direct naar inhoud van Artikel 16 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Plan: Gelselaar, Dorp 2010
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPGSL20090014-1000

Artikel 16 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden;

met daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken worden gebouwd indien:
    • 1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. uit het in 16.2.1 onder a sub 1 genoemde rapport blijkt dat door het oprichten van het te vergunnen bouwwerk geen verstoring van de archeologische waarden plaats zal vinden dan wel indien uit het in 16.2.1 onder a sub 1 genoemde rapport blijkt dat door het oprichten van het te vergunnen bouwwerk verstoring van de archeologische waarden plaats zal vinden in welk geval burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden of;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen of;
      • de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten leiden door een archeologisch deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen en/of;
      • de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • b. In afwijking van het bepaalde in 16.2.1 sub a onder 1 is het overleggen van een rapport niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in 16.2.1 sub a onder 2 is van overeenkomstige toepassing.
  • c. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een vergunning als bedoeld in 16.2.1 sub a onder 1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en in hoeverre voorwaarden als bedoeld in 16.2.1 sub a onder 2 moeten worden opgenomen.
16.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 16.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken met een oppervlakte van niet meer dan 30 m2;
  • b. bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is;
  • c. bouwwerken waarvoor geldt dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • d. bouwwerken welke dienen ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 30 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • e. gebouwen die maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
16.3 Nadere eisen
16.3.1 Nadere eis

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

16.3.2 Procedure

Voor het stellen van een nadere eis geldt de in 23.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Verbod

Het is verboden zonder een omghevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) op een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 30 m2;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van reeds bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • g. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • h. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
16.4.2 Uitzondering op verbod

Het in 16.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. die gedaan worden op een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering;
  • d. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • e. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  • f. ten dienste van de in 16.2.2 genoemde bouwwerkzaamheden;
  • g. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een door burgemeester en wethouders geaccordeerd rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
16.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in 16.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden, hetgeen moet blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. In dien het rapport als bedoeld onder a daartoe aanleiding geeft, moet zonodig een opgraving plaatsvinden;
  • c. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning dan wel over de noodzaak van een opgraving winnen burgemeester en wethouders advies in bij de erkend archeoloog.
16.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen; of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten leiden door een archeologisch deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen; en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • b. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een vergunning als bedoeld in 16.4.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en in hoeverre voorwaarden als bedoeld in 16.4.4 moeten worden opgenomen.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
16.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming van het gebied wijzigen dan wel laten vervallen:

  • a. indien de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
  • b. indien andere wettelijke regelingen daartoe aanleiding geven.