direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Neede, Woongebieden 2011, herziening 2021-1 (Borculoseweg 111)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De initiatiefnemer wil op de huidige locatie van partycentrum 't Haantje de bestaande bebouwing slopen en hier 9 nieuwe woningen realiseren. Het ontwikkelen van woningen op deze locatie past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Borculoseweg in Neede. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100_0002.png"

Omgeving plangebied, plangebied rood omcirkeld (Bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van de kern Neede, in een woongebied. Ten noorden van het plangebied loopt de Borculoseweg. Aan de zuidzijde van het plangebied liggen de sportvelden van Sportclub Neede. Ter plekke was partycentrum " 't Haantje" aanwezig, met daarbij tevens restaurant "De Grintenhaan". De bebouwing van het voormalige partycentrum staat op de voorzijde van het perceel, met een inrit aan de westzijde van het plangebied. Deze inrit leidt naar de achterzijde van het perceel, wat dienst deed als parkeergelegenheid bij het partycentrum. De parkeerruimte van de naastgelegen woning op nummer 109 is ook via deze route ontsloten. Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Met het initiatief wordt de bestaande bebouwing gesloopt en worden in het plangebied 9 nieuwe woningen gerealiseerd. Deze gaan bestaan uit 8 twee-onder-een-kap woningen en een vrijstaande woning. Door het plangebied komt een nieuwe weg om de woningen te ontsluiten. De navolgende afbeelding geeft de toekomstige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100_0004.png"

Ontwerp toekomstige situatie (ontwerp: Bouwbedrijf Schot b.v.)

De vrijstaande woning komt in dezelfde rooilijn als de naastgelegen bebouwing. De vier tweekappers aan de westzijde van het perceel worden ingericht als starterswoning, met ruimte om deze woningen uit te breiden. De andere tweekappers hebben een iets ruimere opzet, en worden zodanig ingericht dat deze ook als levensloopbestendige woning te gebruiken zijn. In het gebied worden voldoende parkeerplaatsen ingericht voor de bewoners en bezoekers van de woningen. De toetsing van het aantal parkeerplaatsen aan de parkeernorm is opgenomen in paragraaf 4.4.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, gaat deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan wordt daarom ook aan dit beleid getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI.

Ladder duurzame verstedelijking

In het initiatief worden 9 nieuwe woningen gerealiseerd. Volgens de geldende jurisprudentie is er bij een woningbouwontwikkeling van 11 woningen of minder geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het toetsen van dit initiatief aan de Ladder is dan ook niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Ten aanzien van het thema wonen stelt de provincie dat er wordt gestreefd naar het in balans brengen en houden van vraag en aanbod op de woningmarkt: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met de veranderende vraag? De provincie ziet daarbij de volgende opgaven:

  • focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad;
  • van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.

De afspraken over de groei van de woningvoorraad worden vastgelegd in de 'kwantitatieve opgave t/m 2024'. In de provinciale Omgevingsverordening is de status van de kwantitatieve opgave vastgelegd (art. 2.2.1.1). Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering.

Vanwege demografische ontwikkelingen neemt de vraag naar nieuwe woningen geleidelijk af. De kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt vraagt echter steeds meer aandacht van alle betrokken partijen. Oplossingen zijn in toenemende mate te vinden in het benutten van kansen in (het aanpassen van) de bestaande woningvoorraad.

Planspecifiek

Met het initiatief worden 9 nieuwe woningen gerealiseerd in de bebouwde kom van Neede. Voor woningen is in artikel 2.2.1.1 van de verordening bepaald dat een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan als dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma opeenvolgend de vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In de regio Achterhoek is een dergelijk woonprogramma opgesteld, de 'Regionale Woonagenda 2025'. Op basis van deze woonagenda heeft de gemeente Berkelland voldoende ruimte in haar programma om deze woningen te realiseren.

De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen verder geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Het plan ligt buiten het Natuur Netwerk Gelderland. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda 2025

De afspraken over de groei van de woningvoorraad worden op basis van de provinciale Omgevingsverordening vastgelegd in de 'kwantitatieve opgave t/m 2024'. Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering. In haar vergadering van 7 juli 2015 hebben Gedeputeerde Staten een statenbrief vastgesteld over de voortgang van de Regionale Woonagenda’s in alle Gelderse regio’s. Tevens hebben Gedeputeerde Staten de kwantitatieve opgave wonen tot en met 2024 en de Regionale Woonagenda voor de regio Achterhoek vastgesteld. Voor de Achterhoek hebben de betrokken gemeenteraden de Regionale Woonagenda 2025 vastgesteld (Berkelland op 19 mei 2015). Hieruit blijkt dat de bevolking in de Achterhoek sinds 2008 afneemt. De bevolking daalt, omdat er al decennia lang minder kinderen worden geboren. Daarnaast verlaten ieder jaar meer mensen de regio, dan er voor in de plaats komen. De huishoudengroei komt regionaal in 2025 tot stilstand. Het omslagpunt naar daadwerkelijke huishoudenafname per gemeente kent een aanzienlijke bandbreedte. In de gemeenten Berkelland, Bronckhorst en Oude IJsselstreek gebeurt dit het eerst, daarna volgen Doetinchem, Aalten en Oost Gelre en tenslotte komt ook de gemeente Winterswijk aan de beurt. Er is sprake van een duidelijke krimpopgave voor de regionale woningprogrammering. De Regionale Woonagenda 2025 richt zich daarom primair op het ontwikkelen van een evenwichtige kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad en secundair op het voorkomen en aanpakken van leegstand in maatschappelijk vastgoed en op wonen en zorg. Een van de kernboodschappen voor de komende jaren luidt dat op basis van de huidige inzichten het noodzakelijk is om de ambitie, 5.900 woningen toevoegen van 2010 tot en met 2024, verder te verlagen. Vooralsnog is een verlaging van 10% afgesproken.

Het toevoegen van extra woningen wordt meer en meer maatwerk en moet gezien worden als sluitpost; in de

kwalitatieve en kwantitatieve behoefte dient met name voorzien te worden binnen de bestaande voorraad.

Als er binnen de bestaande voorraad geen mogelijkheden zijn, kan op bescheiden schaal nog sprake zijn van

toevoeging van woningen.

Planspecifiek

De 8 woningen die met dit plan worden gerealiseerd zijn deels gericht op starters en deels zijn de woningen levensloopbestendig. Hiermee wordt er een gedifferentieerd aanbod gerealiseerd voor meerdere doelgroepen, zodat de leefbaarheid van Neede wordt versterkt. Zowel kwantitatief als kwalitatief sluit de ontwikkeling aan bij de Woonagenda 2025.

3.3.2 Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek

De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er wordt ruimte gegeven voor de bouw van extra woningen, maar met prioriteit voor woningen waar nu behoefte aan is, maar waar een duidelijk tekort in de markt is te zien.

Het AWLO geeft als advies voor de bouwopgave te blijven bouwen voor starters. Daarnaast is het advies een geschikt aanbod voor de doorstroom van (actieve) senioren. Het geven van extra ruimte voor woningbouw gaat gepaard met het stellen van scherpe eisen aan nieuwe woningbouwinitiatieven. Er gelden drie kwaliteitscriteria:

  • 1. de behoefte is aangetoond;
  • 2. voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop);
  • 3. inbreiding gaat voor uitbreiding.

Het belangrijkste advies in het AWLO over nieuwbouw geeft aan dat in de bestaande voorraad onvoldoende aanbod is voor starters en senioren. Daarom moet er voor deze doelgroepen gebouwd worden.

Het saldo vraag-aanbod per woningtype uit het AWLO 2017 is het algemene kader voor de komende jaren, tot de rapportage van het AWLO van 2021 aanleiding geeft tot aanpassing. Woningtypen die voldoen aan de behoefte voor starters en senioren krijgen voorrang. Het gaat met name om rijwoningen en twee-onder-eenkapwoningen in de koopsector en huur en koopwoningen met lift. Woningen voor senioren zijn levensloopgeschikt, dit wil zeggen dat alle basisvoorzieningen in de woning gelijkvloers zijn en de woning bereikbaar is zonder traplopen. Dus appartementen met lift of grondgebonden woningen met minimaal een slaap- en badkamer op de begane grond. Starterswoningen hebben een betaalbare prijs, dit wil zeggen koop woningen die financierbaar zijn voor inkomens die geen toegang meer hebben tot de sociale huursector. Ten aanzien van de ruimtelijke criteria geldt dat het bouwen op locaties met leegstaand vastgoed voor op het bouwen op andere locaties binnen de bebouwde kom gaat. Prioriteit ligt bij het transformeren van deze locaties in aanloop straten en centra van kernen door middel van verbouwing tot woonruimte of nieuwbouw na sloop. In het buitengebied kan het gaan om compensatie voor gesloopte agrarische bebouwing (bijv. rood voor rood). Daarnaast gaat inbreiding voor uitbreiding. Er wordt in principe niet op een uitleglocatie gebouwd. Indien verdere inbreiding niet meer mogelijk of gewenst is, kan hierop een uitzondering gemaakt worden.

Planspecifiek

De woningen die met het plan worden gerealiseerd zijn deels gericht op starters en deels geschikt voor senioren. Met het realiseren van de levensloopbestendige woningen voor senioren kunnen andere woningen in de regio vrijkomen, die geschikt zijn voor andere doelgroepen zoals starters. Daarmee sluit het aanbod van dit plan aan bij de behoefte. De woningen worden gerealiseerd ter plaatse van een leegstaand horecagebouw op een inbreidingslocatie, waarmee sprake is van transformatie en inbreiding. Het plan sluit aan bij de toetsingscriteria.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Berkelland 2025

De raad heeft op 26 oktober 2010 de structuurvisie Berkelland 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid tot het jaar 2025 weer. Het is een integrale visie die geldt voor het grondgebied van de hele gemeente en richting geeft aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente. Onderdeel van de visie is een structuurvisieplankaart, zoals hierna weergegeven. Op deze kaart is de ligging van het plangebied met een blauwe stip weergegeven en gelegen in het gebied aangeduid als ‘Bestaand woongebied'. Op 17 oktober heeft de gemeenteraad van Berkelland besloten om de zoekzones wonen uit de Structuurvisie te verwijderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100_0006.png"

Uitsnede plankaart, plangebied ter plaatse van de blauwe stip.

Ten aanzien van woningbouw zijn in de structuurvisie tot 2020 de volgende ambities gedefinieerd:

  • keuzemogelijkheden op de woningmarkt;
  • betaalbare woningen voor lagere inkomens;
  • voldoende aanbod aan welzijns- en zorgvoorzieningen in zelfgekozen omgeving;
  • duurzaam bouwen;
  • leefbare kernen en wijken met een goede ruimtelijke kwaliteit;
  • woningbouw met zo min mogelijk beslag op ruimte buiten bebouwde kom;
  • ruimte voor vernieuwende concepten.

Bij de beschrijving van de ambities is opgemerkt dat de regionale woonvisie een sterke daling van de woningbouwaantallen aangeeft. In verband met deze daling heeft nadien een herijking van het woonbeleid plaatsgevonden, wat voor Neede uiteindelijk tot een integrale afweging in de Structuurvisie Neede Wonen 2017-2025 heeft geleid (zie paragraaf 4.4.2).

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de woningbouwontwikkeling van een inbreidingslocatie in de bebouwde kom van Neede. Hiermee wordt de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en directe omgeving een impuls gegeven en wordt er geen beslag gelegd op ruimte buiten de bebouwde kom. Verder worden er woningen gebouwd in de vorm van levensloopbestendige en eengezinswoningen. Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend initiatief in lijn is met uitgangspunten uit de Structuurvisie Berkelland 2025.

3.4.2 Structuurvisie Neede Wonen 2017-2025

De Structuurvisie Wonen Neede 2017-2025 geeft richting aan het ruimtelijk beleid van de gemeente Berkelland voor het dorp Neede. De visie geeft voor woningbouwplannen aan of deze al dan niet voor uitvoering in aanmerking komen. Door deze visie op te stellen is het mogelijk met het aantal woningen dat nog kan worden gebouwd een zo goed mogelijk effect te bereiken in ruimtelijke kwaliteit en leefomgeving.

In de structuurvisie richt de gemeente zich op een maximaal verantwoord geachte toevoeging van 0 woningen. Wel wordt er ruimte geboden voor transformatieopgaven in het bestaand stedelijk gebied, om leegstand en verpaupering in de kernen tegen te gaan. Dit sluit aan op de uitgangspunten van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De gemeente hanteert een afwegingskader waarmee wordt bepaald welke woningbouwplannen prioriteit hebben in de ontwikkeling. Hierin worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve criteria meegewogen. De navolgende afbeelding geeft de criteria van het afwegingskader weer.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100_0007.png"

Criteria afwegingskader

Planspecifiek

Het plan voorziet in de bouw van 9 koopwoningen. Deze worden gebouwd binnen het bestaand stedelijk gebied, ter plaatse van het voormalige partycentrum 't Haantje. Het plan voorziet in de vraag naar betaalbare woningen voor starters (4 stuks) en wat luxere woningen (4 stuks) en één vrijstaande woning in het duurdere segment. In de gemeente en in de kern Neede is behoefte aan dergelijke woningen. Met deze ontwikkeling en de sloop van het bestaande pand sluit het gebied beter aan op de directe omgeving en gaat de ruimtelijke kwaliteit van het woonmilieu omhoog.

Het initiatief voldoet aan meerdere criteria van het afwegingskader, en voorziet in de transformatie van het bestaand stedelijk gebied. Deze ontwikkeling is passend binnen de structuurvisie.

3.4.3 Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in Berkelland en Ruimte voor extra woningbouw

De gemeenteraad van Berkelland heeft op 12 november 2019 de Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in Berkelland vastgesteld. Dit is een lokale uitwerking van de regionale afspraken. Daarnaast is de notitie 'Ruimte voor extra woningbouw' in oktober 2019 opgesteld. Op basis daarvan blijkt dat er voor de kern Neede mogelijkheden zijn voor het toevoegen van woningen voor bepaalde doelgroepen.

De kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in Berkelland zijn een afgeleide van de regionale kwaliteitscriteria. De gemeente geeft hier de volgende invulling aan:

  • Per kern bepalen wat de behoefte is, omdat elke kern uniek is wat betreft de woningmarkt.
  • In veel kernen staan panden leeg of komen panden leeg te staan. Voorrang wordt gegeven aan de transformatie van leegstaand vastgoed, dat kan herbestemming zijn of sloop gevolgd door nieuwbouw.
  • Alleen in uitzonderlijke gevallen uitbreidingsruimte aan de randen van de kern. Eerst lege plekken in de kernen invullen.
  • Verwachten van inwoners en initiatiefnemers dat ze hun goedgekeurde bouwplannen binnen drie jaar uitvoeren. Daarna nog één jaar de kans om dat alsnog te doen, voordat de vergunning vervalt.
  • Aanvullend op de regionale afspraken wil Berkelland in elke kern steeds enkele bouwlocaties (waaronder kavels) op voorraad houden. Zo kan snel worden ingespeeld op de behoefte van inwoners en nieuwe marktontwikkelingen.

In de gemeente Berkelland is veelal sprake van een mismatch op de woningmarkt en er is te weinig doorstroming. Het aantal startende huishoudens is groter dan het aantal huishoudens dat een koopwoning verlaat. Veel jongeren trokken de afgelopen jaren naar omliggende dorpen. Het college heeft naar aanleiding van deze mismatch besloten om extra plancapaciteit beschikbaar te stellen voor Neede.

Planspecifiek

Zoals in paragraaf 3.3.2 is aangegeven, is er behoefte aan de woningen die met dit plan worden gerealiseerd en wordt doorstroming op de woningmarkt gestimuleerd. Daarnaast is sprake van transformatie op een inbreidingslocatie. Het plan sluit daarmee aan bij de toetsingscriteria.

3.4.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Neede, Woongebieden 2011. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Berkelland. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Horeca' en 'Tuin'. Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak ingetekend. Verder geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting 3’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan, plangebied in blauw

Het ontwikkelen van burgerwoningen past niet binnen de bestemming 'Horeca'. Omdat de ontwikkeling van woningen in dit gebeid passend is, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor dit initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, om te achterhalen of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor woningbouw. Het rapport van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. In het onderzoek is plaatselijk een sterk verhoogd gehalte PAK aangetroffen. Naar verwachting is de omvang van de sterke verontreiniging circa 135 m³. Nader onderzoek is nodig om de aard en omvang van de verontreiniging te achterhalen, waarmee bepaald kan worden of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging en of er gesaneerd moet worden. Daarnaast is er plaatselijk asbesthoudend materiaal aangetroffen. Geschat wordt dat de hoeveelheid sterk verontreinigde grond met asbest zeer plaatselijk is met een omvang van circa 5 m³. Mocht een sanering nodig zijn, dan is de verwachting dat de kosten hiervoor niet dermate hoog zijn dat de haalbaarheid van het plan in het geding komt. Nader onderzoek wordt in gang gezet.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Luchtkwaliteit

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15578048 (aan de Rondweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   14,3 µg/m3   16,4 µg/m3   10,0 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten afname aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project (wonen versus horeca) is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai.

De nieuwe woningen worden binnen de geluidszone van de Borculoseweg gerealiseerd, en in het geval van de vrijstaande woning wordt deze direct aan deze weg gerealiseerd. Voor het initiatief is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, om de geluidsbelasting van deze weg op de nieuwe woningen in kaart te brengen. Het rapport van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Hierin is geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op één woning wordt overschreden, maar de maximale hogere waarde van 63 dB niet wordt overschreden. Het nemen van maatregelen is onvoldoende doeltreffend of financieel en stedenbouwkundig niet haalbaar. Daarom wordt voor deze woning een hogere waarde van 60 dB aangevraagd.

Op geluidsbelasting vanwege bedrijven in de omgeving wordt ingegaan in paragraaf 4.1.4

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met het initiatief wordt een milieubelastende functie in het plangebied gesloopt, en worden hier 9 nieuwe milieugevoelige functies gerealiseerd. De meest nabije milieubelastende functie zijn de sportvelden ten zuiden van het plangebied. De voetbalvelden zelf liggen op ca. 15 meter van het plangebied. De meest intensieve functies zoals de toegangsweg en de kantine liggen op ca. 130 meter of meer van het plangebied. De voetbalvelden kunnen worden aangeduid als een 'veldsportcomplex met verlichting', waarvoor de VNG een indicatieve onderzoekszone van 50 meter geeft, op basis van de aspecten geluid en licht.

Geluid

Om te bepalen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen en of de voetbalvelden belemmerd worden, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd welke is opgenomen in bijlage 3. Er is onderscheid gemaakt in de geluidseffecten tijdens trainingen en tijdens wedstrijden. In het onderzoek is geconcludeerd dat de grenswaarden voor het gebiedstype woongebied van stap 2 van het stappenplan voor milieuzonering van de VNG worden overschreden tijdens zowel trainingen als wedstrijden. Uitgaande van stap 3 van de VNG-brochure kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, al resteert op de meest zuidelijke woningen een overschrijding van 1 dB(A) tijdens trainingen. Deze geluidbelasting is echter zodanig laag dat de binnenniveaus zonder bijzondere maatregelen aan de eisen zullen voldoen. Geluid vanwege de sportvelden vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

Lichthinder

Voor de mogelijke lichthinder wordt aangesloten bij het direct westelijk van de sportvelden ontwikkelde woningbouwplan aan de Edward Fosterstraat. Bij dat plan is al gekeken naar het aspect lichthinder van de sportvelden. Navolgend de desbetreffende tekst uit de milieuparagraaf van dat bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100_0009.png"

Bron: toelichting bestemmingsplan Plan Hondelink 2009, Gemeente Berkelland  

Voor onderhavige woningbouwlocatie geldt dat de afstand iets korter is maar ook bij dit plan is er geen reden aan te nemen dat de grenswaarde van 10 lux overschreden wordt (en ook nu geldt nog steeds dat tussen 23.00 en 07.00 niet gevoetbald wordt en dientengevolge de lampen ook uit zijn in deze nachtperiode).

Het aspect milieuzonering staat niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting. Daarnaast zijn de Circulaire effectafstanden extrene veiligheid en Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik van belang.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPNDE20210007-0100_0010.png"

Screenshot risicokaart.nl

Hieruit is op te maken dat het plangebied niet binnen de 10-6-contour van enige risicovolle inrichtingen, transportroutes, of buisleidingen ligt. Op ca. 1,7 km ten oosten van het plangebied is een LPG-tankstation aanwezig. het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van 150 meter en de effectafstand van 160 meter (Circulaire effectafstanden LPG-tankstations). Op 1,6 km ligt een andere Bevi-inrichting, een gieterij. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze inrichting. Het plangebied ligt niet binnen een effect- of veiligheidsaftand van overige risicovolle inrichtingen.

Op 1,3 km ten zuidoosten van het plangebied loopt een hogedrukaardgasleiding (N-569-83) met een invloedsgebied van 50 meter. Het initiatief ligt buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water. Op ca 3 km ten zuidoosten van het plangebied ligt de N18 - afrit N347. Het plan ligt buiten het invloedsgebied van deze route.

Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden voor dit plan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.6 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het realiseren van 9 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen van categorie D11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie maart 2017) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoetstabel

Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in dit plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee


2. Nee  
2


2  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Nee

3. Nee

4. Nee  
2

1

1

1  
Oppervlaktewater
-kwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   1. Nee
 
1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Nee

2. Nee
3. Nee
4. Nee  
1

1
1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee   1
 
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. nee

2. nee  
1

2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee

4. Nee  
2
2
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   1. Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee   1  

Uit de bovenstaande tabel komen geen aandachtspunten vanuit het waterschap naar voren. Vooroverleg met het waterschap is op basis hiervan dan ook niet noodzakelijk. In de huidige situatie is het plangebied bijna geheel verhard. Als gevolg hiervan zal het initiatief niet leiden tot een toename van de verharding. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gekeken of, en zo ja voor welk deel, het schone hemelwater op het rioolstelsel aangesloten kan worden.


Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de invloed van het initiatief op de ecologische aspecten in kaart te brengen, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is na te lezen in bijlage 4. De conclusie van deze rapportage is dat er voordat daadwerkelijk tot sloop overgegaan kan worden er nog vervolgonderzoek nodig is naar vleermuizen, de huismus en de gierzwaluw. Uit het onderzoek komt niet naar voren dat ter plekke dusdanig bijzondere soorten te verwachten zijn dat t.z.t., bij sloop, een Nb-vergunning niet verkregen zou kunnen worden. Het bestemmingsplan kan daarom al wel vastgesteld worden (net zoals dat ook geldt voor het huidige bestemmingsplan en de huidige bestemming: dat is ook vastgesteld zonder (eventuele) vergunningen Nb-wet).

Tevens is in het kader van de gebiedsbescherming een stikstofonderzoek uitgevoerd om de belasting van de aanleg van dit plan en de gebruiksfase te onderzoeken. Dat is in bijlage 5 te vinden. De conclusie is dat zowel in de aanleg als de gebruiksfase de belasting niet boven de 0 mol/ha/j komt.

Ecologie staat niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De woningen worden ontsloten via de Borculoseweg. Gezien de beperkte verkeersgeneratie als gevolg van de woningen en de verkeerscapaciteit van de Borculoseweg kan worden aangenomen dat deze extra verkeersbewegingen via deze weg verwerkt kunnen worden.

Voor de vaststelling van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de 'Parkeernormen gemeente Berkelland' Voor een woning in de dure sector is de norm 2 parkeerplaatsen per woning. Voor een middeldure woning, zoals de starterswoningen in het initiatief, is de norm 1,8 parkeerplaatsen per woning. Bij de vrijstaande woning aan de Borculoseweg worden twee parkeerplaatsen ingericht. Bij de 8 nieuwe woningen aan de nieuwe ontsluitingsweg worden 15 parkeerplaatsen ingericht, deels op het eigen terrein van de woningen en deels langs de ontsluitingsweg. Hiermee is voldoende parkeerruimte beschikbaar.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De bestaande bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. In de directe omgeving van het gebied zijn geen panden of landschapselementen van cultuurhistorische waarde aanwezig. Met dit initiatief worden geen cultuurhistorische waarden geschaad.

Archeologie

Op het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Deze dubbelbestemming is gebaseerd op de categorie 'Lage archeologische verwachting. Binnen deze dubbelbestemming is voor ontwikkelingen groter dan 2.500 m2 een archeologisch onderzoek vereist, om te achterhalen of de aanwezige archeologische waarden in de bodem geschaad worden. Sinds de vaststelling van dit bestemmingsplan is het beleid van de gemeente en de regio herzien, en is in het afwegingskader 'Archeologie met beleid, Afwegingskader voor archeologiebeleid in de regio Achterhoek' (2012) opgenomen dat voor gebieden met een lage verwachtingswaarde pas bij bodemroerende ontwikkelingen groter dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek vereist is. Sindsdien houdt de gemeente deze grenswaarde aan, in afwijking van het gestelde in de bestemmingsplannen.

Het plangebied heeft een oppervlakte van zo'n 3.000 m2. Dit is kleiner dan de grenswaarde voor archeologisch onderzoek. Archeologisch onderzoek naar de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem van het plangebied is hiermee niet nodig. Wel wordt de dubbelbestemming ter bescherming van deze archeologische waarden overgenomen in dit bestemmingsplan, met de nieuwe drempelwaarde. Hiermee worden mogelijk aanwezige archeologische waarden ook bij toekomstige ontwikkelingen beschermd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe moet bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een realiseringsovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens is een overeenkomst betreffende planschade afgesloten. Deze kosten komen eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Wonen

Deze bestemming ligt op de woonpercelen, met uitzondering van de gronden voor de voorgevelrooilijn. Binnen deze bestemming zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de nieuwe woningen gerealiseerd mogen worden.

Tuin

Deze bestemming ligt op het deel van de woonpercelen voor de voorgevelrooilijn. Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van erkers behorende bij de naastgelegen woning. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - geen achtererfgebied' zijn (vergunningsvrije) bouwwerken niet toegestaan, behalve een erfafscheiding, zodat er 'lucht' blijft tussen de nieuwe woonpercelen en het perceel Borculoseweg 105.

Verkeer -Verblijfsgebied

Deze bestemming ligt op de ontsluitingsweg voor de nieuwe twee-aaneen woningen. De gronden binnen deze bestemming dienen ter ontsluiting van de woningen.

Waarde - Archeologische verwachting 3

Deze dubbelbestemming ligt over het gehele plangebied, en dient ter bescherming van de mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Binnen deze dubbelbestemming is voor bodemroerende werkzaamheden met een oppervlakte van 5.000 m2 of meer een archeologisch onderzoek vereist.

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan moet overleg worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro moet verslag worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden beroep in dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er niet om een schorsende werking (voorlopige voorziening) is gevraagd..

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het waterschap Rijn en IJssel zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld door middel van de watertoetstabel. Een nader (voor)overleg is niet noodzakelijk.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De gemeentelijke inspraakverordening bepaalt dat het bestuursorgaan zelf kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. De gemeente heeft met betrekking tot het voorliggende plan besloten dat het plan gedurende vier weken (vanwege de vakantieperiode) voor inspraak ter inzage wordt gelegd.

Het voorontwerpbestemmingsplan is ter inspraak aangeboden. Van 22 juli tot en met 18 augustus 2021 heeft het plan ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon iedereen zijn of haar inspraakreactie geven over dit plan. Dit kon schriftelijk en mondeling. Tijdens deze termijn zijn geen inspraakreacties ontvangen. 

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 oktober tot en met 24 november 2021 voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.