direct naar inhoud van 4.1 Milieuaspecten
Plan: Beltrum, Bedrijventerrein 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPBTM20110002-1000

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Beoordeling m.e.r.-plicht

In het kader van de actualisatie van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen is beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Hiervoor is een separate notitie opgesteld die is bijgevoegd als bijlage 1.

Conclusie van deze beoordeling is dat geen sprake is van een m.e.r.-plicht.

4.1.2 Kabels en leidingen

Rond kabels en leidingen kan vanaf een bepaalde maat sprake zijn van beschermings- en/of veiligheidszones rondom kabels en leidingen. In het plangebied van dit bestemmingsplan liggen geen planologisch relevante leidingen en kabels.

Ten oosten van het plangebied ligt wel een gasleiding. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 4.1.6.

4.1.3 Bodem

De Wet bodembescherming stelt regels over de bodemkwaliteit en de (sanering) van vervuilde grond. Voor het bestemmingsplan moet duidelijk zijn dat een eventuele bodemverontreiniging de verwezenlijking van het plan niet in de weg staat. Omdat het voorliggend bestemmingsplan een actualisatie betreft van de huidige situatie en vrijwel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is een beschrijving gegeven van de huidige kwaliteit op basis van de bodemkwaliteits- en bodemfunctiekaart van de gemeente Berkelland.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een notitie "Globale beschrijving bodemkwaliteit (per kern)" opgesteld (zie bijlage 2).

Het beheersgebied van Berkelland is verdeeld is twee zones:

  • Zone bebouwd (dit zijn de woongebieden en bedrijventerreinen)
  • Zone buitengebied

De bodemkwaliteitskaart is alleen van toepassing op locaties die (historisch) onverdacht zijn van bodemverontreiniging. Een bedrijventerrein kent veel verdachte activiteiten die een bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Het gevolg is dat de bodemkwaliteitskaart voor een bedrijventerrein niet gebruikt kan worden als bewijsmiddel voor een milieuhygiënische verklaring (bodemonderzoek). Voor iedere aanvraag om een bestemmingsplanwijziging moet maatwerk geleverd worden. In veel gevallen blijft het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk.

4.1.4 Milieuzonering

Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaat men het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Op basis van gegevens van de gemeente is een bedrijvenlijst samengesteld waarop alle bedrijven die voorkomen op de bedrijventerreinen vermeld staan. Aan de verschillende bedrijven is een milieucategorie gekoppeld. Een milieucategorie geeft aan welke milieuhinder een bedrijf veroorzaakt en tot hoe ver deze milieuhinder reikt. Het betreft hier de milieuhinder van geluid, stof, geur, en/of externe veiligheid. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

Als basis voor het toekennen van de milieucategorieën zijn de SBI-codes gebruikt zoals die zijn weergegeven in 'Bedrijven en milieuzonering', een uitgave van de VNG (2009). SBI-codes worden over het algemeen gebruikt voor het concreet invullen van milieuzonering. In 'Bedrijven en milieuzonering' wordt onderscheid gemaakt in onderstaande milieuzones:

Milieucategorie   Richtafstand  
Categorie 1   10 meter  
Categorie 2   30 meter  
Categorie 3.1   50 meter  
Categorie 3.2   100 meter  
Categorie 4.1   200 meter  
Categorie 4.2   300 meter  

Milieuzones algemeen
Op basis van de hiervoor genoemde milieucategorieën zijn de bedrijventerreinen opgedeeld in enkele zones. Daarbij is gekeken naar de afstand tot aan de omliggende gevoelige bestemmingen en naar de milieuzonering zoals die is aangegeven in de vigerende bestemmingsplannen.

Met het opdelen van de bedrijventerreinen in verschillende zones wordt geregeld dat gevoelige bestemmingen zo min mogelijk overlast ondervinden van de aanwezige bedrijvigheid. Deze zogenaamde inwaartse zonering hanteert het principe dat in de zone die het dichtstbij de gevoelige bestemmingen ligt maximaal bedrijven toegelaten worden uit categorie 2. Bedrijven uit categorie 2 zijn over het algemeen goed inpasbaar nabij woonwijken. Deze eerste zone zal circa 30 meter breed zijn. Achter deze zone komt een zone te liggen waar bedrijven uit hogere categorieën toelaatbaar zijn.

De richtafstandenlijst van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden of zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. In de VNG brochure zijn, in het kader van een goede ruimtelijke ordening en gekoppeld aan het omgevingstype, milieunormen opgenomen, waaraan de feitelijke milieubelasting kan worden getoetst. Er kan bij het toepassen van de afstanden een onderscheid worden gemaakt tussen afstanden met betrekking tot een 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Rustige woonwijk
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Gemengd gebied
Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Het systeem van richtafstanden gaat dus uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocaties en omgevingstype rustige woonwijk of gemengd gebied.

Milieuzonering bedrijventerrein Beltrum
Voor het bedrijventerrein is er voor gekozen om daar waar mogelijk aan te sluiten bij de regeling in het vigerende bestemmingsplan. De omgeving van het terrein is aangemerkt als 'gemengd' gebied, er komen zowel (voormalige) agrarische bedrijven als burgerwoningen voor.

Deze keuze is gemaakt om de volgende redenen:

  • het betreft een historisch gegroeide situatie waarbij al lange tijd sprake is van het voorkomen van woningen nabij (hindergevende) bedrijven;
  • er is in de huidige situatie geen sprake van knelpunten: in het algemeen liggen de woningen op ruime afstand ten opzichte van de dichtstbijstaande bedrijven;
  • er wordt zo veel mogelijk recht gedaan aan de bestaande (en vergunde) rechten die de bedrijven hebben op basis van het vigerende bestemmingsplan en de vigerende milieuvergunningen;
  • het toepassen van een strikte zonering zou inhouden dat bestaande rechten onder het overgangsrecht worden gebracht. Dit levert problemen op bij toekomstige vergunningaanvragen.

Geen zonering rondom bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning is (vanzelfsprekend) geen gevoelig object in relatie tot het bedrijf waarbij die woning hoort. In dit bestemmingsplan zijn alleen de bestaande bedrijfswoningen als bedrijfswoning aangeduid, er worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan.
Bedrijfswoningen van derden zijn evenals 'burgerwoningen' gevoelige objecten voor de bepaling van de milieuruimte van bedrijven en de toepassing van de milieuregelgeving. De aanwezigheid van dergelijke woningen betekent in principe een beperking van de milieuruimte van omliggende bedrijven.

In de praktijk liggen bedrijfswoningen op of grenzen ze direct aan gronden waar bedrijven in categorie 2 (30 m), 3.1 (50 m) en hoger reeds zijn gevestigd (maximaal 3.2). Aangenomen mag worden dat in de milieuvoorwaarden die aan de omliggende bedrijven zijn gesteld, al rekening is gehouden met die bedrijfswoningen van derden.

Strikte toepassing van de milieuzonering in het bestemmingsplan op de her en der aanwezige bedrijfswoningen zou betekenen dat rond vrijwel elke bedrijfswoning een zone categorie 1, vervolgens een zone categorie 2 enz. zou komen te liggen. Met daarbij als bepaling dat die zonering alleen geldt voor andere bedrijven dan het bedrijf waarbij de betreffende bedrijfswoning hoort. De aanwezigheid en situering van een bedrijfswoning op het ene bedrijfsperceel zou dan zonder meer bepalend zijn voor de milieuzonering / categorisering van het bedrijf / de bedrijven in de omgeving. Dat zou ertoe leiden dat op een bedrijventerrein met verspreid liggende bedrijfswoningen, de milieuruimte van bedrijven ernstig zou worden ingeperkt. Dat terwijl een bedrijventerrein nu juist dient om ruimte te bieden.

In de praktijk wordt echter de (relatieve) milieuhinder tussen bedrijven en bedrijfswoningen meestal als een bestaand gegeven, inherent aan het wonen op een bedrijventerrein, geaccepteerd, excessen natuurlijk daargelaten. Op het bedrijventerrein Beltrum komen geen bedrijfswoningen voor die in de huidige situatie ernstige milieuhinder ondervinden.

4.1.5 Geluid

Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe bedrijfswoningen mogelijk maakt, is geen onderzoek gedaan naar het thema geluid. Ook zijn geen gevallen van ernstige hinder bekend.

Mocht sprake zijn van nieuwe ontwikkelingen dan is met name de Grolseweg van belang in het kader van geluidsonderzoek. Daarnaast dient bij nieuwe geluidsgevoelige functies de milieuzonering in acht te worden genomen.

4.1.6 Externe veiligheid

De milieudienst van de Regio Achterhoek heeft advies uitgebracht met betrekking tot de externe veiligheid. Dit advies is bijgevoegd als bijlage 3.

Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen gevestigd. De dichtstbijzijnde risicobronnen zijn de hogedruk aardgasleidingen N569-80, N569-79 ten oosten van het plangebied op meer dan 500 meter. Ten noorden van het plangebied ligt op meer dan 1000 meter de leidingstrook met hogedruk aardgasleidingen A628, A579 en A529-03. De gasleidingen liggen te ver verwijderd van het plangebied om invloed te hebben. De externe veiligheid heeft geen invloed op het plangebied.

4.1.7 Luchtkwaliteit

Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan moet aangetoond worden dat wordt voldaan aan de wetgeving voor luchtkwaliteit. De relevante wetgeving is vastgelegd in titel 5.2 van de Wet milieubeheer, dikwijls de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een notitie "Luchtkwaliteit bedrijventerreinen gemeente Berkelland" opgesteld. Deze notitie is bijgevoegd als bijlage 4.

Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling inpasbaar is, indien wordt voldaan aan minstens één van de volgende vier gronden (artikel 5.16 uit de Wet milieubeheer):

  • 1. er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. de luchtkwaliteit verslechtert (per saldo) niet door de planontwikkeling;
  • 3. de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit is 'niet in betekenende mate';
  • 4. de voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij de voorgenomen actualisatie van de bestemmingsplannen wordt voldaan aan de tweede grond: de luchtkwaliteit verslechtert niet door de planontwikkeling. Het nieuwe bestemmingsplan is namelijk conserverend van aard en biedt dus geen ruimte aan nieuwe ontwikkelingen. Dit betekent dat ten opzichte van de nu al bestemde situatie geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden die de luchtkwaliteit kunnen verslechteren. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee wettelijk inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1b van de Wet milieubeheer.

In de notitie is eveneens inzichtelijk gemaakt wat de omvang van de verontreiniging is in de gemeente Berkelland.