlak op de verbeelding gekoppeld aan dat bestemmingsvlak via de figuur 'relatie' op de verbeelding.

In situaties waar sprake is van voormalige agrarische bedrijven, komt het vaak voor dat op een perceel meer bijgebouwen aanwezig zijn dan het bestemmingsplan toestaat. Het verbouwen van dergelijke gebouwen wordt toegestaan volgens de landelijk opgestelde regels van het overgangsrecht. Het is echter vaak zo dat een eigenaar niet geholpen is met een verbouwing van bestaande gebouwen en daarom een behoefte ontstaat aan nieuwbouw van een bijgebouw. Om aan deze wens tegemoet te kunnen komen en tegelijkertijd te voorkomen dat de bijgebouwenoppervlakte op een perceel nog verder toeneemt, kent het bestemmingsplan een zogenaamde 'sloop-bonusregeling'.

Deze biedt een mogelijkheid om nieuwe bijgebouwen toe te laten wanneer de bestaande bijgebouwenoppervlakte al groter is dan 150 m². Daarbij mag een eigenaar van elke 2 m² die boven de 150 m² wordt gesloopt weer 1 m² toevoegen aan de normaal toegestane 150 m². Dit zou betekenen dat bij het slopen van 400 m² van de aanwezige 550 m² de mogelijkheid ontstaat om uiteindelijk 350 m² aan bijgebouwen over te houden (de norm vermeerderd met de helft van de gesloopte oppervlakte).

Daarnaast kent het bestemmingsplan een regeling voor het vergroten van de bijgebouwoppervlakte bij een woning tot maximaal 300 m² in combinatie met het slopen van bebouwing op andere percelen in het gemeentelijke buitengebied. Daarbij geldt dan wel dat voor elke toe te voegen m² (boven de 150 m²) elders 4 m² moet worden gesloopt en dat herbouw van (bij)gebouwen op de slooplocatie moet worden voorkomen.

Via deze regelingen wil de gemeente in het bestemmingsplan extra bouwmogelijkheden bieden voor situaties waarbij sprake is van het elders (gedeeltelijk) slopen van een overmaat aan bijgebouwen. Voor eigenaren kan deze regeling een stimulans zijn om oude bebouwing te vervangen door nieuwe bijgebouwen.

Vergunningsvrije aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen zijn er in vele soorten en maten. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden ze 'bijbehorende bouwwerken' genoemd. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een bouwwerk dat leidt tot een uitbreiding van het bouwvolume van of bij een hoofdgebouw. Dit hoofdgebouw is meestal een woning maar het kan bijvoorbeeld ook een kantoorgebouw zijn. Bijbehorende bouwwerken zijn in de Wabo in drie groepen verdeeld. Belangrijk is de afstand van het bijbehorende bouwwerk tot het hoofdgebouw waar het bij geplaatst wordt:

  • gebouwen die in een achtererfgebied binnen een afstand van 2,5 meter van een hoofdgebouw worden gebouwd (verder 'de 2,5 meter zone' genoemd);
  • gebouwen die in een achtererfgebied buiten de 2,5 meter zone van een hoofdgebouw worden gebouwd;
  • overige kleine bouwwerken, bijvoorbeeld hondenhokken. Deze mogen ook op een voorerf gebouwd worden mits ze geen grotere oppervlakte hebben dan 2 m2 en niet hoger zijn dan 1 meter.

Het bijbehorende bouwwerk mag volgens de geldende wet- en regelgeving alleen bedoeld zijn voor ondergeschikt gebruik. Dit wil zeggen dat u de bijbehorende bouwwerken niet mag gebruiken als slaap- of woonkamer, keuken en dergelijke. Een bijbehorend bouwwerk buiten de 2,5 meter zone mag alleen gebruikt worden als bijvoorbeeld garage, bijkeuken, atelier, tuinhuisje, (fietsen)berging of hobbyruimte. Bijbehorende bouwwerken mogen dus niet worden gebruikt voor bewoning.

Overkappingen

De planregels laten toe dat naast de 150 m² aan bijgebouwen per woning ook nog 25 m² aan overkappingen mag worden gerealiseerd. Dit soort bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag vaak ook zonder omgevingsvergunning worden gebouwd. Dit is de reden dat de oppervlakte, waarvoor volgens de bouwregels ook nog vergunning kan worden verleend, vrij beperkt is gebleven. De planregels bevatten verder mogelijkheden voor een bijzondere groep overkappingen, de zogenaamde terrashooibergen. Omdat deze bouwwerken vanwege de gebruikte palen meestal niet kunnen voldoen aan de eisen van een vergunningsvrij bouwwerk, is daarvoor in het bestemmingsplan een regeling opgenomen.

Bijzondere woonvormen

Het is bij woonfuncties in het buitengebied ook denkbaar dat er een wens of behoefte ontstaat om een bijzondere woonvorm te realiseren. Hierbij valt te denken aan een wooncomplex voor starters, aan ouderenhuisvesting, aan gehandicaptenhuisvesting etc. Deze vormen van wonen kunnen zeer gevarieerd voorkomen. In het ene geval is vestiging geen probleem, in het andere geval wel. De aanvaardbaarheid is volledig afhankelijk van de aard en omvang van het initiatief en van de specifieke locatie waarop het zich richt. Vandaar dat een bestemmingsplan voor het totale buitengebied niet kan voorzien in een algemene regeling voor dit soort zeer specifieke plannen. Per voorkomend geval zal daarom buiten het bestemmingsplan om maatwerk geleverd worden via een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure. Daarbij zal de beoordeling van eventueel project op het woningbouwbeleid een belangrijk onderdeel zijn van de besluitvorming.

Inwoning/mantelzorg

Voor mantelzorg bood het vernietigde bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” mogelijkheden om extra woonruimte te creëren. De in dat bestemmingsplan verwerkte regeling stelde wel als voorwaarde dat het bieden van woonruimte in het kader van mantelzorg niet mocht leiden tot extra woningen in het buitengebied. Om die reden liet de gemeente deze extra woonruimte (maar geen extra zelfstandige woning) toe met een afwijking via inwoning (binnen de bestaande woning) en via aanwoning (binnen een aangebouwd bijgebouw). Om te voorkomen dat door de mantelzorgfunctie een zelfstandige woning ontstaat, moest het mantelzorggedeelte één geheel blijven vormen met de aanwezige woonruimte en daar dus direct aan blijven grenzen. Daarbij moest de voordeur van de hoofdwoning tevens blijven dienen als voordeur van het mantelzorggedeelte. Verder werd de oppervlakte die mocht worden ingezet voor mantelzorg beperkt tot 80 m². Op deze wijze wordt voorkomen dat er een nieuwe zelfstandige woning ontstaat. Ook diende sprake te zijn van een aantoonbare zorgbehoefte die niet binnen de bestaande (bedrijfs)woning kon worden opgevangen, terwijl er geen sprake mocht zijn van een onevenredige aantasting van de omgeving of van de gebruiks- of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies. Omdat het niet de bedoeling was om na beëindiging van de mantelzorg door woningsplitsing alsnog een tweede woning te laten ontstaan, mocht een eventuele uitbreiding voor mantelzorg geen woning opleveren die groter is dan 900 m3.

Sinds de vernietiging van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” is echter een wijziging van het Besluit omgevingsrecht doorgevoerd. Deze wijziging trad in werking op 1 november 2014 en bevatte onder meer een regeling voor het zonder omgevingsvergunning realiseren van huisvesting voor mantelzorg in een woning of in een bijgebouw bij een woning. Daarbij moet sprake zijn van het bieden van verzorging in de huishoudelijke sfeer, terwijl de gemeente kan vragen om een verklaring waarin de medische behoefte aan zorg wordt onderbouwd. Na beëindiging van de mantelzorg moeten de daarvoor aangebrachte voorzieningen weer worden verwijderd. Wanneer aan alle voorwaarden wordt voldaan, biedt het Besluit omgevingsrecht in het landelijk gebied mogelijkheden voor het plaatsen van een mantelzorgvoorziening van maximaal 100 m². Deze voorziening telt dan niet mee voor het bepalen van de bijgebouwenoppervlakte op het perceel.

Het nu voorliggende bestemmingsplan laat een woningvolume van 1.000 m³ toe. Het gemeentebestuur is van mening dat met deze ophoging van het woningvolume ook kan worden tegemoetgekomen aan de eventuele behoefte aan woonruimte ten behoeve van mantelzorg. Het bestemmingsplan kent daarom geen specifieke regeling voor het vergroten van het woningvolume ten behoeve van mantelzorg tot meer dan 1.000 m³.

Ook kent het bestemmingsplan geen regeling voor het toelaten van mantelzorg in bijgebouwen bovenop de mogelijkheden die het Besluit omgevingsrecht daarvoor al kent. Dit alles betekent dat (nieuwe) bijgebouwen in het buitengebied alleen kunnen worden ingezet voor de mantelzorgfunctie als zij niet groter zijn dan 100 m² en ook voor het overige voldoen aan de eisen die het Besluit omgevingsrecht stelt.

Schuilgelegenheden buiten bouwperceel

Op dit punt legt de gemeente Berkelland via het nieuwe bestemmingsplan voor haar buitengebied het restrictieve beleid vast dat in grote delen van het buitengebied al veel langer geldt. Nieuwe schuilgelegenheden voor dieren buiten een bouwvlak worden niet toegestaan. De gemeente kiest hiervoor om bebouwing in het vrije veld te voorkomen en omdat het buitengebied voldoende leegstaande bebouwing kent die ook in de behoefte kan voorzien.

Op basis van dossieronderzoek heeft de gemeente bestaande schuilgelegenheden / solitaire schuren buiten agrarische bouwvlakken waarvoor in het verleden (bouw)vergunning is verleend op de verbeelding weergegeven via een bouwaanduiding (specifieke bouwaanduiding - veldschuur) en voorzien van een planologische regeling. De schuren mogen uitsluitend worden benut voor bestaand gebruik. Herbouw van de aangeduide schuren is toegestaan ter plaatse van de bestaande situering. Daarnaast is een uitbreiding van de aangeduide schuur toegelaten tot 10% van de bestaande oppervlakte. Indien een aangeduide schuur kleiner is dan 100 m², dan kan deze vervolgens tot die maat middels een afwijkingsbevoegdheid worden vergroot door toepassing van het principe uit de 'bovenplanse sloop-bonusregeling' en het elders slopen van het viervoudige van de extra uitbreiding.

Paardenbakken

Een paardenbak bestaat uit een omheining (bouwwerk geen gebouwen zijnde) rondom een bodem van zand of een ander materiaal. Een paardenbak heeft meestal een omvang van 20 bij 40 m of van 20 bij 60 m. Het bestemmingsplan laat paardenbakken toe binnen bouwvlakken en direct daaraan grenzend. Voor nieuwe paardenbakken buiten bouw- of bestemmingsvlakken moet de afstand ten opzichte van woningen van derden minimaal 50 m bedragen. Daarbij gaat het bestemmingsplan er van uit dat de paardenbak is gesitueerd op of aangrenzend aan het bouwvlak. In het laatste geval zal voor de aanleg van de paardenbak een omgevingsvergunning nodig zijn. Voor de omheining zal via een afwijking, zo nodig, een vergunning kunnen worden verleend. Het geheel moet landschappelijk worden ingepast, zeker als de paardenbak buiten het bouwvlak ligt.

Paardenbakken kunnen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen in principe bij alle functies gerealiseerd worden. Om lichthinder tegen te gaan, zijn bij paardenbakken buiten een bouwvlak geen lichtmasten toegestaan wanneer het gaat om een locatie binnen de GNN en/of GO. Bij paardenbakken in gebieden die zijn aangeduid als 'nationaal landschap' zijn lichtmasten buiten een bouwvlak alleen toegestaan als dat geen onevenredige inbreuk op de landschappelijke waarden oplevert.

4.3.3 Planthema's bos, natuur en landschap

Bestaande bos- en natuurgebieden zijn bestemd als 'Bos' en/of 'Natuur'. Voor deze gebieden is een omgevingsvergunningenstelsel ontworpen, dat uitgaat van aanwezigheid van kwetsbare soorten en van hun bescherming.

De bestemming 'Bos' is van toepassing op de gronden waarop meer dan 0,5 ha bos aanwezig is. De gekozen oppervlaktemaat is de minimale maat waarbij een boslevensgemeenschap kan ontstaan. Het betreft zowel bossen met de hoofdfunctie natuur als multifunctionele bossen. Ook gaat het hierbij zowel om grotere boscomplexen, die onderdeel zijn van het gelderse natuurnetwerk, als om kleine bosgebiedjes die daarbuiten liggen. Door middel van de bosbestemming verzekert het bestemmingsplan dat de functies van het bos gehandhaafd blijven en/of zich verder kunnen ontwikkelen. Ook waarborgt deze bestemming het behoud van met het bos samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden. De bosgebieden zijn begrensd op basis van de luchtfoto, topografische gegevens en de geldende bestemmingsplannen.

Ook zijn in het verleden verleende vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen planologisch doorvertaald. In het omgevingsvergunningstelsel bij de bestemming 'Bos' is het beleid over boscompensatie vertaald. Daarbij is het realiseren van zogenaamd compensatiebos mogelijk via een algemene wijzigingsregeling die toelaat dat de bestemming van agrarisch bestemde gronden wordt omgezet in 'Bos', 'Groen-Landschapselement' of 'Natuur'. Bij toepassing van deze wijzigingsregeling wordt het provinciale compensatiebeleid toegepast, iets wat overigens ook geldt voor de overige 'groene' bestemmingen. Afhankelijk van de benodigde hersteltijd van de te compenseren natuur geldt een compensatie toeslag. Zo geldt bijvoorbeeld voor natuur met een ontwikkeltijd van vijf tot vijfentwintig jaar een toeslag van 33 %.

De bestemming 'Bos' kent een aantal aanduidingen die betrekking hebben op al aanwezige functies. Zo wijst de aanduiding (sbo-kl) op het klimbos dat ten westen van Ruurlo is gerealiseerd, terwijl de op de verbeelding opgenomen aanduiding (sbo-gbo) betrekking heeft op het gedenkbos aan de Waterleidingdijk in Neede. Beide aanduiding zijn in de planregels voorzien van een gebruiksregime en van bouwregels. Zoals gezegd kent de bosbestemming ook een aanduiding voor de al aanwezige hondensportterreinen.

De bestemming 'Natuur' betreft de gronden die een onderdeel vormen van grotere bos- en natuurcomplexen, die onderdeel zijn van het Gelderse Natuurnetwerk (GNN), maar, in tegenstelling tot de bestemming 'Bos', bestaan uit grasland-, heide- en moerasvegetaties. Meer dan in bosgebieden ligt hier het primaire doel bij natuurbeheer. De natuurgebieden zijn begrensd op basis van luchtfoto's, topografische gegevens en de GNN. Verder zijn ook bij deze bestemming de in het verleden verleende vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen planologisch doorvertaald. Binnen de bestemming 'Natuur' is voor de bestaande jachthut aan de Wessel van Eylllaan in Borculo in aansluiting op het geldende bestemmingsplan een aanduiding (sn-j) opgenomen.

Aanwezige landschapswaarden zijn in het bestemmingsplan vooral beschermd via de gebiedsbestemmingen. De op de verbeelding aangegeven waardevolle landschapselementen zijn ontleend aan de daarvoor opgestelde basisinventarisatiekaart. Daarbij hebben landschapselementen en heel bijzondere landschapswaarden een specifieke bestemming 'Groen - Landschapselement' gekregen, tenzij zij deel uitmaken van een bestemming 'Bos' of 'Natuur' en als onderdeel daarvan worden beheerd/geëxploiteerd. Onder landschapselementen zijn die bos- en natuurgebieden bestemd, met een oppervlakte kleiner dan 0,5 ha. De bestemming 'Groen-Landschapselement' kent net als de bos- en natuurbestemming een vergunningstelsel dat insteekt op het behoud van deze elementen en op het toepassen van compensatie. Verder komt in de doeleindenomschrijving bij deze bestemming naar voren dat zij is bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschapselementen en bos, dit laatste in verband met de aansluiting op de Boswet. Bij het toekennen van deze bestemming is uitgegaan van de bestemmingen/aanduidingen in de geldende bestemmingsplannen en de feitelijk bestaande situaties.

Het Gelderse Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur (EHS)) en de Groene Ontwikkelingszone, zoals opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening, zijn in het plangebied doorvertaald in de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' wanneer het gaat om bestaande bos- en natuurgebieden. Delen van het GNN die agrarisch worden gebruikt zijn verder veelal ondergebracht in de gebiedsbestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden'. Verder kent het bestemmingsplan de gebiedsaanduidingen 'overige zone – Gelders natuurnetwerk' en 'overige zone – Groene ontwikkelingszone' met een bijbehorende beschermende regeling. Deze gebiedsaanduidingen liggen ook over agrarische gronden heen die nog geen specifieke bos- of natuurbestemming hebben gekregen. Via de algemene aanduidingsregels is het beschermingsregime van toepassing op omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunningen), en op afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden binnen het GNN of de GO. Deze regeling besteedt ook aandacht aan de aspecten mitigatie, verevening en compensatie binnen de GNN. Daarnaast is met het oog op de realisatie van ecologische verbindingszones is aan laatstgenoemde gebiedsaanduiding een regeling gekoppeld die zich richt op het wijzigen van de bestemming in de bestemmingen 'Bos' of 'Natuur'. Omzetting van agrarische gronden in een natuurbestemming voor de ontwikkeling van de GNN of een EVZ is op die manier pas mogelijk als de aankoop van deze gronden in voldoende mate verzekerd is.

Natuurontwikkeling (wijziging naar 'Bos', 'Natuur' of 'Groen') in het kader van de realisatie van ecologische verbindingszones en versterking van het Gelders natuurnetwerk en de groene ontwikkelingszone beekherstel alsmede bos-, natuur- en landschapsecologische compensatie is mogelijk gemaakt met behulp van een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij moet worden opgemerkt dat agrarisch natuurbeheer als een agrarische activiteit wordt beschouwd en dus vrijwel altijd zonder procedure kan worden toegepast. De voor agrarische natuurbeheer bestaande subsidiemogelijkheden kunnen overigens ook door niet-agrariërs worden benut.

Verder is in de planregels ook een vergunningsregeling opgenomen voor de aanleg van poelen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden). Daarnaast kennen de agrarische gebiedsbestemmingen voor de landschappelijk waardevolle gebieden, die zijn voorzien van een specifieke gebiedsaanduiding ook een vergunningstelsel voor het realiseren en het verwijderen van landschapselementen die niet zijn ondergebracht in de 'groene' bestemmingen.

Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het doel van de Nationale Landschappen is om landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. Binnen een dergelijk gebied geldt voor nieuwe ontwikkelingen een 'ja-mits' benadering. Ontwikkelingen kunnen worden toegestaan, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Hiertoe is een beschermingsregime opgenomen in de Omgevingsverordening.

 

Het zuidwestelijk deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap 'de Graafschap', deelgebied 'Graafschap'.

De belangrijkste kernkwaliteiten van het deelgebied Graafschap betreffen:

  • talrijke landgoederen als samenhangende ruimtelijke eenheden bestaande uit een statig huis;
  • (oprij)lanen, historische tuin, bos, landerijen;
  • oost-west stromende gekanaliseerde beken in halfgesloten landschap;
  • halfgesloten landschap met mazaiek van bossen, weilanden en grote boerderijen, parkachtige uitstraling;
  • samenhangende eenheid van hooggelegen beboste en besloten stuwwalkern van Lochemerberg met karakteristieke krans van open essen;
  • karakteristieke, ook cultuurhistorisch waardevolle open essen, micro relief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0013.jpg"

Nationaal landschap (voor zover gelegen buiten GO/GNN) (Bron: Omgevingsvisie Gelderland)

De gronden die onderdeel uitmaken van het Nationaal Landschap, zijn op de verbeelding aangeduid met de gebiedsaanduiding 'overige zone – Nationaal Landschap' en voorzien van een beschermende maatregel.

4.3.4 Planthema cultuurhistorie

De gemeente heeft in 2012 een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld die als Bijlage 12 is toegevoegd aan de plantoelichting. Onder de titel “Berkelland beschreven” bevat zij een cultuurhistorische gebiedsinventarisatie van het hele gemeentelijke grondgebied en identificeert zij (potentieel) waardevolle ensembles. De cultuurhistorische gebiedsbeschrijving dient onder meer als afwegingskader bij functieveranderingsprojecten en bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning). In het verlengde daarvan besteed het bestemmingsplan aandacht aan diverse aspecten van cultuurhistorie zoals archeologie, historische geografie en historische (steden)bouwkunde.

Daardoor sluit het bestemmingsplan aan op de bedoeling uit de landelijke beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo).

Cultuurhistorie: landschap

Zoals hierboven al is verteld zijn de landschappelijke waarden vooral geborgd via de gebiedsbestemmingen, met de bijbehorende gebiedsaanduidingen, en via de bestemming 'Groen – Landschapselement'. Verder wordt voor kenmerkende open gebieden en voor ganzen- en weidevogelgebieden de openheid bewaakt door bomenteelt bijvoorbeeld niet toe te laten. Ook kennen de regels in het bestemmingsplan over afwijkingen en planwijzigingen voorwaarden over de landschappelijke inpassing bij nieuwe ontwikkelingen. Voor het provinciaal begrensde waardevol landschap gebeurt dit bijvoorbeeld via een gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' met een bijbehorende algemene aanduidingsregel. Op deze manier wil het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” niet alleen de bestaande landschappelijke kwaliteit vastleggen, maar waar nodig ook handvatten bieden voor het bewaken of versterken daarvan.

Ten aanzien van het Berkellandse landschap is de omgeving van Beltrum in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Visie Erfgoed en Ruimte aangewezen als een wederopbouwgebied. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de te beschermen (landschappelijke) kwaliteiten in dit gebied. Deze aanpak strookten met het inmiddels opgestelde uitvoeringsprogramma 2013-2015 voor de wederopbouwgebieden.

Uit het rapport 'Wederopbouwgebied Ruilverkaveling Beltrum. Analyse en aanbevelingen' (juli 2014) kwam naar voren komt dat de kwaliteiten van het wederopbouwgebied niet nader hoeven te worden beschermd op bestemmingsplanniveau omdat er geen sprake is van ontwikkelingen die daarom vragen. Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” bevat daarom geen specifieke regeling voor het 'wederopbouwgebied Beltrum I/II'. Daarbij is overigens van belang om te weten dat het bestemmingsplan ook geen rechtstreekse basis biedt voor nieuwe ontwikkelingen binnen het wederopbouwgebied en ook hier vooral insteekt op het planologisch vastleggen van de bestaande situatie (zie ook Bijlage 3 bij deze plantoelichting).

Cultuurhistorie: monumenten

Aanwezige rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten worden informatief vermeld in bijlage 9 bij de plantoelichting. Het bestemmingsplan duidt beeldbepalende, karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen niet als zodanig aan op de verbeelding. Voor deze gebouwen is geen omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming tegen sloop.

In dat verband kent de Monumentenwet 1988 in combinatie met de Wabo immers al een weigeringsgrond voor het verlenen van een vergunning. Deze bescherming zal in de toekomst in de Omgevingswet worden opgenomen.

Molenbiotopen

In of nabij het plangebied bevinden zich drie molens. Dit zijn de Piepermolen (Rekkenseweg 87, Rekken), molen de Ster (Molenweg 13, Geesteren) en de Hollandsche Molen (Diepenheimseweg 23, Neede). Om het functioneren daarvan in ruimtelijke besluitvorming te waarborgen, werd in 1973 het begrip 'molenbiotoop' geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen.

Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten. Bomen en boomgroepen veroorzaken een extra nadeel voor de windvang, omdat zij met hun bladerkroon de wind enige tijd vasthouden, waardoor er grotere turbulentie optreedt en de wind met grotere kracht en met vlagen op de molen afkomt.

Een tweede aspect van de molenbiotoop heeft te maken met de belevingswaarde. Molens zijn een belangrijk element in het landschap en hebben vaak te maken met de ontstaansgeschiedenis van dat landschap. Omdat molens wind moesten kunnen vangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval boven hun omgeving uit. Die voor molens kenmerkende situatie moet zoveel mogelijk worden bewaard, willen de werktuigen volledig tot hun recht komen. Met andere woorden: molens horen in het zicht te staan. Als dat het geval is blijken molens zeer belangrijke herkenningspunten in een gebied te zijn.

In 1946 zijn voor de biotoop praktijknormen vastgelegd in de zogenaamde 1:100-regel. Deze regel houdt in dat elke 100 meter verder van de molen een obstakel 1 meter hoger mag zijn; de eerste 100 meter moet wel vrij blijven. Omdat de 1:100 regel in de bebouwde omgeving niet langer toepasbaar bleek, zijn door De Hollandsche Molen in 1982 nieuwe normen ontwikkeld. Deze zijn vastgelegd in het rapport "De inrichting van de omgeving van molens", rapport van de werkgroep Molenbiotoop van de Hollandsche Molen, vereniging tot behoud van molens in Nederland. Daarin staat aangegeven op welke manier met de molen rekening kan worden gehouden.

Er is een formule ontwikkeld om te bepalen hoe hoog een obstakel mag zijn op een bepaalde afstand van een molen zonder te veel windbelemmering te veroorzaken. Deze biotoopformule luidt als volgt:

Hx = X/n + cxz of X = n(Hx - cxz)

Waarin:

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen

n = de ruwheidcoëfficiënt volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa:

- 140 voor open gebied;

- 75 voor een ruw gebied;

- 50 voor een gesloten gebied.

c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%)

z = de askophoogte van de molen.

Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” beschermt de aanwezige molenbiotopen tegen ongewenste ontwikkelingen door gebruik te maken van deze formule uit de Gelderse Molenverordening. Deze verordening is bij de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) van 27 juni 2012 ingetrokken waarbij de regeling ter bescherming van molenbiotopen is overgeheveld naar de herziene RVG en de Omgevingsverordening Gelderland.

De Omgevingsverordening verlangt dat bestemmingsplannen geen nieuwe bebouwing of beplanting toestaat die strijdig is met de bescherming van de molenbiotoop tenzij wordt aangetoond dat het functioneren van de betrokken molen (de windvang) daardoor niet wordt beperkt. In de planregels over de molenbiotoop wordt deze beschermingsregeling verwerkt in een afwijkings- en vergunningsregeling waaraan toepassing kan worden gegeven nadat duidelijk is dat ontwikkelingen niet ten koste gaan van de windvang of van de landschapswaarde van de molen. Hierbij moet onafhankelijk deskundigenadvies worden ingewonnen, terwijl ook de beheerder van de molen moet worden gehoord over ontwikkelingen binnen de molenbiotoop.

Ook worden op de verbeelding beschermingszones afgebeeld waaraan een planregel wordt gekoppeld die beperkingen oplegt aan de bouwhoogte binnen de molenbiotoop. Op de verbeelding en in de planregels zijn de molenbiotopen verwerkt van de Piepermolen (Rekkenseweg 87, Rekken), van molen de Ster (Molenweg 13, Geesteren) en van de Hollandsche Molen (Diepenheimseweg 23, Neede). De omvang van de molenbiotoop is bepaald met als uitgangspunt dat de askophoogten en de ruwheidscoëfficiënt van de drie genoemde molens uitkomen op 14,45 m en 75 m (Piepermolen, ruw gebied), 18,55 m en 50 m (de Ster, gesloten gebied) en 17,10 m en 50 m (Hollandsche Molen, gesloten gebied). Op basis hiervan gelden de volgende conclusies die ook zijn verwerkt in de planregels:

  • Voor de Piepermolen geldt dat binnen een afstand van 100 meter van de molen een gebouw (obstakel) niet hoger mag zijn dan 2,80 meter. Buiten deze eerste 100 meter geldt dat de biotoopformule moet worden toegepast;
  • Voor De Ster geldt dat binnen een afstand van 155 meter van de molen een gebouw (obstakel) niet hoger mag zijn dan 6,80 meter. Buiten deze eerste 155 meter geldt dat de biotoopformule moet worden toegepast;
  • Voor de Hollandsche Molen geldt dat binnen een afstand van 100 meter van de molen een gebouw (obstakel) niet hoger mag zijn dan 4,10 meter. Buiten deze eerste 100 meter geldt dat de biotoopformule moet worden toegepast.

Beschermd dorpsgezicht

Ter bescherming van de beschermde stads- en dorpsgezicht bij de Mallumse Molen is verder een dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie' opgenomen voor dat betreffende deel van het plangebied. Ook voorziet het bestemmingsplan al in een dubbelbestemming voor de in voorbereiding zijnde aanwijzing van het esdorp Gelselaar als beschermd stads- en dorpsgezicht. Volgens deze dubbelbestemming mag alleen worden gebouwd voor zover de binnen het beschermde stads- en dorpsgezicht te beschermen waarden niet worden geschaad, iets waarbij vooraf advies aan de Monumentencommissie moet worden gevraagd. Er mogen geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in de relevante bouwdelen die zijn benoemd in het besluit tot aanwijzing van de gebieden als beschermd monument. Ook voor de historische buitenplaats Kasteel Huize Ruuro is een soortgelijke dubbelbestemming met bijbehorende beschermende regeling opgenomen. Hierbij is de begrenzing gevolgd van de historische buitenplaats zoals die op 17 juli 2008 ministerieel werd vastgelegd.

Cultuurhistorie: Archeologie

Binnen de gemeente bevindt zich 1 archeologisch rijksmonument. Dit betreft de Circumvallatielinie Groenlo. Rijksmonumenten worden reeds beschermd op basis van de Erfgoedwet, maar is informatief op de verbeelding opgenomen met een archeologische dubbelbestemming 'Waarde – Archeologisch rijksmonument', waarbij wordt verwezen naar de bescherming in de Erfgoedwet.

Voor de verschillende gebieden met archeologische waarden is een (zestal) dubbelbestemming(en) 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de archeologische beleidswaardenkaart die de gemeenteraad op 17 november 2015 vaststelde.

Voor deze gebieden is in het bestemmingsplan een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de te verwachten of de aanwezige waarden. Bij de vormgeving van de planregels is aansluiting gezocht met de voorbeeldtekst die de Achterhoekse gemeenten samen met de regionale archeoloog hebben opgesteld. De daarin verwerkte normen voor het verrichten van onderzoek zijn op de beleidswaardenkaart uit 2015 en in de bijbehorende rapportage (RAAP-2878) aangepast naar aanleiding de praktijkervaringen die inmiddels waren opgedaan en de onderzoeksresultaten uit de afgelopen jaren. De planregels bij het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” gaan uit van de aangepaste normering uit het RAAP-rapport 2878 en de bijbehorende archeologische beleidswaardenkaart (zie Bijlage 8).

De voor 'Waarde – Archeologie' bestemde gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden en van archeologische verwachtingswaarden. Voor het bouwen overeenkomstig de andere geldende bestemming dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen soms een archeologisch rapport te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden verbonden worden. De archeologische waarden zijn ook beschermd doordat bouwwerken vanaf een bepaalde omvang uitsluitend mogen worden uitgevoerd met een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan kent zes categorieën van beschermingsregimes voor archeologische waarden. In afnemend 'gewicht' is een onderzoek verplicht voor:

  • 1. ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld;
  • 2. ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 50 m2;
  • 3. ingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 250 m2;
  • 4. ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 250 m2;
  • 5. ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;
  • 6. ingrepen dieper dan 30 cm met een oppervlakte groter dan 5.000 m2.

Op de verbeelding is de archeologische (verwachtings)waarde in het plangebied te herkennen aan de aanduiding met '+'. Daarbij komt de hoogte van de dichtheid aan '+'-tekens overeen met de hoogte van de archeologische (verwachtings)waarde. Met andere woorden: hoe groter de dichtheid van de '+'-tekens, hoe hoger de archeologische waarde van het gebied.

4.3.5 Planthema water

Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan al het open water binnen het plangebied. Het water is als zodanig bestemd en vervult vaak meerdere functies (waterberging, recreatie, natuur). Onder meer de leggerwaterlopen, grote beken, kanalen, grote vennen en plassen binnen het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming is water, voor aan- en afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, oevers en taluds toegestaan. Daarnaast is de bestemming gericht op het behoud van bijzondere waarden van de oevers en oeverbeplanting. De bestemming mag ook worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik.

Grondwaterbeschermingsgebieden

Beschermingszones rond drinkwaterwinningen zijn ingevoerd om er voor te zorgen dat grondwater bij waterwinlocaties zo goed mogelijk. De ruimtelijke regeling voor grondwaterbescherming is verankerd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland waarvoor Provinciale Staten op 11 november 2015 Actualisatieplannen vaststelde. Zij onderscheiden waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones, terwijl voor de eerste maal ook sprake is van 'koude-warmteopslagvrije zones' (de zogenaamde KWO-vrije zones). Met de vaststelling van de Actualisatieplannen is de begrenzing van deze gebieden, die het bestemmingsplan overneemt, herijkt op basis van de meest recente inzichten.

Binnen het plangebied liggen de drinkwaterpompstations Noordijkerveld, Olden-Eibergen en Haarlo.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0014.jpg"

Waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zone en KWO-vrije zone (kaartbijlage 6 Actualisatieplan Omgevingsverordening Gelderland)

De waterwingebieden omvatten de directe omgeving van het puttenveld. Hier bereikt het grondwater binnen één jaar de waterpompputten. Het belang van de waterwinning is hier zo groot, dat het projecteren van andere bestemmingen niet mogelijk is. De mogelijkheden tot uitbreiding van aanwezige bebouwing (anders dan voor de waterwinning) worden tot het uiterste beperkt.

In het overige deel van de grondwaterbeschermingsgebieden zijn nieuwe bestemmingen met grotere grondwaterrisico's dan de bestaande functies niet acceptabel. Het ondiepere grondwater is hier namelijk binnen 25 jaar bij de waterpompputten. Uitbreiding van bestaande activiteiten mag ook geen hoger risico opleveren (standstill). Er wordt gestreefd naar vermindering van risico's voor de waterwinning.

In de boringsvrije zones is het grondwater, dat er onder een beschermende kleilaag ligt, binnen 25 jaar bij de waterpompputten. Voorkomen moet worden dat de kleilaag wordt doorbroken en het diepere grondwater kan worden verontreinigd.

Voor de 'KWO-vrije-zones' komt het diepere grondwater binnen 25 jaar bij de waterpompputten. In dit gebied is boven het grondwater geen beschermende kleilaag aanwezig zodat er bodembeschermende regels nodig zijn die al onder het maaiveld gelden. De KWo-vrije zone maakt in zijn geheel onderdeel uit van de aangeduide boringsvrije zones.

De uitgangspunten voor deze zones zijn in de planregels en op de verbeelding verwerkt via de gebiedsaanduidingen 'Milieuzone – Waterwingebied', 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'Milieuzone – Boringsvrije zone', 'Milieuzone – KWO-vrije zone' en de bijbehorende algemene aanduidingsregels. Voor de bescherming van de 'Boringsvrije zone' en 'KWO-vrije zone' wordt in de regels verwezen naar de beschermingsregeling van de Omgevingsverordening.

Natte natuur

Natte landnatuur betreft natuur die direct afhankelijk is van de grondwatersituatie ter plekke. De waarden van natte natuur zijn vaak zo sterk afhankelijk van de omgeving, dat deze natuur en de directe omgeving als één geheel (moeten) worden beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0015.jpg"

Natte Natuur Gelderland (kaartbijlage 9 Actualisatieplan Omgevingsvisie Gelderland)

Voor de instandhouding van de natte landnatuur is het wenselijk de lokale grondwatersituatie te beschermen tegen activiteiten die daar een significant negatief effect op kunnen hebben. Hiertoe zijn gebonden rondom natte landnatuur waar de grondwatersituatie directe invloed heeft op de instandhouding van de natte landnatuur conform de Omgevingsverordening in het bestemmingsplan hydrologische beschermingsgebieden aangegeven via de gebiedsaanduiding 'beschermingszone natte natuur'.

Nieuwe ruimtelijke ingrepen/ontwikkelingen (waaronder toename van bebouwing en/of verharding) dienen te worden getoetst op een significant nadelig effect op de instandhouding van de natte landnatuur. Deze mogen niet leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur, (bij wateren) tot verslechtering van de waterkwaliteit of tot aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen.

Waterberging

In het plangebied is tussen Eibergen en Rekken een waterbergingsgebied aangeduid langs de Berkel. Hiervoor is een hydrologische basisbescherming van toepassing en is ook de keur van de waterschappen van belang. Daarbij gaat het om een (potentieel) overstromingsgebied dat ook al in het geldende bestemmingsplan als zodanig is aangeduid.

Dit gebied, dat een functie blijft vervullen voor de wateropgave, zal als zodanig beschermd worden via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' met bijbehorende beschermende regeling. Ook in het al geldende bestemmingsplan was dit gebied al aangemerkt voor de retentiefunctie.

4.3.6 Planthema recreatie

Algemeen

Recreatiebedrijven en recreatieterreinen hebben in het nieuwe bestemmingsplan een recreatieve bestemming gekregen, waarbij een uitsplitsing is gemaakt in de bestemmingen dagrecreatie en verblijfsrecreatie. De hoofdvoorzieningen bij deze recreatieve functies liggen binnen het bouwvlak. Bij verblijfsrecreatieve bestemmingen wordt permanente bewoning van recreatieve onderkomens niet toegestaan. Dit uitgangspunt is vastgelegd in het gemeentelijk recreatiebeleid èn in het handhavingsbeleid. De regeling in het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” bouwt voort op het beleid uit de beleidsnota 'Beleef het in Berkelland'.

Dagrecreatie

Algemeen

De bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie' is toegekend aan de bestaande dagrecreatieve voorzieningen in het buitengebied. Deze categorie is divers van aard. Zo gaat het hierbij om dagrecreatieve voorzieningen zoals de recreatieplas Hambroek bij Borculo of het openluchtzwembad het Vinkennest bij Eibergen, maar ook om recreatieve attracties, zoals de doolhof in Ruurlo en de shortgolfbaan aan de Berkel in Eibergen. Ook volkstuincomplexen en de twee in het buitengebied aanwezige kleiduivenschietbanen zijn ondergebracht in de bestemming 'Recreatie – Dagrecreatie'. De verschillende vormen van dagrecreatie die in het bestemmingsplan worden toegelaten zijn inzichtelijk gemaakt via een tabel in de betrokken planregel.

Recreatief medegebruik

Het begrip 'recreatief medegebruik' doelt op de situatie waarbij de recreatieve functie medegebruiker is van een gebied of een perceel dat een andere hoofdfunctie heeft (meestal natuur, water of landbouw). Afhankelijk van de kwaliteiten en waarden van een gebied, biedt het bestemmingsplan mogelijkheden voor recreatief medegebruik. Deze mogelijkheden verschillen per gebiedstype en komen tot uiting in de doeleindenomschrijving bij de gebiedsbestemmingen.

Evenementen(terreinen)

Voor terreinen waar (jaarlijks) terugkerende evenementen plaatsvinden is een regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Dit is gebeurd door middel van een aanduiding op de verbeelding waarbij het daarmee bedoelde evenement is benoemd.

Het gaat hierbij vooral om terreinen waar al sinds vele jaren kermissen of volksfeesten worden gehouden. Overigens kennen de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening een algemene mogelijkheid om een buitenplanse afwijking te verlenen voor het houden van evenementen waarin het bestemmingsplan zelf niet voorziet.

Verblijfsrecreatiebedrijven

Algemeen

Voor de verblijfsrecreatieve functies in het buitengebied staat voorop dat permanente bewoning van recreatieve voorzieningen niet is toegestaan. Recreatiebedrijven hebben een bouwvlak op maat gekregen, inclusief een uitbreiding van 20% van het bestaande bebouwingsoppervlak voor de hoofdvoorzieningen. In het gelderse natuurnetwerk heeft het bestemmingsplan een meer restrictief beleid vastgelegd (nee, tenzij en binnen bestaande bebouwing). Sanitairgebouwen zijn tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 500 m² toegestaan buiten het bouwvlak, een regeling die aansluit op de geldende bestemmingsplannen. Daarnaast kent het bestemmingsplan een regeling voor privé-sanitair voor standplaatsen die geschikt zijn voor kampeermiddelen. Deze voorzieningen mogen per standplaats niet groter zijn dan 10 m², terwijl hun bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen. Met deze regeling speelt het bestemmingsplan in op de toenemende vraag naar hoogwaardige kampeerplaatsen op de recreatiemarkt. Deze planologische regeling voor privé-sanitair is overigens zo opgezet dat de oppervlakte aan privé-sanitair niet ten koste gaat van de mogelijkheid om 'gezamenlijke' sanitairgebouwen voor algemeen gebruik op te richten.

Het plangebied kent een aantal verblijfsrecreatiebedrijven met groepsaccommodaties. Voor de bestaande groepsaccommodaties kennen de planregels een regeling. Nieuwe groepsaccommodaties zijn alleen toegestaan ter plaatse van een speciale aanduiding binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Deze voorziening is opgenomen om ruimte te bieden aan een lopend plan voor nieuwe groepsaccommodaties op een locatie waar het geldende bestemmingsplan deze ook al toelaat. De bouw hiervan wordt planologisch gefaciliteerd via de aanduiding (sr-gac) en de planregels bij de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'.

Recreatiewoningen op recreatieterreinen of bungalowparken

In aansluiting op het gemeentelijk recreatiebeleid sluit het nieuwe bestemmingsplan de mogelijkheid uit om kampeerterreinen om te zetten in bungalowparken. Dit is gedaan om ook in de toekomst ruimte te blijven bieden aan toeristische kampeerders, terwijl bovendien de planologische restcapaciteit aan recreatiewoningen wordt afgeroomd voor wat betreft het gedeelte dat nog nooit is benut door deze zogenaamde 'omzetting'. Wanneer in de geldende bestemmingsplannen een maximaal aantal toegelaten recreatiewoningen is benoemd, dan is dat aantal in de nieuwe planregels overgenomen via de bijbehorende tabel.

Het bestemmingsplan maakt de overgang van recreatiewoningen naar woonbestemming niet mogelijk. Daarbij laat het nieuwbouw en uitbreiding van een recreatiewoning alleen toe als zeker is dat het recreatieve gebruik blijft bestaan. Het bestemmingsplan gaat daarom voor recreatiewoningen uit van een maximale omvang van 75 m² en 300 m3 (inclusief kelders en bijgebouwen). Oprichting van solitaire recreatiewoningen is niet toegestaan.

Bij recreatiewoningen zijn geen bijgebouwen toegelaten. Bergingen zijn alleen toegestaan als onderdeel van recreatiewoning (maximaal 75 m2 en 300 m3). De maximale hoogte van een recreatiewoning is vastgesteld op 7 m en dus enigszins verruimd ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen. Dit is gedaan omdat het Bouwbesluit door de jaren heen is uitgegaan van ruimere bouwhoogten.

De maximale oppervlakte- en inhoudsmaten voor recreatiewoningen komen voort uit het provinciaal beleid en lagen voorheen vast in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG). Dezelfde Verordening bood echter ook ruimte voor een grotere omvang van recreatiewoningen op recreatieparken. Deze mogelijkheid wordt in de planregels vertaald in een afwijkingsregeling voor het vergroten van de omvang/inhoud van een recreatiewoningen binnen de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' tot maximaal 125 m² en 600 m³ (inclusief kelder en aangebouwde bijgebouwen). Recreatieondernemers kunnen deze optie dan benutten voor het realiseren van bijvoorbeeld groepsaccommodaties. Voorwaarde is dan wel dat kan worden aangetoond dat in de toeristische markt behoefte bestaat aan het realiseren van een recreatiewoning die groter is dan 75 m²/300 m³. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan deze afwijkingsmogelijkheid niet biedt voor solitaire recreatiewoningen met de bestemming 'Recreatie-Recreatiewoning'. Het toelaten de vergroting van recreatiewoningen buiten de bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatieparken, kan permanente bewoning daarvan namelijk in de hand werken. De gemeente vindt dit onwenselijk.

Stacaravans en chalets

De bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' richt zich op ook op andere soorten recreatieverblijven dan alleen recreatiewoningen. Zo bevat zij ook regels voor stacaravans. Daarbij is een stacaravan een type caravan dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats staat. Door zijn plaatsing is een stacaravan direct of indirect met de grond verbonden, dan wel vindt zij direct of indirect steun in of op de grond. Hierdoor is een stacaravan in tegenstelling tot een toercaravan aan te merken als een bouwwerk.

Stacaravans die groter zijn dan 55 m² worden in het bestemmingsplan aangeduid als chalets. In aansluiting op het vastgestelde recreatiebeleid zijn in het bestemmingsplan ook regels opgenomen voor chalets. Een chalet is een bouwwerk bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan. Een chalet bestaat uit één bouwlaag, heeft een maximale grootte van 55 m² en wordt beschouwd als recreatiewoning.

Bij stacaravans zijn bergingen van oudsher wel toegelaten, zij het tot een zeer beperkte omvang. Het bestemmingsplan staat bij stacaravans daarom schuurtjes toe tot een oppervlakte van maximaal 6 m² en een hoogte van 2,5 m.

Trekkershutten

Voor trekkershutten geldt een maximale maat van 30 m². Ze zijn alleen toelaatbaar in combinatie met andere recreatievoorzieningen op kampeerterreinen en kennen een beperkt voorzieningenniveau. Door dit laatste zijn trekkershutten vooral geschikt als overnachtingsgelegenheid en niet te beschouwen als een volwaardige recreatiewoning.

Kleinschalig kamperen

Ook voor kleinschalig kamperen heeft de gemeente al beleidsuitgangspunten vastgelegd in de beleidsregel 'Beleef het in Berkelland'. Bij kleinschalig kamperen gaat zij uit van maximaal 25 kampeerplaatsen. Dit aantal kampeerplaatsen wordt nog als kleinschalig ervaren en kan nog worden beschouwd als een nevenactiviteit. Voor de kleinschalige kampeerterreinen terreinen geldt een kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober. Op kleinschalige kampeerterreinen laat het bestemmingsplan alleen mobiele kampeermiddelen toe. Stacaravans, chalets en trekkershutten zijn niet toegestaan, evenals ondersteunende voorzieningen zoals een kantine of een kampwinkel. Deze criteria, die vanuit het recreatiebeleid zijn doorvertaald in het bestemmingsplan, moeten er voor zorgen dat kleinschalige kampeerterreinen buiten het kampeerseizoen ontruimd zijn en dus niet kunnen worden voorzien van permanente recreatieverblijven.

De gemeente ziet dit als een waarborg voor het behoud van het kleinschalige karakter van deze kampeerterreinen en wil hiermee de landschappelijk impact van deze terreinen beperkt houden.

De kleinschalige kampeerterreinen zijn gekoppeld aan het agrarisch bouwvlak of aan het bestemmingsvlak van waaruit zij worden gerund. Dit betekent dat het kampeerterrein zoveel mogelijk op het bouw- c.q. bestemmingsvlak ligt of anders aansluitend daaraan. Uitgangspunt is dat sanitaire voorzieningen alleen gerealiseerd mogen worden binnen al bestaande bebouwing. Alleen wanneer kan worden aangetoond dat daarvoor redelijkerwijs geen ruimte bestaat, biedt het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid om een sanitairgebouw van maximaal 80 m² te realiseren.

Voor het totale oppervlak aan gebouwen dat hergebruikt mag worden voor deze nevenactiviteit, verwijzen wij naar het thema neventakken bij (agrarische) bedrijven. In landbouwontwikkelingsgebieden is kleinschalig kamperen overigens uitgesloten vanwege het extra ruimtebeslag dat daarvoor nodig is.

Een bijzondere (extensieve) vorm van kamperen is natuurkamperen. Het betreft hier kamperen in ten minste 25 ha bos/natuur/landgoed, met een dichtheid van maximaal 30 kampeermiddelen per ha. Van deze vorm van verblijfsrecreatie is sprake bij camping De Vlierhof (Kiefteweg, Eibergen) waar het aantal standplaatsen niet meer dan 80 mag bedragen. Dit natuurkampeerterrein is in het bestemmingsplan vertaald via de aanduiding (sr-nkt) die is gekoppeld aan de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'.

Bed and Breakfast

De algemene afwijkingsregels bevatten een planologische regeling voor Bed and Breakfast. Dergelijke voorzieningen mogen uitsluitend in bestaande bebouwing worden gerealiseerd. De vloeroppervlakte die hiervoor gebruikt wordt, mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bijgebouwen met een maximum oppervlakte van 150 m2. Permanente bewoning is niet toegestaan.

Het incidentele gebruik van een bijgebouw als gastenverblijf wordt in overeenstemming met de woonbestemming geacht, zolang er geen sprake is van een bedrijfsmatige activiteit.

Solitaire recreatiewoningen

In het buitengebied komen ook recreatiewoningen voor buiten de recreatieterreinen of bungalowparken. Deze solitaire recreatiewoningen krijgen de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' met een bijbehorend bestemmingsvlak. De maximale inhoud en oppervlakte voor deze recreatiewoningen zijn gelijk aan die van de recreatiewoningen binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Verder is ook het permanent bewonen van deze recreatiewoningen niet toegelaten.

De meeste solitaire recreatiewoningen zijn ook in de geldende bestemmingsplannen al als zodanig bestemd. Verder heeft de voormalige gemeente Neede aan het begin van de jaren '80 een inventarisatie uitgevoerd naar recreatieverblijven in het buitengebied die onder de werking van het overgangsrecht vielen. Deze inventarisatie is betrokken bij het toekennen van de bestemming 'Recreatie-Recreatiewoning' in het gedeelte van het plangebied dat voorheen tot de gemeente Neede behoorde. Daar waar bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” nog altijd een recreatiewoning aanwezig was, is namelijk deze bestemming opgevoerd.

4.3.7 Planthema infrastructuur

Bij dit thema moet worden opgemerkt dat het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” op zichzelf geen planologische basis biedt voor de opwaardering van de N18 zoals die is vastgelegd in het Tracébesluit dat op 8 april 2015 onherroepelijk werd. Het daarin opgenomen tracé wordt namelijk eerst in een afzonderlijk bestemmingsplan vertaald, dit in lijn met artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet. Dit specifiek bestemmingsplan zal na vaststelling weer worden 'overgenomen' in het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” danwel uit het plangebied worden geknipt indien de planologische procedure niet tijdig is afgerond.

Verkeer

Deze bestemming betreft de in het plangebied aanwezige interregionale, interlokale en lokale (verharde) wegen. De rijkswegen en provinciale wegen binnen het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Dit geldt ook voor de meest belangrijke interlokale wegen. Er is daarbij geen planologische onderverdeling gemaakt tussen de verschillende typen wegen.

Ook de lokale wegen zijn grotendeels ondergebracht in de bestemming 'Verkeer'. Daarbij zijn onverharde wegen soms ondergebracht in de gebiedsbestemmingen, vooral wanneer zij geen doorgaande functie hebben en hun functie op het gebied van verkeersafwikkeling gering is. De gebiedsbestemming is in situaties waarbij de verkeersfunctie van (zand)wegen van geringe betekenis meer passend dan de verkeersbestemming, mede omdat zij betere mogelijkheden biedt om eventueel ongewenste verharding van zandwegen tegen te gaan. De bescherming van de cultuurhistorische waarden van de onverharde wegen is in die gevallen namelijk geregeld in de betreffende gebiedsbestemming via een vergunningstelsel.

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn verkeersdoeleinden toegestaan. De gronden mogen niet met gebouwen worden bebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden echter toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de verkeersdoeleinden.

Verkeer - Railverkeer

De bestemming 'Verkeer-Railverkeer' betreft de in het plangebied aanwezige spoorweg tussen Zutphen en Winterswijk. Binnen deze bestemming zijn spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen toegestaan. De gronden mogen niet met gebouwen worden bebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de bestemming 'Verkeer – Railverkeer'.

4.3.8 Planthema leidingen

Leiding (dubbelbestemming)

Deze bestemming betreft de binnen het plangebied aanwezige (hoofdtransport)leidingen. De (hoofdtransport)leidingen zijn overeenkomstig hun bestaande situatie bestemd en als zodanig beschermd. Denk hierbij aan een watertransportleiding, een aardgastransportleiding, een rioolwatertransportleiding, een brandstofleiding en hoogspanningsverbindingen.

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de betreffende leidingen, tot een maximale bouwhoogte van 2 m, rechtstreeks toegestaan. Vergunningplichtige werken, anders dan het reguliere onderhoud of gebruik, zijn niet toegestaan.

De belangrijkste leidingen worden op de verbeelding bij het bestemmingsplan weergegeven. De planregels gaan binnen de aangrenzende vrijwaringszones uit van een bouwverbod of van bebouwing na overleg met de leidingbeheerder (afwijkingsregeling). Dit geldt ook voor de persleiding die het Waterschap Rijn en IJssel aanlegt tussen Haarlo en Borculo en voor de persleiding vanaf FrieslandCampina DOMO (Borculo) naar Lochem.

Voor wat betreft de brandstofleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO) is van belang dat de Dienst Vastgoed Defensie (Directie Noord) van het Ministerie van Defensie de gemeente schriftelijk heeft meegedeeld dat in Berkelland alleen sprake is van permanent buiten bedrijf gestelde leidingen waardoor niet langer brandstof wordt vervoerd (brief van 18 augustus 2011, zaakcode 11/9-1). In 2015 is deze brandstofleiding verwijderd zodat deze niet langer is weergeven op de verbeelding.

4.3.9 Zone (algemene aanduidingsregels)

In dit artikel worden alleen die onderdelen voor bouwen van toepassing verklaard die relevantie hebben in het kader van het bestemmingsplan. In het plangebied zijn de volgende zones opgenomen:

  • beschermingzone natte natuur;
  • geluidzone – industrie;
  • milieuzone- boringsvrije zone;
  • milieuzone – geurzone;
  • milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied;
  • milieuzone – KWO-vrije zone;
  • milieuzone – stiltegebied;
  • milieuzone – waterwingebied;
  • overige zone – aardkundig waardevol gebied;
  • overige zone - cultuurhistorisch waardevolle akker;
  • overige zone – gelders natuurnetwerk;
  • overige zone – groene ontwikkelingszone;
  • overige zone – nationaal landschap;
  • overige zone – weidevogels- en ganzengebied;
  • reconstructiezones (extensiveringsgebied, LOG, verwevingsgebied);
  • veiligheidszone – Bevi;
  • vrijwaringszone – antenneveld 1;
  • vrijwaringszone – antenneveld 2;
  • vrijwaringszone – laagvliegroute voor straaljagers.
  • vrijwaringszone – molenbiotoop 1/2/3;
  • vrijwaringszone – radar 1;

Deze zoneringen worden besproken in het volgende hoofdstuk omdat zij betrekking hebben op natuur, water en milieu. De aanduidingen 'waardevol landschap' en 'molenbiotoop' zijn echter al besproken in paragraaf 4.3.4. onder de kopjes cultuurhistorie/landschap en cultuurhistorie/monumenten, terwijl de reconstructiezoneringen aan de orde zijn gekomen in paragraaf 4.3.1.

Hoofdstuk 5 Natuur-, water- en milieuaspecten

5.1 Natuurparagraaf/natuurtoets

Algemeen

Ruimtelijke plannen moeten expliciet rekening houden met aanwezige natuurwaarden. Deze waarden zijn als zodanig vastgelegd in Europees beleid, rijksbeleid en provinciaal beleid. Hierna is aangegeven hoe er in dit plan rekening is gehouden met ecologische structuren, belangrijke gebieden en belangrijke soorten. De regeling in dit plan moet worden gezien als aanvullend op het natuurbeleid.

De natuur in Berkelland staat op veel plaatsen in relatie tot het water. Niet toevallig liggen de bijzondere natuurterreinen consequent in kwelgebieden: het Noordijkerveld, Needse Achterveld, Teeselinkven (Natura 2000-gebied) en Beekvliet (deels Natura 2000-gebied, buiten gemeente Berkelland). De enige uitzondering is de boswachterij Ruurlo, maar de natuurwaarden zijn hier dan ook minder bijzonder dan in de andere terreinen.

Ook het Gelderse Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone zijn voor een belangrijk deel gekoppeld aan water: hij beslaat vooral de zones langs de Baakse Beek, de Slinge, de Hupselse Beek-Leerinkbeek, de Berkel en de Buurserbeek. Hierop zijn twee uitzonderingen: een droge ecologische verbinding langs de spoorlijn Winterswijk - Ruurlo en een verbinding van de Buurserbeek, via het Noordijkerveld naar Zwiep en Ampsen. Toch is deze laatste voor een groot deel ook gekoppeld aan natte terreinen, zoals de Horstgoot en een stukje Berkel. Deze laatste verbindingszone heeft een belangrijke functie bij de verspreiding van de boomkikker.

Behalve aan het water verbonden natuur is ook voedselarme natuur kenmerkend voor Berkelland. Op veel plaatsen zijn kwel en voedselarme gebieden goed te herkennen in het landschap.

Omdat de natuur hier vooral gerelateerd is aan natte situaties, zijn de beken goede dragers van de verbindingszones. Die verbinden de natuur van het Oost-Nederlands Plateau met die van de IJssel en daarmee het hele rivierengebied. Daarnaast zijn de beken natuurlijk leefgebied van onder andere vissen. Een andere belangrijke verbindingszone is droog: de spoorlijn Zutphen - Winterswijk.

Bescherming ecologische structuren (GNN/ GO)

Het natuurbeleid van rijk en provincie is actief benut voor dit plan. Actuele natuur- en landschapswaarden zijn als zodanig beschermd. De provinciale zonering van het buitengebied vormt hiervoor de leidraad. Bescherming van deze waarden geschiedt via een gerichte gebiedsbestemming en een aanduiding van aanwezige waarden.

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden, die met elkaar verbonden worden met verbindingszones. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS is herbegrensd in de Omgevingsverordening Gelderland en van daaruit overgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”.

Het inrichten van de ecologische verbindingszones doet de provincie Gelderland samen met gemeenten, waterschappen, grondeigenaren en andere betrokkenen. Gemeenten en waterschappen coördineren de uitvoering, de regie is in handen van de provincie.

Binnen het Gelderse natuurnetwerk geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn. In de planregels bij het bestemmingsplan is het GNN-beleid verwerkt via gebiedsaanduidingen en bijbehorende algemene aanduidingsregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB2016-0001_0016.jpg"

Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone (kaartbijlage 7 Actualisatieplan Omgevingsvisie Gelderland)

Toch zijn er in binnen het GNN, maar met name de GO nog wel ontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkelingen mogen dan echter de geldende kerkwaliteiten niet aan tasten en/of dienen deze kwaliteiten juist te versterken. De provincie Gelderland heeft de wezenlijke kenmerken en waarden beschreven in bijlage 6 en 7 van de Omgevingsverordening met de titel 'Kernkwaliteiten GNN en GO'. De relevante gebieden binnen de gemeente Berkelland met bijbehorende te behouden kernkwaliteiten zijn opgenomen in Bijlage 13 Dit betreft navolgende deelgebieden: Land van Bolksbeek en Berkel, Ruurlose Broek – Groenlose Sling, Beekvliet – Barchemse Veengoot, Eibergen-Borculo, Baakse Beek en Lievelde, Landgoederen Ruurlo – Vorden, Stelkampseveld, Needse Achterveld – Buurser Beek, Rekken - Holterhoek en Veengoot.

Daarnaast is in Bijlage 14 inzichtelijk gemaakt welke detailbestemmingen binnen de GNN en het GO voorkomen. Hierbij is een totaalbeeld geschetst van ontwikkelingsmogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan biedt binnen de GNN en GO. Daarbij is een vergelijking gemaakt met de ontwikkelingsmogelijkheden, die de geldende bestemmingsplannen bieden. Over het geheel genomen is duidelijk dat het nieuwe bestemmingsplan binnen de GNN en GO minder ontwikkelingsmogelijkheden biedt dan de huidige bestemmingsplannen, iets wat vooral is terug te voeren op de 'bouwvlak op maat'-benadering voor de agrarische bouwvlakken.

Bescherming gebieden (Natura 2000, Natuurbeschermingswet 1998/PAS)

De gebiedenbescherming is primair geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) 1998. De reeds beschermde natuurmonumenten en de Natura 2000-gebieden worden via deze wet beschermd. De Natura 2000-gebieden genieten een bijzondere bescherming. Voor nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van deze gebieden is getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op de natuurwaarden. Indien kans is op negatieve effecten dan is er sprake van vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet.

Sinds er van is afgezien om het beoogde Natura-2000 gebied Teesselinksven ook formeel als zodanig aan te wijzen, kent het buitengebied van de gemeente Berkelland geen Natura 2000-gebieden. Wel liggen (direct) buiten de gemeentegrenzen Natura-2000 gebieden die beïnvloed kunnen worden door ontwikkelingen in het plangebied. Hun aanwezigheid is daarmee van belang op de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” kan bieden. Een voorbeeld is Stelkampsveld/Beekvliet dat gelegen is in de gemeente Lochem, maar grenst aan de gemeente Berkelland.

Voor de bescherming van de aanwezige natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden in en om het plangebied, is een milieueffectrapport (plan-MER) opgesteld (inclusief passende beoordeling). In dit plan-MER zijn de ontwikkelingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” onderzocht op mogelijk negatieve milieueffecten. De rapportage is als Bijlage 7 bij deze plantoelichting gevoegd.

In het integrale plan-MER is de volgende conclusie getrokken: Het bestemmingsplan is aangaande de bescherming van Natura 2000- gebieden redelijkerwijs uitvoerbaar.

In het kader van de Passende beoordeling is met AERIUS een modelberekening gemaakt van de stikstofdepositie door de mogelijke ontwikkelingen uit het bestemmingsplan. Hiervoor zijn verschillende scenario's berekend. Maximale invulling van alle ontwikkelmogelijkheden die agrarische bedrijven op basis van het bestemmingsplan hebben leidt tot significant negatieve effecten op omliggende Natura2000-gebieden als gevolg van forse toenames van stikstofdepositie. Door in het bestemmingsplan een gebruiksbeperking op te nemen voor de uitbreiding van veehouderijen al dan niet in combinatie met het wijzigen en/of vergroten van agrarische bouwvlakken, waarbij sprake is van een wijziging in de stikstofemissie die kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie in een Natura 2000 gebied worden (significant) negatieve effecten uitgesloten. In het plan-MER is vervolgens aangetoond, dat er redelijkerwijs technische maatregelgen beschikbaar zijn op basis waarvan de huidige agrarische bedrijven mede op basis van interne staldering gebruik kunnen maken van de geboden ontwikkelingsmogeljikheden in het voorliggende bestemmingsplan.

De concept plan-MER wordt samen met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen in het kader van de Inspraakverordening. De definitieve ontwerp plan-MER zal als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan opnieuw ter inzage gelegd om daarna formeel te kunnen worden vastgesteld door het bevoegd gezag (i.c. de gemeenteraad).

Bescherming soorten (Flora- en faunawet)

De soortenbescherming is primair geregeld via de Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van in het wild voorkomende inheemse plant- en diersoorten. Deze wet kent een algemene zorgplicht met verbodsbepalingen, gedragscodes en ontheffingen. Voor beschermde soorten is behoud van hun leefgebied van levensbelang. De bescherming van soortgroepen vindt waar nodig plaats via aanduidingen bij de verschillende gebiedsbestemmingen. Zo zijn de provinciaal aangewezen weidevogels- en ganzengebieden binnen het plangebied weergegeven via een gebiedsaanduiding waaraan gebruiksregels en een aanlegvergunningstelsel zijn gekoppeld.

Verder is bij afwijkingen en wijzigingen als nadere eis opgenomen dat er geen negatieve effecten mogen zijn op beschermde Natuurbeschermingswetgebieden, dan wel op beschermde planten en dieren. In de praktijk betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor een afwijking of een planwijziging nodig is ook aandacht moet worden besteed aan de aspecten flora en fauna. Op die manier krijgt de soortenbescherming een plek in ruimtelijke besluitvorming die is gebaseerd op het instrumentarium uit het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”. Overigens kent ook de Wabo al een koppeling met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Dit houdt in dat toekomstige bouw/aanlegplannen moeten worden beoordeeld aan de Flora- en Faunawet (of de Natuurbeschermingswet), ook wanneer zij zonder meer passen in het nieuwe bestemmingsplan.

5.2 Waterparagraaf/watertoets

Het rijk heeft voor belangrijke ruimtelijke plannen de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Hierin wordt verwoord hoe er in het plan met water en ruimte rekening wordt gehouden (met name veiligheid en wateroverlast), mede in relatie tot de waterhuishouding en het waterbeleid. Deze paragraaf is/wordt opgesteld in overleg met de waterschappen waarvan het werkgebied zich uitstrekt over het gemeentelijk buitengebied. Bij dit vooroverleg staat de watertoets centraal. Bij het opstellen daarvan wordt de beschikbare informatie van de waterbeheerders (watergangen, dijken, verdroging, waterberging) actief betrokken bij dit plan.

Watersysteem en waterketen

De belangrijkste watergang in de gemeente Berkelland is de Berkel. Vanuit Duitsland baant de Berkel zich vanaf Rekken een weg tot de IJssel in Zutphen. De Berkel is een belangrijk bepalend element voor de belevingswaarde van het gebied. Samen met haar zijbeken vormt de Berkel een watersysteem. Dit watersysteem vormt een belangrijke basis bij het verduurzamen van het waterbeheer, het versterken van de landschappelijke en ecologische kwaliteiten en het verbeteren van de recreatieve infrastructuur en toeristische voorzieningen.

De Berkel en bijna alle zijbeken zijn in het verleden gekanaliseerd en genormaliseerd. Tevens zijn door waterhuishoudkundige maatregelen (drainage en ontwateringssloten) de natste laagtes langs de beken het hele jaar rond geschikt voor de landbouw. Het bekensysteem is hierdoor zodanig veranderd dat:

  • de beken en het landschap een minder aantrekkelijke uitstraling hebben gekregen.
  • het water in natte tijden met grote pieken veel te snel wordt afgevoerd, wat benedenstrooms periodiek tot wateroverlast leidt.
  • op diverse locaties vochttekorten voor de landbouw ontstaan en natuurgebieden verdrogen.
  • de gestuwde beken ecologisch gezien slecht functioneren voor beekflora en fauna (stagnerend water in overgedimensioneerde beken, stuwen niet passeerbaar voor vissen, steile oevers).

Om het watersysteem van de Berkel weer te laten voldoen aan de eisen van het Waterbeleid 21e eeuw en de KRW wordt door Waterschap Rijn en IJssel (in samenwerking met andere overheden en belangengroepen) gewerkt aan het weer natuurlijker en veerkrachtiger maken van het watersysteem. Dat gebeurt in samenhang met het realiseren van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), inclusief natte verbindingszones en het tegengaan van de verdroging van natuurgebieden. Voor de Berkel is dit al gebeurd vanaf de grens bij Rekken tot en met Haarlo, terwijl ook langs de Slinge in de afgelopen jaren ingrijpende werkzaamheden zijn uitgevoerd ter versterking van haar ecologische waarde. De landschappelijke en recreatieve betekenis van het gebied nemen ook toe door deze maatregelen. Deze aanpak geldt ook voor de watersystemen van de Bolksbeek, Schipbeek en de Baakse Beek waartoe ook delen van het grondgebied van Berkelland behoren.

Het Waterschap Rijn en IJssel en de provincie Gelderland zijn samen met onder andere de gemeente Berkelland aan de slag om het gebied Baakse Beek-Veengoot duurzaam te ontwikkelen. In het gebied liggen kansen voor het verbeteren van de waterkwaliteit, het aanpakken van verdroging, het versterken van de landbouw- en landschapsstructuur en natuurontwikkeling.

De gemeente is verplicht de beïnvloedingsgebieden natte natuur lokaal te beschermen, met name in het bestemmingsplan voor haar buitengebied. Natte landnatuur is gevoelig voor veranderingen in de grondwatersituatie en oppervlaktewaterpeilen. In gebieden met de aanduiding 'beschermingszone natte natuur' zijn ruimtelijke en waterhuishoudkundige ontwikkelingen die de natuurwaarden negatief beïnvloeden daarom in principe niet toegestaan.

Binnen de gemeente bevinden zich verder de drie grondwaterbeschermingsgebieden Olden Eibergen, Haarlo en Noordijkerveld. Deze gebieden zijn ruimtelijk en milieutechnisch beschermd door middel van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland (zie paragraaf 4.3.5). Hierin zijn regelingen opgenomen voor de begrensde waterwingebieden zelf, de omliggende grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zones en de hierbinnen gelegen KWO-vrije zones. Met het oog op de drinkwaterwinning wordt op die manier het 'stand still/step forward'-principe wettelijk verankerd, evenals het streven om intensieve (en risicovolle) gebruiksfuncties binnen het intrekgebied te voorkomen of te vervangen.

Het plangebied kent geen water van het Hoogste Ecologische Niveau (HEN). Wel zijn er twee waterlopen met een Specifiek Ecologische Doelstelling (SED). Het gaat daarbij om de Baakse Beek ten zuiden van Ruurlo en de Koffiegoot tussen Eibergen en Rekken.

Waterbeleid en waterbeheer

Het waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland die in dat opzicht het Waterplan Gelderland 2010-2015 heeft vervangen. In Overijssel is het waterbeleid ook opgenomen in de Omgevingsvisie. Daarin is het gegroepeerd rondom de centrale thema's veiligheid, schoon en gezond water, gebruik van water, water als waardevol element en sturing waterbeleid.

In de Watervisie 2030 en Waterbeheerplan 2016-2021 heeft het Waterschap Rijn en IJssel zijn waterbeleid geformuleerd. Het op 1 januari 2014 ontstane Waterschap Vechtstromen deed dit in haar Waterbeheerplan 2016-2021. Genoemd beleid is actief betrokken bij dit plan. Van belang zijn de Natura 2000-gebieden, de (natte) ecologische verbindingszones, SED-wateren en de wateren die vallen onder de Europese Kaderrichtlijn Water.

Water in het plan

Het waterbeleid en het watersysteem vormen uitgangspunt voor voorliggend plan, onder andere via de doorvertaling van de aanwezige (water)functies. Bij de situering van bestemmingen is rekening gehouden met het aspect water. In het plan zit de bestemming 'Water'. Vennen en poelen zijn beschermd binnen de betreffende gebiedsbestemming. De aanwezige grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden zijn aangeduid en van een passende regeling voorzien. Mede vanwege het consoliderende karakter heeft het voorliggende bestemmingsplan daarmee in principe geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.

Verder is van belang te melden dat bestaande regelgeving van provincie en waterschap(pen), zoals onder meer de Omgevingsverordening Gelderland, de keur(en), de legger en eventueel peilbesluit(en), een afzonderlijk toetsingskader vormen. Zo bevatten de keuren van de waterschappen onder andere bepalingen voor de bescherming en het beheer en onderhoud van watergangen en oppervlaktewater. Het gaat hier bijvoorbeeld om activiteiten binnen 5 m van de insteek van watergangen.

In zijn Keur heeft het Waterschap Rijn en IJssel leggerwatergangen aangeduid die een kern- en beschermingszone kennen. Deze leggerwatergangen, waarvan de Berkel een voorbeeld is, kennen een beschermde status waardoor een aantal (graaf)werkzaamheden niet zijn toegestaan. Deze beperkingen hoeven niet in een bestemmingsplan te worden vastgelegd maar het voor de gebruikers van de betrokken percelen wel van belang dat werkzaamheden in de kern- en beschermingszone van waterstaatswerken vergunningplichtig zijn volgens de waterschapskeur. Het Waterschap Vechtstromen heeft geen kern- en beschermingszone vastgelegd. De inhoud van zijn Keur is van toepassing op het gebied bij de Buurserbeek in het noordoostelijke deel van het plangebied. De regels uit deze Keur hoeven echter ook niet te worden doorvertaald in het bestemmingsplan omdat zij al een zelfstandige werking hebben.

In het plan zijn geen bepalingen opgenomen die dubbelop zijn, dan wel indruisen tegen deze regelgeving. Zo zijn normale waterstaatskundige werkzaamheden uitgesloten van een vergunningplicht volgens het bestemmingsplan omdat het waterstaatkundige belang zonodig al wordt gewaarborgd via de Keur van de waterschappen.

Watertoets en wateradvies

De waterbeheerders zijn bij het opstellen van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” geïnformeerd over het gemeentelijke voornemen om de geldende bestemmingsplannen voor het Berkellandse buitengebied te herzien. Daarbij is indertijd al informatie aangeleverd over het watersysteem in relatie tot ruimtelijk relevante zaken. Zo heeft het Waterschap Rijn en IJssel informatie aangeleverd over de riolering en over haar plannen voor de realisatie van de natte ecologische verbindingszones langs de waterlopen in het plangebied. Deze informatie is ook bij het voorliggende bestemmingsplan gebruikt bij het toekennen van bestemmingen in die gebieden of bij het ontwerpen van wijzigingsregelingen die zich richten op natuurontwikkeling. Ook is de informatie gebruikt bij het weergeven van de leidingzones voor de riolering.

In het kader van de verplichte watertoets worden het Waterschap Rijn en IJssel en het Waterschap Vechtstromen als waterbeheerders in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan.

5.3 Milieuparagraaf/milieutoets

Het ruimtelijk beleid en milieubeleid hebben raakvlakken. Kwaliteiten, waarden en functies hangen samen met het fysieke milieu (bodem, water, lucht). Het milieu stelt enerzijds randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening. De milieukwaliteit kan anderzijds verbeterd worden door ruimtelijke ordening.

Plan mer

De m.e.r. heeft als doel het milieu een volwaardige plaats te geven in de bestuurlijke besluitvorming. De gemeente Berkelland kan bovendien met de uitkomsten van m.e.r. een solide onderbouwing geven vanuit de milieuaspecten voor het vast te stellen bestemmingsplan buitengebied. Het milieueffectrapport stelt het gemeentebestuur in staat vast te stellen waar ontwikkelingen op een duurzame wijze naast elkaar kunnen plaatsvinden.

Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is het volgens de Wet Milieubeheer (hoofdstuk 7) verplicht een planMER op te stellen om de twee volgende redenen:

  • Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om bestaande agrarische bouwvlakken te vergroten (kaderstelling vanuit Besluit m.e.r.).
  • Het is niet uitgesloten dat het nieuwe bestemmingsplan significant negatieve effecten veroorzaakt op nabijgelegen Natura2000-gebieden (Natuurbeschermingswet).

In planMER dat met het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, is onderzocht wat de effecten van het nieuwe bestemmingsplan op het milieu zijn. De m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten waarvoor het bestemmingsplan een kader biedt komen vooral voort uit de uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen. De belangrijkste milieueffecten betreffen effecten op natuur, geurhinder, landschap en cultuurhistorie.

  • 1. In dit MER zijn hiertoe de effecten van de verschillende functies in beeld gebracht voor drie alternatieven: de huidige situatie (alternatief 1): De referentiesituatie bestaat in principe uit de huidige situatie inclusief autonome ontwikkelingen. Dit alternatief is de situatie die in de toekomst ontstaat als het nieuwe bestemmingsplan niet wordt gerealiseerd;
  • 2. de worstcase (alternatief 2): Hierbij is uitgegaan van de maximale invulling van de ontwikkelmogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2016 mogelijk maakt. Het gaat om het benutten van alle ontwikkelmogelijkheden van het ontwerpbestemmingsplan zonder dat verdergaande (technische) emissiereducerende maatregelen worden ingezet door het bevoegd gezag of de ondernemers;
  • 3. het planalternatief (alternatief 3): Het planalternatief bestaat uit de mogelijkheden die worden geboden in het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2016. Het verschil met het worstcase scenario (alternatief 2) is de toevoeging van een specifiek gebruiksverbod (emissieplafond) in de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied. Door dit emissieplafond te hanteren zijn emissietoenames vanuit het plangebied uitgesloten, net als een daaruitvoortvloeiende toename van de depositie. Hiermee wordt zeker gesteld dat uitvoering van het bestemmingsplan voor wat betreft stikstof niet leidt tot significant negatieve effecten op (omliggende) Natura 2000-gebieden.

Op basis van de resultaten van de planMER blijkt dat mede gelet op de huidige achtergronddepositie, een generieke wijzigingsbevoegdheid om agrarische bouwvlakken te laten groeien leidt tot significant negatieve effecten in omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van forse stikstofdepositietoenames op voor verzuring gevoelige natuur. Dat betekent dat alternatief 2 niet uitvoerbaar is.

Door in het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland een gebruiksbeperking op te nemen voor wijziging van de ammoniakemissie van een bedrijf, die tot een stikstofdepositie toename leidt (alternatief 3), kunnen ongewenste stikstofemissietoenames ten opzichte van de huidige, feitelijke en planologisch legale situatie worden voorkomen, waardoor significant negatieve effecten uitgesloten zijn. Gebaseerd op het PAS zijn er, onder strikte randvoorwaarden, uitzonderingen mogelijk op deze gebruiksbeperking.

Aangetoond is, in alle redelijkheid, dat bij een generieke wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van agrarische bouwvlakken met maximaal 40 % het mechanisme van interne saldering er op veel percelen voor kan zorgen dat een uitbreiding kan worden gerealiseerd zonder dat er sprake is van een toename van de emissies. Niet in alle gevallen volstaan op bedrijfsniveau de meer reguliere reductie maatregelen, die op gebiedsniveau de emissie/depositie terug kunnen brengen. In die gevallen zijn aanvullende emissie reducerende maatregelen beschikbaar die, op bedrijfsniveau, de emissie/depositie per saldo terug kunnen brengen. Daarmee is aangetoond dat, vanuit het perspectief van een goede ruimtelijke ordening, het planalternatief redelijkerwijs uitvoerbaar is.

Doorvertaling in het bestemmingsplan

Een en ander betekent dat significant negatieve effecten op de kwalificerende habitats kunnen worden voorkomen door in het plan een gebruiksbeperking op te nemen voor wijziging van de emissie, die leidt tot een toename van de depositie ten opzichte van de huidige, feitelijke en planologisch legale situatie. Gebaseerd op het PAS zijn er, onder strikte randvoorwaarden, uitzonderingen mogelijk op deze gebruiksbeperking (onder meer op basis van een (uiteindelijk) onherroepelijke Nb-wet vergunning (inclusief Passende beoordeling) die aan het bestemmingsplan wordt gekoppeld dan wel indien de voorgenomen ontwikkeling de grenswaarden niet overschrijden danwel het een overschrijding betreft tot maximaal 1,0 mol, waarvoor reeds sprake is van een reeds geregistreerde melding op basis van de PAS).

Overige ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt leiden niet tot nauwelijks effecten op belangrijke gebiedswaarden en -kenmerken. Die effectresultaten hebben geen aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen.

De conclusie luidt dientengevolge dat het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2016 uitvoerbaar is.

Het planMER is als Bijlage 7 bij de toelichting van dit plan opgenomen.

Milieuzonering

Bij de toekenning van functies is zoveel mogelijk rekening gehouden met de milieukwaliteit op basis van de volgende milieuaspecten: geluid, hinderlijke bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur/stank en locaties met bodemverontreiniging/oude stortplaatsen.

Zonering is een belangrijke methode om functies, waarden en kwaliteiten te ordenen. Er is vooral gekeken naar de aanwezigheid van milieuzonering(en) die ruimtelijk relevant zijn voor functieveranderingen in het bestemmingsplan, in de vorm van het toevoegen van woon- en/of verblijfsfuncties. Denk hierbij aan bedrijven en milieuzonering en aan milieuzones voor geluidhinder vanwege wegverkeer, railverkeer, vliegtuiglawaai en industrielawaai. Ruimtelijk relevante milieuzones zijn als zodanig vastgelegd op de verbeelding. Daarbij zijn ook geluidscontouren waarvan de bron buiten het plangebied ligt opgenomen op de verbeelding (bijv. de geluidgezoneerde industrieterreinen De Laarberg en Borculo). Het bestemmingsplan kent verder een Staat van Bedrijfsactiviteiten die de bedrijvigheid binnen het plangebied categoriseert.

Het is niet wenselijk om nieuwe niet-agrarische bedrijven uit een hogere milieucategorie dan 1 en 2 toe te laten in het plangebied. Om te voorkomen dat toekomstige functieveranderingsprocessen dit in de hand zullen werken, is bij de planregels een indicatieve bedrijvenlijst opgenomen van functies die in dat verband toelaatbaar kunnen zijn in het buitengebied. Bestaande bedrijven zijn verder voorzien van een bedrijfsbestemming op maat. Deze laat weliswaar toe dat een bestaand bedrijf andere bedrijfsactiviteiten ontwikkelt, zij het dat het bedrijf daardoor niet tot een hogere milieucategorie gaat behoren.

Geluid

De Wet geluidhinder bepaalt vereiste zoneringen voor geluid. Zij bevat daarvoor een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer, spoorwegverkeer en vliegverkeer. De wet richt zich onder andere op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Volgens de Wet geluidhinder heeft iedere weg (behalve 30 km-zones, onverharde wegen en wegen die als woonerf zijn ingericht) een onderzoekszone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht als een bestemmingsplan de bouw van geluidgevoelige bebouwing mogelijk maakt. Deze mogelijkheid kan direct (conform de bestemming) en/of direct (bijvoorbeeld via een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid) in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De geluidsregelgeving is erop gericht dat alle geluidsgevoelige bebouwing voldoet aan de grenswaarde voor de geluidsbelasting op de buitengevel. Indien dit niet overal mogelijk is en aan een aantal wettelijke voorwaarden wordt voldaan, kan om een hogere waarde worden verzocht. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient nagegaan te worden op welke locaties mogelijkheden worden geboden voor het bouwen van geluidgevoelige bebouwing. Daarbij moet dan worden onderzocht of deze locaties binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg vallen. Als dit het geval is, dan moet een akoestisch onderzoek worden verricht waarbij op basis van akoestische gegevens per wegcategorie de ligging van de 48, 53 en 58 dB-contour wordt berekend waarbij:

  • de 48 dB-contour aangeeft dat bebouwingsmogelijkheden buiten de contour voldoen aan de grenswaarde;
  • voor geluidgevoelige bebouwing tussen de 48 en 53 dB-contour kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld (tot maximaal 53 dB);
  • voor geluidgevoelige bebouwing tussen 53 en 58 dB contour kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld (tot maximaal 58 dB).

Op deze manier is het enerzijds mogelijk om voor een bouwinitiatief de plaats te bepalen om te voldoen aan de Wet geluidhinder en anderzijds te weten wat de geluidsbelasting is als er wordt gebouwd in de rooilijn/de bebouwingsgrens.

Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” voorziet niet rechtstreeks in mogelijkheden voor het bouwen van nieuwe geluidgevoelige bebouwing. Het kent slechts mogelijkheden om via binnenplanse afwijking de bouw mogelijk te maken van:

  • een extra agrarische bedrijfswoning;
  • recreatie (via functieverandering van gebouwen).

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft de gemeente berekend wat de geluidsbelasting van de wegen naar de omgeving is. Daarbij is uitgegaan van de wegen die zijn opgenomen in het gemeentelijke Verkeersmodel. Rond vele wegen in het plangebied ligt een 48 dB-contour die om aandacht vraagt bij het verlenen van medewerking aan nieuwe geluidgevoelige functies. Verder ligt alleen langs de drukste hoofdwegen, zoals de N18, een 58 dB-contour die de oprichting van geluidgevoelige bebouwing belemmert. Bij de overige wegen ligt die 53 dB-contour op de weg zelf zodat zij geen invloed heeft op de omgeving rondom de weg.

Bij het verlenen van bestemmingsplanafwijkingen moet de geluidsbelasting per weg bekeken worden en eventueel per weg een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Om hieraan toepassing te geven is bij de afwijkingsregelingen voor geluidgevoelige functies de voorwaarde opgenomen dat akoestisch onderzoek moet worden verricht. Bij elke oprichting van een nieuwe agrarische bedrijfswoning zal daarom bijvoorbeeld altijd de akoestische situatie in beeld moeten worden gebracht. Op dat moment moet ook bekeken worden hoe de verkeersgegevens zich ontwikkeld hebben en wat dit voor gevolgen heeft. Op deze manier wordt voorkomen dat geluidgevoelige bebouwing kan worden opgericht op een locatie waar niet mogelijk is vanuit de geluidswetgeving.

Voor toetsing aan het Bouwbesluit moet overigens rekening worden gehouden met de geluidbelasting zonder correcties. Met een minimale geluidwering van de gevel van 20 dB is het vereiste binnenniveau gegarandeerd tot een gevelbelasting van 53 dB. Als de cumulatieve belasting, zonder aftrek Wet geluidhinder artikel 110g, van de omliggende wegen hoger is dan deze 53 dB zijn aanvullende isolerend maatregelen nodig. Bij het voorliggende bestemmingsplan is echter geen sprake van ontwikkelingen die noodzaken tot het treffen van dergelijke geluidwerende voorzieningen.

Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.

Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Ook aan hoogspanningsleidingen zijn externe veiligheidsrisico's verbonden. Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt, als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht met als criterium een 'oriënterende waarde'.

In de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid, die op 24 februari 2009 door de gemeenteraad van Berkelland is vastgesteld, hebben de veiligheidsrisico's bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek gekregen bij besluitvorming rondom omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Voor het buitengebied geldt, op basis van de Beleidsvisie, de visie voor landelijk gebied.

  Overschrijding grenswaarde plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten   Overschrijding richtwaarde plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde groepsrisico   Toename groepsrisico  
Veilig wonen   Niet acceptabel   Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties)   Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties)   Niet acceptabel  
Ruimte voor industrie   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden  
Ruimte voor wonen én werken   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties)   Acceptabel onder voorwaarden  
Landelijk gebied   Niet acceptabel   Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties)   Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties)   Acceptabel onder voorwaarden  

Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de risico's van inrichtingen, transportroutes, buisleidingen en hoogspanningslijnen.

Risicovolle inrichtingen

In het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) worden risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations) benoemd. Ook wordt daarin voor bepaalde gevallen aangegeven welke afstanden (voor het PR) moeten worden aangehouden, of in welk gebied (voor het GR) nader onderzoek moet worden gedaan. Met behulp van een inventarisatie van de gemeente is nagegaan of er sprake is van risicovolle activiteiten. De inventarisatie geeft aan dat er negentien inrichtingen zijn die van belang zijn. Het gaat hierbij om vijf lpg-tankstations, negen opslagplaatsen van propaan en één opslagplaats van chloorbleekloog. Deze zijn opgenomen in Bijlage 11 bij deze plantoelichting.

Volgens artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is het voor een aantal inrichtingen noodzakelijk om een verantwoording van het groepsrisico in de plantekst op te nemen. In de Bijlage 11 bij deze plantoelichting is deze verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Hiernaar wordt in dit document verwezen.

Bij ontwikkelingen, die voorwaardelijk mogelijk worden gemaakt in het plangebied, dient er rekening gehouden te worden met de betreffende risicocontouren van de inrichtingen.

Risico's transportroutes

Voor de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) van kracht, met de bijbehorende regeling. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi. Informatie uit risicoatlassen en toepassing van vuistregels wijst uit dat in Berkelland sprake is van een laag risiconiveau. Door het plangebied lopen meerdere wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Veelal is dit marginaal. De N18 is de enige weg in het plangebied die qua externe veiligheid van belang is. Voor de normwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR = 10-6 per jaar) ligt de contour op de weg zelf. Dat geldt zowel voor de huidige situatie als voor de situatie waarbij rekening is gehouden met de autonome groei van het wegverkeer in de komende 10 jaar.

Het plaatsgebonden risico brengt daarom geen beperkingen met zich mee voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van deze of andere wegen. Wel is voor de N18 het groepsrisico van belang. Uit berekening van het groepsrisico met het programma RBM II komt naar voren dat zelfs binnen de kern Eibergen geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Dit geldt zowel voor de huidige situatie als voor de autonome ontwikkeling. Met de veel lagere bevolkingsdichtheid in het buitengebied is dan uiteraard in het geheel geen sprake van een groepsrisicoprobleem. Binnen een zone van 200 m rondom de weg zal bij nieuwe ontwikkelingen een groepsrisicoverantwoording moeten plaatsvinden. Naast de hoogte van het groepsrisico (afgezet tegen de oriënterende waarde van het groepsrisico) moet daarbij aandacht worden besteed aan zaken als bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. De wegen binnen de gemeente Berkelland maken geen onderdeel uit van het Basisnet weg, waarin gebruiksruimtes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangegeven zijn. In Bijlage 11 wordt hier nader op in gegaan.

Risico's buisleidingen

Hierbij gaat het om buisleidingen voor het transport van (aard)gas en brandbare vloeistoffen, waarvoor veiligheids- en toetsingsafstanden zijn vastgelegd in diverse circulaires. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan, net als bij het Bevi, in een regeling (Revb). Voor het berekenen van risico's van ondergrondse gasleidingen ('Hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.

Uit de inventarisatie is gebleken dat in het plangebied een aantal van de genoemde leidingen aanwezig is, namelijk:

  • aardgastransportleidingen, persleidingen en watertransportleidingen;
  • brandstofleiding.

Hogedruk aardgastransportleidingen

Voor hogedruk aardgas transportleidingen is de wet- en regelgeving opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en de bijbehorende regeling(REVB).

De Gasunie heeft alle aardgasleidingen van haar transportsysteem doorgerekend volgens de voorschriften van het Bevb, de Revb en de Handleiding Risicoberekeningen Bevb. Daarbij is vastgesteld dat het plaatsgebonden risico van alle aardgasleidingen binnen Berkelland overal lager is dan 10-6 per jaar (de PR-contouren liggen op de leiding). In Berkelland bestaan dus geen PR-knelpunten.

Voor de aanwezige buisleidingen moet volgens het BEVB het groepsrisico worden verantwoord in het bestemmingsplan. In Bijlage 11 bij dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de risico's rond de aanwezige buisleidingen. Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden voor de aanwezige buisleidingen. Deze verantwoording is eveneens opgenomen in bijlage 11.

Brandstofleiding
Door het plangebied liep in het verleden het traject van een voormalige defensie transportleiding. Deze leiding is in 2016 volledig ontmanteld en niet meer aanwezig (controle bij DPO).

Risico's Hoogspanninglijnen

Door het plangebied lopen drie bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Het gaat om de volgende verbindingen:

  • Borculo-Winterswijk 150 KV;
  • Haaksbergen-Eibergen 110 KV;
  • Lochem-Borculo 150 KV.

De Europese Unie heeft aanbevelingen en adviezen opgesteld voor hoogspanningslijnen. Nederland heeft deze aanbevelingen en adviezen overgenomen, net als bijna alle Europese landen.

Daarnaast heeft de toenmalige staatssecretaris van VROM in oktober 2005 gemeenten, provincies en netbeheerders geadviseerd om zoveel mogelijk te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in de directe omgeving van hoogspanningslijnen. Het advies heeft betrekking op plekken waar kinderen normaal gesproken langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. Deze plekken worden ook wel 'gevoelige bestemmingen' genoemd. Gemeenten kunnen rekening houden met dit advies in hun bestemmingsplannen, waarin staat waarvoor bepaalde gebieden binnen de gemeente gebruikt mogen worden.

Omgekeerd geldt ook dat er bij de bouw van nieuwe hoogspanningslijnen rekening gehouden kan worden met al bestaande woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. De grenswaarde waarboven het risico toeneemt, ligt in de buurt van 0,4 microTesla. Door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu zijn zogenaamde indicatieve zones van alle bovengrondse hoogspanningslijnen berekend, waarbinnen een waarde van 0,4 microTesla kan gelden. De breedte van de indicatieve zone is meestal een overschatting, omdat die is berekend op basis van conservatieve aannames.

Conclusie

Voor het milieuaspect externe veiligheid is een rapportage opgesteld die als Bijlage 11 aan de plantoelichting is gevoegd. Uit deze 'Beoordeling aspecten externe veiligheid' komt naar voren dat voor de opstelling van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen worden verwacht waar het gaat om het aanwezige plaatsgebonden risico en het aanwezig groepsrisico. Het bestemmingsplan bevat ook geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in dat opzicht van belang zijn maar brengt de bestaande situatie planologische in beeld. Wanneer via de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dan moet daarbij rekening worden gehouden met de gevolgen van de regelgeving op het gebied van externe veiligheid (zakelijke rechtstrook en eventuele risicocontouren). De motivatie van het groepsrisico voor de aanwezige risicobronnen is opgenomen in Bijlage 11.

Luchtkwaliteit

De wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is op 15 november 2007 in werking getreden. Het plan moet voldoen aan de eisen die daarin neergelegd zijn.

In de, op het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' gebaseerde, 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen genoemd, die in elk geval als 'niet in betekenende mate' (nibm) worden aangemerkt. Voor deze categorieën staat namelijk vast dat zij 'niet in betekenende mate' bijdragen en hoeft geen onderzoek verricht te worden.

In de huidige situatie worden de grenswaarden van fijn stof en stikstofdioxide in het grootste deel van het gebied niet overschreden. Overschrijdingen van grenswaarden door uitbreidingen van stallen in de toekomst kunnen niet plaatsvinden aangezien er geen vergunning in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) wordt afgegeven als de norm voor fijn stof wordt overschreden. Een aanvraag voor uitbreiding van een bestaande stal moet dus altijd voldoen aan de grenswaarden. Het transport van en naar de agrarische bedrijven heeft geen relevant effect op de luchtkwaliteit. Zowel voor bestaande als voor nieuwe situaties (na uitbreidingen) geldt dat de normen voor luchtkwaliteit niet overschreden mogen worden.

Overigens geldt wel dat op perceel-niveau kan niet worden uitgesloten dat er in de directe omgeving sprake zal zijn van een toename van de luchtverontreiniging. Maar, parallel aan deze lokale ontwikkelingen geldt dat het aantal stofbronnen in het buitengebied elk jaar minder wordt door de ontwikkelingen in de sector.

Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van 2006 geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006 en daarna meerdere malen gewijzigd.

Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks gebied. Vanwege de tijd benodigd voor het opstellen van een dergelijke verordening, kunnen vergunningaanvragen tijdelijk worden aangehouden via een aanhoudingsbesluit. De gemeenteraad heeft op 9 december 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij Berkelland (geurverordening) vastgesteld voor de bebouwde kom van de kleine kernen in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij. In deze verordening zijn voor deze gebieden specifieke, gemeentelijke geurnormen opgenomen, waaraan ontwikkelingen getoetst worden. Deze normen bedragen 6 odour units/m3 en 75 m, in plaats van 3 odour units/m3 en 100 m. Deze verordening is op 1 juli 2009 in werking getreden. Voor het buitengebied zijn nog steeds de landelijke normen van kracht.

Bij een uitbreiding van elke individuele onderneming zal het effect op de geurhinder aan sectorale wet- en regelgeving getoetst dienen te worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met geurhindercontouren van agrarische bedrijven. Het afbeelden van deze hindercontouren op de verbeelding is echter niet zinvol omdat veranderingen in veebezettingen kunnen leiden tot een andere geurhindercontour. Omdat de geurhindercontouren zodoende voortdurend in beweging zijn en dus het karakter hebben van een momentopname, is het niet mogelijk om een verbeelding bij een bestemmingsplan voor dat onderdeel actueel te houden. Een dergelijke insteek heeft bovendien geen meerwaarde omdat bij de beoordeling van bedrijfsontwikkeling ook via de Wgv dus al moet worden gekeken naar de geurcontouren van het betrokken bedrijf. Dit milieuaspect is op die manier dus al voldoende geborgd via de milieuwetgeving.

Op perceel-niveau kan niet worden uitgesloten dat er in de directe omgeving sprake zal zijn van een toename van de geurhinder. Maar, parallel aan deze lokale ontwikkelingen geldt dat het aantal geurbronnen in het buitengebied elk jaar minder wordt door de ontwikkelingen in de sector.

Op de verbeelding zijn wel de geurzones weergegeven van de rioolwaterzuiveringsinstallaties in Ruurlo en Haarlo. Het gaat hierbij om vaste afstandsnormen die zich in tegenstelling tot agrarische geurcontouren wel lenen voor een weergave op de verbeelding.

Stiltegebieden

In het noorden van de gemeente en bij Ruurlo liggen de twee stiltegebieden Borculo-Noord en Wildenborch-De Bosket. Binnen de stiltegebieden streeft het ruimtelijk beleid naar het beperken of het voorkomen van geluidshinder volgens het principe van stand still – step forward. Deze gebieden zijn aangewezen in de Omgevingsverordening Gelderland, die inhoudelijk aansluit op de vroegere Provinciale Milieuverordening, en leggen geen beperkingen op aan agrarische functies, de woonfunctie (al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden ambacht of beroep) of al bestaande andere functies (zie par. 3.5 Omgevingsverordening).

De begrenzing van de in de Omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden is overgenomen op de verbeelding waaraan een algemene aanduidingsregel is gekoppeld. Daardoor is het aspect 'stilte' één van de waarden die van belang zijn bij de beoordeling van initiatieven aan de randvoorwaarden voor het verlenen van binnenplanse afwijkingen of voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Op deze manier zijn de beleidsdoelen voor de stiltegebieden meegenomen in het bestemmingsplan voor het Berkellandse buitengebied.

Bodemkwaliteit

Het verdient aanbeveling om locaties met bodemverontreiniging actief te betrekken bij de toekenning van bestemmingen en aanduidingen. Sommige functies zijn namelijk niet gewenst/mogelijk op verontreinigde locaties. Bij nieuwe bestemmingen moet worden bekeken of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (stand still-beginsel). Het is daarom van belang om de activiteiten, die mogelijk geleid hebben tot bodemverontreiniging in kaart te brengen (bijvoorbeeld voormalige stortlocaties (VOS-locaties)).

Het bestemmingsplan kent in beginsel geen nieuwe functies toe aan locaties waar nog geen functies aanwezig waren. In dat opzicht bouwt het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” dus voort op de al verrichte ruimtelijke besluitvorming. Afzonderlijk bodemonderzoek is voor het toekennen van bestemmingen dan ook niet noodzakelijk. Dit zal anders zijn als in de toekomst misschien verzoeken worden ingediend om bijvoorbeeld een nieuw agrarische bouwblok toe te kennen. Op dat moment zal voor de locatie in kwestie wellicht een bodemonderzoek moeten worden verricht. De resultaten daarvan moeten dan worden meegenomen in de motivering van de eventueel door te voeren bestemmingsplanwijziging, afwijking of –herziening. Daarnaast verplicht ook de bouwregelgeving soms ook tot het uitvoeren van bodemonderzoek als het gaat om plannen die wel passen binnen het bestemmingsplan. Het onderzoeken van de bodemkwaliteit wordt dus meestal pas actueel bij concrete bouwplannen en is niet aan de orde bij het opstellen van gebiedsdekkende bestemmingsplannen zoals het voorliggende.

Het (proef)boren naar gas (waaronder schalie- en steenkoolgas) wordt middels een verbod in de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan niet toegestaan.

Leefomgevingskwaliteit/Leefbaarheid

De kwaliteit van de leefomgeving is een breed begrip. Een goede leefomgevingskwaliteit houdt in dat bewoners, ondernemers en gebruikers hun leefomgeving als herkenbaar, prettig, schoon en aantrekkelijk ervaren, zodat ze er graag wonen, werken en verblijven. Een optimale leefomgevingskwaliteit wordt bereikt als de natuur-, landschaps-, water- en milieukwaliteit als uitgangspunt wordt genomen voor de planvorming. Dat is in voorliggend plan gedaan door het benoemen van randvoorwaarden in de afwijkings- en wijzigingsregels.

Dataverkeer

Het overheidsbeleid voor basisstations (zendmasten) voor GSM en UMTS is neergelegd in de nota Nationaal Antennebeleid (NAB) van 2000. De essentie van het beleid is dat alleen voor de masten die hoger zijn dan 5 m een vergunning vereist is. Afspraken met betrekking tot het plaatsen van deze vergunningsvrije antennes zijn, in het kader van het NAB, uitgewerkt in een convenant tussen overheid, VNG en de operators van mobiele telefonie.

De belangrijkste afspraken in het convenant gaan over gemeentelijk inzicht in plaatsingsplannen, over een instemmingsprocedure voor huurders; over een antenneregister en over afspraken met betrekking tot blootstellingslimieten. Het NAB is Rijksbeleid. Het ministerie van Economische Zaken is hierbij het eerstverantwoordelijke departement. Ten aanzien van het nieuwe bestemmingsplan voor het Berkellandse buitengebied kan daarbij worden opgemerkt dat alleen de bestaande antennemasten zijn opgenomen in de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorzieningen'. Dit betekent dat het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor het realiseren van antennemasten op locaties waar deze nog niet aanwezig zijn.

Luchtverkeer

Rond burgerluchthavens, radars en bakens bestaan zogenaamd obstakelvlakken die nodig zijn om het veilig gebruik van luchthavens te waarborgen en het functioneren van radars en bakens te garanderen. De vorm en omvang van deze obstakelvlakken voor de burgerluchtvaart vloeien voort uit het Verdrag van Chicago (ICAO-verdrag) dat ook door Nederland is geratificeerd.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de bestaande hoogtebeperkingen rond luchthavens, radars en bakens. Voor regionale en kleine burgerluchthavens worden deze normen in de Luchtvaartwet verwerkt, terwijl voor radars en bakens aparte wetgeving zal worden ontworpen. Over het noordoostelijke deel van grondgebied van de gemeente Berkelland strekt zich een obstakelvlak uit in verband met de aanwezigheid van een baken nabij Rekken. Binnen het obstakelvlak mag vanaf de binnenste ring niet hoger dan 45 meter worden gebouwd, waarbij de vanwege het obstakelvlak toegestane maximale bouwhoogte naar de buitenste ring oploopt tot 185 meter. Ook buiten het obstakelvlak verzoeken de luchtvaartautoriteiten om betrokken te worden bij ruimtelijke plannen die betrekking hebben op bebouwing die hoger is dan 100 meter. Omdat het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” geen bebouwing van die hoogte toelaat, levert het geen obstakels op voor het baken. Op grond van gewijzigde regelgeving (Barro en Rarro) kunnen binnen het radarverstoringsgebied geen windturbines met een tiphoogte die hoger is dan 114 meter worden toegestaan, tenzij uit een toetsing van het Ministerie van Defensie blijkt dat er geen sprake is van een onaanvaardbare verstoring van het radar. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan is deze regelgeving verwerkt in de planregels.

Verder zijn op de verbeelding twee radarverstoringsgebieden aangegeven rondom de antennevelden bij Kamp Holterhoek. De kleinste zone heeft een straal van 500 m waarin bij bebouwing buiten een bouw- of bestemmingsvlakken moet worden getoetst of deze verstorend werkt voor de antennevelden. In de grootste zone, die een straal heeft van 4.770 m, moet van bebouwing die hoger is dan 22 meter vooraf worden nagegaan of deze een verstoring kan opleveren voor de werking van de antennevelden.

Boven het grondgebied van de gemeente Berkelland bevinden zich twee militaire laagvliegroutes. Daarvan loopt de zogenaamde “Linkroute 10A” vanuit noordwestelijk richting om Ruurlo heen, om ten zuiden van het dorp in oostwaartse richting af te buigen. De tweede laagvliegroute, “Linkroute 10”, loopt vanuit noordelijke richting over Rekken. Binnen de laagvliegroute's mogen militaire straal- en transportvliegtuigen op een minimumhoogte van 75 meter boven hindernissen vliegen. Daarbij geldt aan weerszijden van de daadwerkelijke route een navigatietolerantie van 1852 meter die in het kader van de vliegverkeersveiligheid moet worden vrijgehouden van hoge bebouwing zoals windturbine's, torensilo's of telecommunicatiemasten. Het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” laat de bouw van nieuwe bouwwerken met deze hoogtematen niet toe en sluit bebouwing hoger dan 40 meter uit binnen de laagvliegroutes. Het ruimtelijk belang dat wordt gediend met de laagvliegroutes, en om die reden ook is verankerd in het landelijke Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), wordt dan ook niet geschaad.

Boven het grondgebied van de gemeente Berkelland ligt een gedeelte van de militaire laagvliegroute nr. 10. Op deze route mag in afwijking van de algemene minimum-vlieghoogte (300 meter) door militaire vliegtuigen worden gevlogen op een hoogte van minimaal 75 meter. Inclusief de ter weerszijden van de route toegelaten navigatietolerantie (van +/-1850 meter) betreft het een strook van circa 3700 meter breedte. De coördinaten van de hartlijn van de laagvliegroute zijn vermeld in de Regeling VFR-nachtvluchten en minimum vlieghoogten voor militaire luchtvaarttuigen (Staatscourant 251, december 1994, laatstelijk gewijzigd 1998). Onder de laagvliegroute gelden beperkingen voor de bouw van obstakels (zoals telecommunicatiemasten, windturbines en dergelijke). Uit veiligheidsoogpunt acht de Koninklijke Luchtmacht de bouw van obstakels hoger dan 40 meter onder de laagvliegroute niet toelaatbaar.

Het gaat om een strook van 1852 meter (1 nautische mijl) ter weerszijden van de as van de route. De gehele route is dus 2x1852 meter breed. Onder de route geldt een maximale bouwhoogte van 40 meter. Voor windturbines moet de tiphoogte hiervoor gebruikt worden. Een turbine met as-hoogte 40 meter is dus niet toegestaan.

Bij dit alles kan worden opgemerkt dat in de planregels een algemene afwijkingsregeling is opgenomen voor het realiseren van windturbines tot een hoogte van 10 meter. Omdat deze regeling alleen geldt op bouwpercelen en dus niet daarbuiten, verdraagt zij zich met het ruimtelijke beleid voor over de radarverstoringsgebieden. Daarbij is van belang dat op de bouwpercelen doorgaans bebouwing is toegelaten die hoger is dan 10 m. De gemeente heeft de afwijkingsregeling voor windturbines in de planregels verwerkt om voor de gebruikers van het buitengebied mogelijkheden te bieden om via windenergie te voorzien in de eigen energiebehoefte. Op deze manier wil de gemeente uitvoering geven aan dit onderdeel van haar klimaatbeleid, iets wat zij ook beoogt met de afwijkingsregelingen voor biogasinstallaties.

In het PKB gedeelte van Structuurschema Militaire terreinen II deel 4 is aangegeven dat voor route 10A het gebruik is opgeschort. Dit houdt echter niet in dat het gebruik is opgeheven. Het definitieve besluit hieromtrent is nog niet gevallen en tot die tijd moet de linkroute 10A net zo goed als de linkroute 10 worden gehandhaafd in ruimtelijke plannen. Omdat de laagvliegroutes ook zijn opgenomen in het Barro, zijn zij ook verwerkt in het bestemmingsplan.

Lichthinder

Het beleid ten aanzien van licht is opgenomen in 'Nota ruimte; ruimte voor ontwikkeling, deel 4', 'Natuur voor mensen, mensen voor natuur; nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw' en het 'Meerjarenprogramma vitaal platteland'. Marktpartijen, provincies en gemeenten en de minister van VROM maken afspraken in het kader van de taskforce verlichting. Samengevat komt de kern van het beleid ten aanzien van licht neer op het volgende: Donkerte hoort samen met onder andere rust en ruimte tot een van de kernkwaliteiten van het landschap onder het kopje belevingskwaliteit. Het rijksbeleid is gericht op het in beeld brengen, realiseren en veiligstellen van de gewenste leefomgevingskwaliteit door het terugdringen van verstoring door activiteiten op het platteland (geluid, licht, stank). Het rijksbeleid is erop gericht energiezuinige (straat)verlichting bij gemeenten en provincies te bevorderen met behoud van kwaliteit en (verkeers)veiligheid.

De gemeenteraad van Berkelland heeft op 14 september 2010 het Actieplan licht vastgesteld. Hierin worden mogelijke maatregelen opgesomd om de hoeveelheid licht in Berkelland beperkt te houden. Daarbij heeft de gemeenteraad uitgesproken dat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is om regels te stellen over lichthinder. De raad heeft besloten dat maatregelen ter voorkoming van lichthinder moeten worden bereikt door overleg, door het sluiten van convenanten en door gebruik te maken van bestaande richtlijnen en praktische handreikingen. De gemeenteraad is tot deze beslissing gekomen na te hebben geconstateerd dat lichthinder in Berkelland slechts in geringe mate wordt beleefd.

Tenslotte

Wet- en regelgeving op het terrein van ruimtelijke ordening en milieu hebben ieder hun eigen toepassingsgebied. Wat in het kader van milieubeleid geregeld is, wordt in dit plan niet nogmaals geregeld. Overlap wordt niet wenselijk geacht. In het bestemmingsplan zijn dan ook geen aanvullende milieuvoorschriften opgenomen.

Verder richt het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” zich op de bescherming en het beheer van bestaande kwaliteiten en functies en op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten en functies. Het betreft daarom een beheergericht plan met ontwikkelingscomponenten. Het brengt voor de gemeente geen bijzondere kosten met zich mee en is daarom uitvoerbaar te achten. Omdat het plan niet voorziet in ontwikkelingen waarvoor kostenverhaal van toepassing is, hoeft met dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Wel heeft de gemeente waar nodig overeenkomsten gesloten met grondeigenaren om het risico op eventueel uit te betalen tegemoetkomingen in schade op hen te kunnen verhalen. De gemeente heeft dit gedaan in situaties waarbij zij wensen van eigenaren, die zich overigens niet altijd richtten op een verruiming van al bestaande ontwikkelingsmogelijkheden, heeft meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan voor haar buitengebied.

Hoofdstuk 6 Proces en procedure

Het op 27 augustus 2014 vernietigde bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2012” werd opgesteld via een integraal en interactief planproces dat onder meer voorzag in een zeer uitgebreide inventarisatie van de agrarische bedrijvigheid in het plangebied, waarbij een brief is gestuurd naar elk adres dat volgens de geldende bestemmingsplannen een agrarisch bouwvlak kent. Op deze manier heeft de gemeente tussen december 2010 en mei 2011 ongeveer 1.850 brieven verstuurd. In ongeveer 700 brieven gaf de gemeente aan dat zij van mening was dat er niet langer sprake was van een actief agrarisch bedrijf. Voor die adressen is in het nieuwe bestemmingsplan een woonbestemming in het vooruitzicht gesteld.

Naar de adressen waar nog wèl sprake is van een actief agrarisch bedrijf stuurde de gemeente een brief met een voorstel voor het nieuwe agrarische bouwvlak. Naar aanleiding van de brieven hebben een groot aantal gesprekken plaatsgevonden. Ook zijn via het speciale mailadres reacties ingediend. Op basis van ongeveer 700 reacties zijn de bouwvlakken zo mogelijk aangepast aan de wensen van de indieners.

Het voorliggende bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” bouwt voort op deze inventarisatie, maar hier heeft op diverse locaties wel een actualisatie plaats gevonden als er inmiddels sprake is van andere omstandigheden. Er wordt opnieuw een ruim opgezet inspraaktraject doorlopen, ditmaal echter zonder de uitgebreide inventarisatie uit het vorige planproces helemaal te herhalen. Op deze manier is getracht de vorming van draagvlak vanaf de start van het vorige bestemmingsplanproces over te nemen en om de bestemmingen toe te kennen op basis van de recente informatie. Verder is bij het opstellen van het bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” opnieuw een milieueffectrapportage verricht. De bijbehorende rapportage maakt als Bijlage 7 deel uit van het ontwerpbestemmingsplan.

Inspraak over het voorontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016”

Het voorontwerpbestemmingsplan zal, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening en artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, voor een ieder ter inzage worden gelegd. Het voorontwerp is in te zien op het gemeentehuis en kan ook digitaal worden ingezien via de gemeentelijke website en via de landelijke voorziening voor ruimtelijke plannen. Tijdens de inspraaktermijn krijgt iedereen de gelegenheid om inspraakreacties in te dienen. De ingediende inspraakreacties zullen worden samengebracht en beoordeeld in een inspraakverslag dat als bijlage deel zal uitmaken van het ontwerpbestemmingsplan.

Vooroverleg

Verder zal het voorontwerp overeenkomstig artikel 5.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden toegezonden aan de betrokken rijks- en provinciale diensten en diverse maatschappelijke organisatie. De reacties uit dit vooroverleg zullen worden opgenomen in een verslag van het vooroverleg dat als bijlage deel zal uitmaken van het ontwerpbestemmingsplan.

De resultaten van de inspraakprocedure en van het vooroverleg zullen worden betrokken bij de uitwerking van het voorontwerpbestemmingsplan tot ontwerpbestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2016 (ter inzage legging)

Het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” zal vervolgens ter inzage worden gelegd. Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan zal ook de (ontwerp) milieueffectrapportage (plan-MER) ter inzage worden gelegd, waarvoor tevens een toetsingsadvies wordt gevraagd van de Commissie voor de milieueffectrapportage.

Bijlagen bij de toelichting


Bijlage 1 Lijst van afkortingen en begrippen

Bijlage 2 Lijst van informatie

Bijlage 3 Ruimtelijk beleidskader

Bijlage 4 Bedrijven vermeld in het risicoregister

Bijlage 5 Indicatieve bedrijvenlijst

Bijlage 6 Kadernota Achterhoekse erven veranderen

Bijlage 7 Plan MER inclusief bijlagen

Bijlage 8 Archeologiebeleid

Bijlage 9 Monumentenlijst

Bijlage 10 Waarden bij agrarische gebiedsbestemmingen

Bijlage 11 Rapport externe veiligheid

Bijlage 12 Berkelland beschreven - Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving

Bijlage 13 Kernkwaliteiten Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Bijlage 14 Het bestemmingsplan "Berkelland Buitengebied 2016" en de GNN/GO

Bijlage 15 Plan van Aanpak bestemmingsplan "Buitengebied Berkelland 2016" (vastgesteld 3 maart 2015)

Bijlage 16 Uitgangspuntennotitie bestemmingsplan "Buitengebied Berkelland 2016" (vastgesteld 12 januari 2016)