1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Buitengebied Berkelland 2020, herziening 2023-5 (Batsdijk 18 Ruurlo)’, van de gemeenteBerkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1859.BPBGB20230014-0100 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan- en uitbouw:
een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat in ruimtelijk en/of architectonisch opzicht ondergeschikt isaan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regelsworden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 afwijking:
afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder 1, sub 1o onder a Wabo;
1.6 afrastering:
afscheiding in de vorm van een open hekwerk of draadwerk waarmee een deel van een perceel wordtomheind. Een afrastering is transparant en met palen in de grond verankerd. Deze palen worden onderlingverbonden door draad of gaas;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig produceren van voedsel-, genots- of grondstoffen door middelvan het telen van gewassen en/of het houden van dieren, als mede het verrichten van agrarisch natuurbeheer,waarbij alleen opslag van door het bedrijf ter plaatse voortgebrachte producten en het met biogasinstallatiesvergisten van in hoofdzaak bedrijfseigen mest en co-substraten is toegestaan evenals het scheiden of indikkenvan bedrijfseigen mest als vorm van mestverwerking zonder biogasinstallatie.
Van een volwaardig agrarisch bedrijf is hierbij sprake indien de bedrijfsomvang een duurzaam werk en inkomenbiedt aan tenminste één volwaardige arbeidskracht.
- grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf gericht op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel ofnagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond, bijvoorbeeld akkerbouw,tuinbouw en (boom)kwekerij;
- niet-grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen en niet of slechts in ondergeschikte mate afhankelijk is vanhet producerend vermogen van de grond.
- agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf: een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op deteelt of veredeling van gewassen, ruimtelijk gezien geheel of nagenoeg geheel met behulp van eenconstructie van glas, kunststof of een andere materiaalsoort voor een overkapte teelt of veredelingvan gewassen (zoals kassen, boog-, tunnel- en rolkassen en wandelkappen) waarbij de gezamenlijkeoppervlakte van deze constructies meer dan 2.500 m² bedraagt;
- overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf: een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet zijnde een niet-grondgebonden veehouderij ofglastuinbouwbedrijf;
- agrarisch bedrijf, gebruiksgerichte paardenhouderij: een agrarisch aanverwant bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en hettrainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van eenpaardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;
- agrarisch bedrijf, productiegerichte paardenhouderij: een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht (op)fok- en/ofafrichtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde vandat paard in het economisch verkeer toeneemt, zoals (op)fokkerijbedrijven, hengstenstations,africhtings- en trainingsbedrijven.
- agrarisch bedrijf, grondgebonden veehouderijbedrijf: agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in deomgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken;
- agrarisch bedrijf, grondgebonden veehouderijtak: onderdeel van een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50 procent zelf te kunnen voeren;
- agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden veehouderijbedrijf: agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op veehouderij waarvan het voer voor delandbouwhuisdieren voor het grootste gedeelte niet geteeld wordt op de gronden die in de nabijheidvan het agrarisch bouwvlak zijn gelegen en waarop de veehouderij rechten heeft;
- agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden veehouderijtak: onderdeel van een agrarisch bedrijf dat is gericht op niet-grondgebonden veehouderij;
- agrarisch bedrijf, aquacultuur: een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op deteelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen planten, algen, weekdieren,schelpdieren en vissen, nader te onderscheiden in:
- aquacultuur in natuurlijke omstandigheden (niet in bassins of gebouwen);
- aquacultuur in bassins;
- aquacultuur in gebouwen.
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf/ bedrijf met agrarisch aanverwante functies:
een bedrijf of functie dat qua aard van de bedrijfsuitoefening vergelijkbaar is met het agrarisch bedrijf;
1.9 ammoniakbuffergebied:
gebied in een zone van 250 meter rondom zeer gevoelige natuur in het Gelders natuurnetwerk waar de emissievan ammoniak niet mag toenemen bij uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderij;
1.10 antenne:
stang of stangenstelsel respectievelijk draad of draadsamenstel en apparatuur voor het ontvangen vanelektromagnetische golven;
1.11 archeologische waarde(n):
waarde(n) die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijkebewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorischerfgoed vertegenwoordigen;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 Bed and Breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte bedrijfsmatige logiesverstrekkende voorziening voorkortdurend toeristisch verblijf met ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en/of is gevestigd in(vrijstaande) bijgebouwen;
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dienst doet voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wienshuisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.16 beschermingszone natte landnatuur:
gebied in een zone rondom natte natuur in het Gelders natuurnetwerk waar ter bescherming van die nattenatuur in beginsel geen ruimtelijke of waterhuishoudkundige ontwikkeling mogelijk is die door hydrologischebeïnvloeding via het grondwatersysteem negatief effect heeft op de natte natuurwaarden;
1.17 bestaand:
bij gebruik:
het legale gebruik zoals aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan, tenzij in de regels andersis bepaald;
bij bouwwerken:
de legaal aanwezige bebouwing die op het moment van terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplanbestaat, wordt gebouwd of mag worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het moment van inwerkingtreding van het plan totstand zijn gekomen of tot stand kunnen komen krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om eenomgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.22 bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel qua afmeting alsin functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.23 biogasinstallatie:
een installatie bedoeld voor het opwekken, opslaan en benutten van biogas waarbij het maximale volumemest 25.000 m³ per jaar bedraagt en waarbij sprake is van de inbreng van minimaal 50% eigen mest dan welgebruik op eigen gronden;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van eenbouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.25 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren ofbalklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwingis toegelaten;
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwenen bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats vanbestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of opde grond;
1.29 bouwwijze:
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw van een woning, te weten vrijstaand, twee-aaneen (halfvrijstaand)of aaneengebouwd, waarbij
- onder “vrijstaand” wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidingsmuren van andere hoofdgebouwen op een aangrenzend perceel;
- onder “twee-aaneen” wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
- onder “aaneengebouwd” wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
- onder “gestapeld” wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.30 chalet:
een bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel ofstacaravan, dat naar de aard en de inrichting bedoeld is voor recreatief dag- en/of nachtverblijf. Een chalet meteen oppervlakte van meer dan 55 m² en/of met meer dan één bouwlaag wordt beschouwd alsrecreatiewoning;
1.31 compenserende maatregelen
maatregelen die worden betroffen ter bescherming of ontwikkeling van kernkwaliteiten en/ofomgevingscondities in verband met een, op een andere locatie voorkomende, aantasting van kernkwaliteitenen/of omgevingscondities;
1.32 cultuurhistorische (landschaps)waarden:
landschappelijke structuren en/of elementen in een gebied die getuigen van een lange, nog herkenbareontwikkelingsgeschiedenis, inclusief archeologische waarden;
1.33 dagrecreatie:
recreatieve activiteiten in de vorm van ontspanning, sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachtingniet is toegestaan;
1.34 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ofleveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders danin de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.35 erfbeplanting:
opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op (de grens van) een bouwperceelwaarop bebouwing voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffendebebouwing in het landschap (landschappelijke inpassing);
1.36 erker:
hoekige of ronde uitbouw aan een gevel;
1.37 evenement:
elk voor publiek buiten de daarvoor ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschaligesportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak enrecreatie bedoelde activiteiten voor publiek, met uitzondering van markten zoals bedoeld in de Gemeentewet,kansspelen zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen zoalsbedoeld in de Wet openbare manifestaties;
1.38 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan istoegestaan;
1.39 gastenverblijf:
een ruimte, al dan niet behorend tot een (bedrijfs)woning, die geschikt is voor incidentele overnachting vangasten en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerdrecreatieverblijf;
1.40 gebiedspassende bedrijven:
niet-agrarische bedrijven die op zich op een bedrijventerrein of binnen de bebouwde kom horen, maar dieruimtelijk verantwoord passen of zijn in te passen in (delen van) het buitengebied;
1.41 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omslotenruimte vormt;
1.42 Gelders Natuurnetwerk (GNN):
samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaalbelang;
1.43 Groene Ontwikkelingszone (GO):
zone die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het GNNen daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tusseninliggende en aangrenzende natuurgebieden;
1.44 groepskamperen:
het gelegenheid geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen buiten een kampeerterrein,door groepen uitgaande van een vereniging of andere organisatie, gerelateerd aan een evenement engedurende een in de ontheffing c.q. omgevingsvergunning aangegeven, al dan niet aaneengesloten periode;
1.45 herbouw:
reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen van een bouwwerk;
1.46 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel in ruimtelijk en architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemmingals het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
eronder niet begrepen;
1.47 huishouden:
een persoon of groep van personen, die duurzaam een gemeenschappelijk huishouden voert, waarbij sprake isvan onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenleving;
1.48 inrichting:
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid diebinnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;
1.49 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen/vouwcaravan, een kampeerauto/camper of een caravan, dan wel enig ander daarmeevergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kanworden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Onder kampeermiddelen wordt niet verstaan: stacaravans,chalets en trekkershutten;
1.50 kampeerseizoen:
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober waarin een kleinschalig kampeerterrein mag wordengeëxploiteerd;
1.51 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatendmateriaal, dienend voor een overkapte teelt of veredeling van gewassen (zoals kassen, boog-, tunnel- enrolkassen en wandelkappen);
1.52 kernkwaliteiten:
de wezenlijke landschappelijke en/of ecologische kenmerken van een bepaald gebied, gelegen in deEcologische Hoofdstructuur en/of het Nationaal Landschap;
1.53 kleinschalig kampeerterrein:
een kampeerterrein, zonder kantine en/of kampwinkel, met maximaal 25 kampeerplaatsen dat uitsluitend alszodanig mag worden geëxploiteerd tijdens het kampeerseizoen;
1.54 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoalseen brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk testellen voorziening;
1.55 landschappelijke inpassing:
een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog teontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapswaarden;
1.56 landschapswaarde/landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebieden van de aanwezigheid van waarneembare landschappelijke structuren en/of elementen in dat gebied;
1.57 manege:
een publieksgericht paardenhouderijbedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paardenen/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten ofvoorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, ondergeschikte horeca (kantine, foyer endergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;
1.58 mestbassin:
een reservoir voor de opslag van dunne mest in de vorm van een foliebassin of mestsilo;
1.59 mestsilo:
een silo bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest;
1.60 milieucategorie:
milieucategorieën van bedrijven zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 6 Staat vanBedrijfsactiviteiten ofwel voorzover bedrijven hierin niet genoemd de milieucategorie van bedrijven zoalsopgenomen in de VNG Brochure bedrijven en milieuzonering (d.d. 2009);
1.61 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.62 Natura 2000:
een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van belang zijn vanuit het perspectief van deEuropese Unie als geheel, ingesteld door de Europese Unie. Op die gebieden is de Vogel- en/of Habitatrichtlijnvan toepassing;
1.63 Natura 2000-gebied:
gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet natuurbescherming;
1.64 natuurontwikkeling:
het scheppen van abiotische voorwaarden waarna een geheel of grotendeels spontaan natuurlijk procesontstaat, waardoor (meestal gewenste maar niet altijd te voorspellen) levensgemeenschappen ontstaan meteen hogere natuurwaarde dan de natuurwaarden die daarvoor aanwezig waren;
1.65 natuurwaarde/natuurlijke waarde:
de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarde;
1.66 nevenactiviteit:
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag wordengebruikt, die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit en die zowel ruimtelijk alsbedrijfseconomisch ondergeschikt is aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch);
1.67 omgevingscondities:
de kwaliteiten van de omgeving voor zover deze van invloed zijn op de kwaliteiten van een bepaald gebied,gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur;
1.68 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingenomgevingsrecht;
1.69 ondergeschikte horeca:
een lichte vorm van horeca, in de vorm van het verstrekken van dranken en kleine versnaperingen, dieondergeschikt is aan en ten dienste staat van de functie waarbij de horeca wordt uitgeoefend;
1.70 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.71 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, van één bouwlaag, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste éénwand;
1.172 paardenbak:
een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaalten behoeve van het rijden op paarden;
1.73 pand:
kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct enduurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.74 pension:
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf aan personen;
1.75 permanente bewoning:
het gebruik van een gebouw of ander onderkomen als woonruimte op een wijze, die ingevolge de bepalingenvan de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) inhet bevolkingsregister van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen, hetzij, indien betrokkene op meer danéén adres woont, het gebruik van het gebouw of ander onderkomen als verblijf waar betrokkene naar redelijkeverwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten met dien verstande dat vanpermanente of tijdelijke bewoning voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het kampeerseizoen (datloopt van 15 maart tot 31 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse door betrokkene meer dan 70 maalnachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders overeen hoofdwoonverblijf kan worden beschikt;
1.76 plattelandswoning:
Een bij een agrarisch bedrijf behorende woning of voorheen bij een bedrijf behorende woning die alsbedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemenebepalingen omgevingsrecht
1.77 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen ditrecreatieve gebruik is toegestaan;
1.78 recreatiewoning:
verblijfsobject met een recreatiefunctie in de vorm van een permanent aanwezig gebouw , geen woonkeet,caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmeegelijk te stellen groep van personen, die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar teworden bewoond en dat niet bestemd is voor permanente bewoning. Een chalet met maximaal één bouwlaagen/of een oppervlakte die groter is dan 55 m² wordt beschouwd als recreatiewoning;
1.79 seizoengebonden standplaatsen:
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij hetkampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende hetkampeerseizoen;
1.80 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zijbedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aardplaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater,een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan nietin combinatie met elkaar;
1.81 silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.82 sleufsilo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met opstaande randen voor het opslaan van veevoeder;
1.83 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
1.84 stacaravan:
een caravan of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemdis om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een autote worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend voor recreatieve doeleinden gedurende een gedeelte vanhet jaar te worden bewoond door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat hethoofdverblijf elders heeft;
1.85 statische opslag:
stalling van niet voor detailhandel of verhuur te gebruiken of daarvoor bedoelde goederen, die geenregelmatige verplaatsing behoeven, zoals caravans, andere kampeermiddelen, auto's (uitsluitendoldtimers), boten en dergelijke;
1.86 steilrand:
een abrupt hoogteverschil in de geomorfologie van een gebied, dat kan samenhangen met historische oevers,erosie door rivieren en eeuwenlange ophoging van dekzandruggen en –welvingen door mest vermengd metheideplaggen en/of bosstrooisel;
1.87 streekeigen producten/streekproducten:
voedingsmiddelen of andere producten die (veelal van oudsher) in de streek worden geproduceerd, al dan nietonder een aan de streek gerelateerde naam;
1.88 Structuurvisie Bovenplanse sloopbonusregeling buitengebied
de door de gemeenteraad d.d. 7 November 2017 vastgestelde 'Structuurvisie Bovenplanse sloopbonusregelingbuitengebied' als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1859.SVBKL20170100-0100.
1.89 Structuurvisie Woningsplitsing buitengebied
de door de gemeenteraad d.d. 14 april 2020 vastgestelde 'Structuurvisie woningsplitsing buitengebied' alsvervat in het GML-bestand NL.IMRO.1859.SVBGB20190100-0100
1.90 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen ter ondersteuning, bescherming en bevordering van de vollegrondsteelt van groente, fruit,bomen of potplanten die een directe relatie hebben met het grondgebruik en die op een locatie vooronbepaalde tijd worden gebruikt, te onderscheiden in de volgende categorieën:lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang deteelt het vereist met een maximum van 8 maanden, zoals bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolie en lagetunnelkassen.
lage permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter(langer dan 8 maanden), zoals bijvoorbeeld containervelden en voorzieningen ten behoeve van aquacultuur.
hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal 2 m, uitsluitendtoegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, zoals bijvoorbeeldmenstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten.
hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal 3,5 m met eenpermanent karakter (langer dan 8 maanden), zoals bijvoorbeeld stellingteelt (bakken in stellingen,regenkappen) en teeltondersteunende kassen.
overige teeltondersteunende voorzieningen:
andere teeltondersteunende voorzieningen zoals bijvoorbeeld vraatnetten en boomteelthekken.
1.91 terrashooiberg:
een overkapping in de vorm van een hooiberg die dienst doet als terras en bestaat uit één of meerdere palenen een dak, dat langs de palen op en neer kan bewegen;
1.92 toename van stikstofemissie:
- Er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken wanneer de emissie van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken.
- Er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting wanneer de emissie N/kg/jaar meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting.
- Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toenamevan stikstofemissie.
- Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied dan wordtdit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.
- Als uitzondering op lid a, lid b, lid c en lid d van deze bepaling geldt het volgende: Er is geen sprake van een toename van stikstofemissie vanuit bouwwerken wanneer er sprake is vanéén van de volgende situaties:
- de emissie N/kg/jaar afkomstig van het (agrarisch) bedrijf bedraagt niet meer dan de emissie of het gebruik van de betreffende bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld in lid b of d conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt;2. voorzover er sprake is van een toename van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied vanwege bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten van de bouwsector, zoals bedoeld in artikel 2.9a Wet Natuurbescherming.
- Bij het bepalen van de stikstofemissie zoals bedoeld onder a, b, c en d van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de stikstofemissie vanwege het bemesten van gronden. * wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakendehoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.
1.93 tredmolen/trainingsmolen:
een bouwwerk (eventueel overdekt) in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnenstappen, draven of galopperen, al dan niet door middel van aansturing via een computergestuurdebedieningskast;
1.94 trekkershut:
een (houten) huisje met uitsluitend slaap- en kookgelegenheden, zonder verwarming of sanitairevoorzieningen, dat dienst doet als overnachtingsgelegenheid;
1.95 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmeeovereenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.96 verblijfsobject:
kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleindengeschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg,een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en infunctioneel opzicht zelfstandig is;
1.97 verblijfsrecreatieve voorzieningen:
het totaal van voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraalstaat;
1.98 verevening:
behoud en beheer van bepaalde waarden, dan wel de totstandbrenging van nieuwe waarden die de ruimtelijkekwaliteit van de omgeving ten goede komen (ruimtelijke kwaliteitsbijdrage);
1.99 voorgevelrooilijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
1.100 voor stikstofgevoelige habitats:
stikstofgevoelig habitattypen of leefgebiedtypen binnen Natura2000-gebieden waarbij de Kritische DepositieWaarde (KDW) wordt overschreden of er sprake is van een naderende overschrijding (KDW minus 70 molN/ha/jr, zoals opgenomen in de meest actuele versie van de het wettelijk voorgeschreven rekenmodel AERIUSCalculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl of een eventuele wettelijk bepaalde opvolger van datrekenmodel.
1.101 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.102 windturbine:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van windenergie;
1.103 wijziging van het bestemmingsplan:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.112 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens. Hierbijgeldt dat elk verblijfsobject met een woonfunctie binnen een woning, voorzover toegelaten op grond van ditbestemmingsplan, geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;
1.113 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kanworden verplaatst, waaronder niet begrepen een caravan;
1.114 woonwagenstandplaats:
een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op hetleidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van de gemeente kunnen wordenaangesloten.