direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Rekken, Lindevoort 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan heeft betrekking op de braakliggende gronden tussen de Lindevoort en de (woonpercelen aan) de Zonderkamp in Rekken. Op deze locatie was voorheen het loonbedrijf Winkelhorst gevestigd. Het loonbedrijf op deze locatie direct grenzend aan een woonwijk vormde een ruimtelijk knelpunt.

In 2003 is een planologisch kader opgesteld voor verplaatsing van het loonbedrijf naar het buitengebied. Destijds is mede ten behoeve van de financiering van de uitplaatsing de locatie aangewezen als inbreidingslocatie voor woningbouw. De bedrijfsbebouwing en bijbehorende voorzieningen zijn volledig gesaneerd.

Inmiddels is CPO-groep (collectief particulier opdrachtgeverschap) De Lindevoort opgericht en voornemens om op de vrijgekomen inbreidingslocatie 4 vrijstaande woningen te realiseren.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan waardoor een bestemmingsplanherziening is vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in de kern Rekken globaal tussen de Lindevoort en (woonpercelen aan) de Zonderkamp. In figuur 1.1 is globaal de ligging ten opzichte van de kern Rekken en de directe omgeving aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van de kern Rekken en omgeving (Bron: Opentopo)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Rekken, Lindevoort 2015" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100) en een renvooi;
  • regels;
  • toelichting.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Rekken' (vastgesteld op 8 maart 1977) en 'Rekken, herziening 1983-1' (vastgesteld op 13 maart 1984).

Binnen het bestemmingsplan 'Rekken' gelden de volgende bestemmingen:

  • Industriële Bebouwing, de verwerking van agrarische producten (L); Binnen deze bestemming mag slechts bebouwing worden gerealiseerd ten behoeve van de agrarische industrie.
  • Woningbouw (EO); Binnen deze bestemming mag slechts bebouwing worden gerealiseerd ten behoeve van enkele en dubbele woningen.

Binnen het bestemmingsplan 'Rekken, herziening 1983-1' gelden de volgende bestemmingen:

  • Woningbouw (LV2); Binnen deze bestemming mag slechts bebouwing worden gerealiseerd ten behoeve van vrijstaande of gekoppelde woningen.
  • Openbaar Groen (bestemd voor groenstroken, plantsoenen, bermen en voetpaden); Binnen deze bestemming zijn slechts andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan.
  • Weg en of pad (gronden bestemd voor verkeers- en parkeerdoeleinden); Binnen deze bestemming zijn slechts andere bouwwerken, zoals lantaarnpalen, toegestaan

De realisatie van 4 vrijstaande woningen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de genoemde juridisch-planologische kaders voor de gewenste situatie.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving.

Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het planvoorstel.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van Rijk, provincie Gelderland en de gemeente Berkelland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten en planverantwoording, waarna in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het project wordt beschreven.

Hoofdstuk 8 gaat tot slot in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Het plangebied en omgeving

2.1.1 Rekken

Rekken ligt geomorfologisch gezien op het Oost-Nederlands Plateau, waar de keileemlaag dicht aan de oppervlakte voorkomt. De nederzetting Rekken bestond reeds in de late Middeleeuwen. Rekken ligt aan de rivier de Berkel, die vormt van oudsher een belangrijke handelsroute naar het oosten. De Berkel, vroeger een drager, vormt tegenwoordig echter meer een barrière in het gebied en scheidt Rekken als het ware in twee delen. Het noordelijke deel omvat het op een natuurlijke verhoging gelegen oude dorpsgebied. De N.H.-kerk, de begraafplaats en het kerkplein zijn de belangrijkste en karakteristieke elementen van dit deel van Rekken. Daarnaast is er nog een winkel, een peuterspeelzaal, een kinderdagverblijf en een huisartsenpraktijk gevestigd. Ten oosten van de begraafplaats is een speeltuin aanwezig. Op de hoek van de Den Borgweg-Holterweg-De Lindevoort is een basisschool gebouwd. In dit noordelijk deel zijn de laatste jaren ook de meeste woningen gebouwd.

Door de kanalisatie in het verleden is de loop van de Berkel gewijzigd en is het oorspronkelijke karakter van de Berkel verdwenen. Door deze verlegging en de aanleg van de woonbuurt ten zuidwesten van de oude dorpskern, is de relatie met de Berkel en het omringende landschap minder fraai geworden. Het zuidelijke deel is beduidend kleiner dan het noordelijke deel en bestaat uitsluitend uit lintbebouwing langs de Rekkenseweg. De nabij de Berkel gelegen "Piepermolen" vormt samen met de RK-kerk met begraafplaats en de pastorie het zwaartepunt van het zuidelijke deel. Op de overgang van het noordelijke en het zuidelijke deel, langs de Berkel en de Rekkenseweg, liggen de sportvelden.

De woningbouw in Rekken bestaat hoofdzakelijk uit grondgebonden eengezinswoningen in de koopsector. Voor de winkelvoorzieningen zijn de inwoners van Rekken bijna geheel aangewezen op Eibergen en/of Haaksbergen.

2.1.2 Plangebied en omgeving

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Rekken. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Lindevoort en aan de noordzijde door de Zonderkamp. Aan de west- en zuidzijden grenst het plangebied aan de achterzijde van woonpercelen aan de Zonderkamp.

Het plangebied zelf bestaat in de huidige situatie ook uit onbebouwd grasperceel. Bebouwing, verharding of opgaande beplanting is niet aanwezig in het plangebied. In figuur 2.1 is de huidige situatie op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0002.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto van het plangebied (Bron: gemeente Berkelland)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Van belang is dat het stedenbouwkundig ontwerp past in de omgeving en aansluit bij de omliggende bebouwingsstructuren en bebouwingsmassa’s. Hierdoor gaat de nieuwe bebouwing goed op in het bestaande straatbeeld en wordt het perceel op een stedenbouwkundig verantwoorde manier ingevuld. Ook functioneel sluit de woonfunctie goed aan op de omgeving.

Het plan bestaat uit de realisatie van vier ruime vrijstaande woningen met bijbehorende bijgebouwen. Deze inbreiding draagt bij aan de afronding van de bebouwingsstructuur binnen de bebouwde kom. Qua bouwregels voor de nieuwe bebouwing wordt aangesloten op de bouwregels uit het geldende bestemmingsplan voor het dorp Rekken. Dit overeenkomstig de naastgelegen woningen. De woningen zijn met de voorgevel gericht op de Lindevoort en zullen in de voorgevellijn van de naastgelegen woning, Lindevoort 8, worden gebouwd. Verder geldt dat de woningen in de lengte (loodrecht op de Lindevoort) ontworpen moeten worden. De voorgevel mag maximaal 10 meter breed zijn, terwijl de diepte maximaal 15 meter kan bedragen. Tenslotte moeten garages op minimaal 5 meter achter de voorgevel worden gebouwd. De goothoogte aan de voor- en achterzijde mag niet meer dan respectievelijk 4 en 6 meter bedragen. Voor de bouwhoogte (nok) geldt een maximum van 10 meter. Een impressie van de gewenste situatie is weergegeven in figuur 3.1.

Aan de noordkant van het plangebied wordt een gedeelte ingericht als groenstrook met speelveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0003.png"

Figuur 3.1 Impressie van de nieuwe situatie (Bron: CPO De Lindevoort)

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Uitgangspunten

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)’ van het CROW.

Uitgaande van de volgende uitgangspunten van het CROW:

  • Functie: wonen, koop, vrijstaand
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Berkelland (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom
  • Verkeersgeneratie (per woning): minimaal 7,8 en maximaal 8,6 per dag

Uitgaande van de volgende uitgangspunten van de gemeentelijke parkeernorm:

  • Functie: woning dure sector
  • Parkeerbehoefte (per woning): 2 parkeerplaatsen
3.2.2 Verkeer

Uitgaande van de gemiddelde verkeergeneratie betreft de verkeersgeneratie van de vier woningen ±33 verkeersbewegingen per etmaal. Het perceel zal worden ontsloten op de Lindevoort, waarbij per woonperceel één in- en uitrit aanwezig zal zijn. Gelet op de beperkte toename van verkeersintensiteiten en de capaciteit op de Lindevoort wordt gesteld dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.3 Parkeren

Uitgaande van de parkeerbehoefte dienen 2 parkeerplaatsen per woning te worden gerealiseerd. Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op eigen terrein.

Hoofdstuk 4 Inventarisatie van het geldend beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR. In het Barro is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0004.png"

Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

4.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd:

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen in het kader van woningbouw niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn te kwalificeren: drie burgerwoningen en een bedrijfswoning (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2138.); drie woningen rechtstreeks en drie woningen met een wijzigingsbevoegdheid (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471.); vier woningen (ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223.) zeven woningen (ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077.) acht woningen (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) en ook tien woningen niet (behoudens samenhang met een groter woningbouwproject) (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653.).

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de bouw van vier woningen in een zelfstandig plan. Daarbij kan worden opgemerkt dat dit plan voorziet in de actuele woonbehoefte voor de CPO-deelnemers.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
4.2.1.1 Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuw integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

4.2.1.2 Achterhoek

De Achterhoek is een regio met veel kwaliteiten en waarden:

  • een mooi landschap;
  • veel natuurschoon;
  • mooie steden en dorpen;
  • een grote onderlinge betrokkenheid (naoberschap);
  • een hoge arbeidsmoraal;
  • bescheidenheid.

4.2.1.3 Wonen

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. De Achterhoekse gemeenteraden hebben de Regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020 vastgesteld. In de eerste evaluatie van deze woonvisie zijn aanbevelingen en actiepunten geformuleerd waarmee gemeenten, corporaties en de provincie de komende jaren (verder) aan de slag gaan.

In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. Het traject kent in de Achterhoek uitdagingen zoals:

  • faseverschillen tussen gemeenten;
  • de verhouding lokaal versus regionaal;
  • de aansluiting op de agenda 2020;
  • het betrekken van de drie O's (ondernemers, organisaties en overheden).

In de Achterhoek zijn de gevolgen van de demografische ontwikkelingen goed merkbaar. De regio heeft bij het Rijk de status van 'anticipeerregio'. Bevolkingsgroei vindt nog mondjesmaat plaats. In de meeste gemeenten is al sprake van bevolkingsdaling (krimp). Er is nog beperkt vraag naar groei van de woningvoorraad, hoofdzakelijk vanwege de afname van het gemiddeld aantal personen per huishouden.

Het inzicht groeit dat, om vraag en aanbod met elkaar in balans te brengen en houden, op termijn een vorm van strategisch voorraadbeheer nodig is. Dit beheer is gericht op alle woningen binnen een gemeente en liefst afgestemd met de regio. Dit vraagt om kennis van de kansen en mogelijkheden voor:

  • aanpassing van de bestaande voorraad;
  • sloop met vervangende nieuwbouw;
  • verdunning;
  • functieverandering van bestaand vastgoed.

Op basis van deze kennis kan de meest geschikte locatie bepaald worden voor:

  • eventuele nieuwbouw;
  • het benutten van mogelijkheden in de bestaande voorraad;
  • functieverandering.
4.2.1.4 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland zijn de regels voor 'nieuwe woonlocaties' opgenomen.

Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

4.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Dit plan past goed binnen de gedachte van zorgvuldig ruimtegebruik. De vrijgekomen inbreidingslocatie wordt ingevuld met een ruimtelijk en functioneel aanvaardbare functie. De toetsing van het initiatief aan KWP3 vindt plaats in paragraaf 4.2.4. De Omgevingsverordening Gelderland bevat voor het overige geen artikelen die direct van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling. De Omgevingsverordening vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.4 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)
4.2.4.1 Algemeen

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 12 januari 2010 het nieuwe 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)' vastgesteld. Het doel van het KWP3 is om de woningvoorraad (het aanbod) zo goed mogelijk af te stemmen op de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte (de vraag).

In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en woningen in het betaalbare segment. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen (sociale huur en koop). Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken gemaakt over de verhouding koop-huur.

4.2.4.2 Afsprakenkader regio Achterhoek

Het KWP heeft tot doel het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte. Concreet betekent dit dat de ontwikkeltrajecten voor de regio Achterhoek gericht zijn op het aanpakken van de belangrijkste verschillen met de uit onderzoeken gebleken behoeften aan woningen (het referentiekader). De trajecten zijn het resultaat van de vergelijking van het referentiekader en de regionaal opgetelde woningbouwprogramma’s. Het gaat hierbij om de periode 2010 tot en met 2019.

De gemeenten, de woningcorporaties en de provincie hebben dit afsprakenkader onderschreven. Dit betekent dat elk van deze partijen hun besluiten op het gebied van wonen en woningbouw zullen nemen overeenkomstig de afspraken in dit KWP.

4.2.4.3 Toetsing van het initiatief aan het KWP3

In dit geval is er sprake van realisatie van 4 woningen. Het woningbouwaantal voor deze locatie is meegenomen in het afsprakenkader. Het totale aantal is/was zelfs hoger dan de nu te realiseren 4 woningen. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan past daarmee binnen het KWP3.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland, de Omgevingsverordening Gelderland en het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Berkelland 2025
4.3.1.1 Algemeen

De raad heeft op 26 oktober 2010 de Structuurvisie Berkelland 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid tot het jaar 2025 weer. Het is een integrale visie die geldt voor het grondgebied van de hele gemeente en richting geeft aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente. Onderdeel van de visie is een structuurvisieplankaart, zoals hierna weergegeven. Op deze kaart is het plangebied aangeduid als 'bestaand woongebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0005.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: gemeente Berkelland)

4.3.1.2 Wonen

Het behouden van de rust, de variatie en de kleinschaligheid van het woningaanbod is in de toekomst een uitgangspunt voor de gemeente. De gemeente Berkelland kenmerkt zich als gemeente waar diverse vormen van ruimtegebruik naast elkaar voorkomen. De vier hoofdkernen hebben daarbij ieder hun eigen kwaliteiten. Deze kwaliteiten worden verder versterkt.

Ontwikkelingen in de samenleving, zoals de toegenomen welvaart, individualisering, vergrijzing en gezinsverdunning hebben invloed op de woningbehoefte. Er is minder vraag naar appartementen, maar meer vraag naar grondgebonden woningen.

Ten aanzien van woningbouw heeft de gemeente Berkelland tot 2020 de volgende ambities:

  • Keuzemogelijkheden op de woningmarkt;
  • Betaalbare woningen voor lagere inkomens;
  • Voldoende aanbod aan welzijns- en zorgvoorzieningen in zelfgekozen omgeving;
  • Duurzaam bouwen;
  • Leefbare kernen en wijken met een goede ruimtelijke kwaliteit;
  • Woningbouw met zo min mogelijk beslag op ruimte buiten bebouwde kom;
  • Ruimte voor vernieuwende concepten.

Voor de ambitie ‘woningbouw met zo min mogelijk beslag op ruimte buiten de bebouwde kom’ geldt dat inbreiden zoveel mogelijk voor uitbreiden gaat. Inbreiden mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van bestaande wijken (groen, speelplekken, etc.). Woningbouw wordt geconcentreerd in de vier hoofdkernen.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Berkelland 2025

In dit geval is er sprake van een inbreiding in de kern Rekken. De vrijgekomen inbreidingslocatie wordt ingevuld met een ruimtelijk en functioneel aanvaardbare functie. Het plan bestaat uit 4 vrijstaande woningen voor de CPO deelnemers. Hiermee wordt bijgedragen aan de leefbaarheid van Rekken. De inbreiding met woningen binnen bestaand bebouwd gebied past goed binnen de ambities vanuit de Structuurvisie.

4.3.2 Woonvisie Berkelland (2007-2020)
4.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad van Berkelland heeft op 15 april 2008 de Woonvisie Berkelland vastgesteld. De woonvisie is het beleidskader voor het wonen met accenten voor de kernen en wijken van Berkelland. Het fungeert als richtsnoer voor corporaties en ontwikkelaars bij het ontwikkelen van hun woningbouwplannen. Het beleid in de woonvisie richt zich op:

  • keuzemogelijkheden op de woningmarkt;
  • betaalbare woningen voor lage inkomens;
  • voldoende welzijns- en zorgaanbod;
  • duurzaam bouwen, leefbaarheid, ruimtebeslag en vernieuwende concepten;
  • organiserend vermogen: uitvoering van beleid.

4.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Berkelland (2007-2020)

Inmiddels zijn nieuwe demografische ontwikkelingen bekend. Het hiervoor beschreven beleid in de Woonvisie is bijgesteld. In paragraaf 4.2.4 (Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019) zijn de gevolgen en het vernieuwde beleid hiervoor al beschreven. Dit bestemmingsplan voorziet in realisatie van 4 woningen, waarin in de Woonvisie Berkelland al rekening mee is gehouden.

4.3.3 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsambities.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en uitvoerbaarheidsaspecten

5.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water en het Besluit milieueffectrapportage.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Situatie plangebied
5.2.2.1 Railverkeerslawaai & industrielawaai

Railverkeerslawaai kan in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg op grote afstand is gelegen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen aanwezig. Industrielawaai wordt derhalve buiten beschouwing gelaten. De individuele invloed van omliggende functies wordt beschreven in paragraaf 5.6 (milieuzonering).

5.2.2.2 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

 

De geplande woningen liggen in 'stedelijk' gebied, binnen de wettelijke geluidzone van de Holterweg (50 km/uur). De overige wegen in de omgeving zijn 30 km/uur-wegen. Voor deze wegen geldt geen wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder. Binnen het plangebied zelf zijn geen wegen aanwezig.

Volgens jurisprudentie blijkt dat 30 km/uur-wegen in de beoordeling moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Voor dit plan is hiervan geen sprake.

De verkeersintensiteiten op de omliggende wegen, inclusief de Holterweg, zijn beperkt. Specifiek voor de Holterweg wordt opgemerkt dat er (gedeeltelijk) bebouwing tussen de Holterweg en het plangebied aanwezig is, waardoor de geluidsbelasting ten gevolge van Holterweg wordt afgeschermd. Bovendien is in 2008 een geluidadvies uitgebracht voor deze locatie. De Holterweg is hierbij meegenomen als een 50 km/uur weg, en dus gezoneerd. Op grond van de Geluidniveaukaart Eibergen lag de locatie tussen de 45 en 50 dB(A) contour. Met Geonoise (rekensoftware) bleek tevens dat de locatie buiten de 48 dB contour lag. Het plan bleef hierdoor (ruim) onder de voorkeursgrenswaarde. Anno 2015 zijn geen recente verkeersgegevens bekend. Op basis van een prognose blijkt dat het plangebied inclusief groepsreductie ook nu onder de 48 dB blijft. Gelet op het voorgaande is een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde niet aan de orde .

Het aspect wegverkeerslawaai is daarmee geen beletsel voor de realisatie van deze woningen.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem. En ook of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek uitgevoerd.

5.3.2 Situatie plangebied

In het recentelijk uitgevoerde verkennende onderzoek (Geofoxx, projectnummer 20152586/REST d.d. 3 november 2015) is lokaal (noordwesthoek van het plangebied) een overschrijding van de interventiewaarde voor PAK gemeten in de bovengrond.

Envita Almelo BV heeft een Aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het aanvullend onderzoek heeft tot doel de omvang van de verontreiniging met PAK boven de interventiewaarde vast te stellen. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van Envita Almelo BV (Aanvullend bodemonderzoek; 205847-10/B01, 26 november 2015).

De verontreniging met PAK in de grond is horizontaal en verticaal afgeperkt tot boven de achtergrondwaarde. De aangetroffen sterkte verontreiniging met PAK is zeer lokaal aanwezig en hangt samen met de aanwezigheid van kolengruis. Op basis van het aanvullende onderzoek blijkt sprake te zijn van een spot met zeer beperkte omvang, waarbij geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (het boven de interventiewaarde verontreinigde volume grond is minder dan 25 m3).

De met kolengruis verontreinigde grond valt in de klasse "niet toepasbaar". De ondergrond en de grond van de omringende boringen valt in de klasse "wonen" of "industrie", overeenkomstige verkennend bodemonderzoek. Sanering op grond van de Wet bodembescherming is niet noodzakelijk. Indien grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder mee elders toepasbaar is.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.4.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van het plan wordt dit project aangemerkt als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Tevens worden de toegestane functies niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 27 oktober 2004 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.5.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0006.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.5.3 Conclusie

Het voornemen is in overeenstemming met de wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.6 Milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van een herziening mogelijk is.

Hoewel de richtafstanden in VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van woningen worden gesitueerd.

5.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een 'rustige woonwijk'.

5.6.3 Situatie plangebied

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De functie 'wonen' betreft een milieugevoelige functie.

In dit geval zijn nabij het plangebied enkele locaties bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Deze functies, zoals kerken en/of verenigingsgebouwen vallen over het algemeen op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" in de milieucategorieën 1 en 2. Deze functies zijn, gezien de geringe milieubelasting, toelaatbaar geacht naast of onmiddellijk boven/onder woonbebouwing. Deze functies zijn bovendien op meer dan 100 meter van het plangebied aanwezig.

Tevens is aan de overzijde van de Berkel het sportpark 't Asterloo aanwezig. Op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" wordt dit sportpark aangemerkt als "Veldsportcomplex (met verlichting)". Deze inrichting valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Het plangebied ligt op meer dan 110 meter van de grens van de bestemming 'Sport'.

Opgemerkt wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Derhalve leveren omliggende milieubelastende functies geen belemmering op voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Ecochore Natuurtechniek heeft een Quickscan natuuronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van Ecochore (Quickscan natuurwaardenonderzoek Lindevoort Rekken, augustus 2015, rapportnummer: 15609).

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn het "Buurzerzand & Haaksbergerveen" ten noorden van het plangebied en het "Zwillbrocker Venn" in het zuiden. De begrenzing van deze gebieden ligt op respectievelijk 3,5 en 5 kilometer afstand van het plangebied. Door de aard en omvang van het plan en de onderlinge afstand zullen geen negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelstellingen.

5.7.2.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Otwikkelingszone

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPRKN20150007-0100_0007.png"

Afbeelding 5.2: Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (Bron: provincie Gelderland)

Het plangebied ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone. Het dichtstbijzijnde gebied dat als zodanig is aangemerkt is gelegen op circa 60 meter van het plangebied aan de overzijde van de Holterweg. Door de aard en omvang van de planologische wijziging en de onderlinge afstand zullen geen negatieve effecten optreden op de kernkwaliteiten.

5.7.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Flora

In het gebied zijn tijdens de quickscan geen beschermde plantensoorten waargenomen. Gezien de gebiedsopbouw zijn ook geen zwaar beschermde soorten te verwachten.

Broedvogels

Er zijn geen soorten of broedlocaties van soorten uit categorie 1-4 aangetroffen.

Er zijn geen broedlocaties van soorten uit categorie 5 binnen het plangebied aanwezig. Rondom het plangebied zijn wel broedlocaties van enkele soorten uit deze categorie te verwachten. Deze soorten kunnen van de planlocatie gebruik maken om te foerageren. Gezien de ligging dicht bij het buitengebied en de geplande inrichting van woningen met tuinen, kan redelijkerwijs worden gesteld dat er voldoende foerageermogelijkheden in de directe omgeving behouden blijven. Populaties van soorten uit deze categorie zullen hierdoor geen negatieve gevolgen ondervinden. Eveneens kunnen in de nieuwe woningen nestlocaties ontstaan/of worden gecreëerd voor bijvoorbeeld huismus en spreeuw waardoor de locale populaties kunnen toenemen. Hierdoor is geen nader onderzoek of afweging voor soorten uit deze categorie noodzakelijk.

Grondgebonden zoogdieren

Tijdens het onderzoek zijn enkele sporen aangetroffen van konijn en mol. Naast de aangetroffen soorten kunnen in het plangebied diverse soorten worden aangetroffen als: ware muizen, spitsmuizen, egel, kleine marterachtigen enz. De mogelijk aanwezige soorten, behoudens de steenmarter en eekhoorn, staan vermeld op Tabel-1 Ff-wet, waardoor een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen en ingrepen en geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk is.

Aanwezigheid van steenmarter en eekhoorn (beide Tabel-2 Ff-wet), is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Met name de randen van het gebied kunnen voor beide soorten als foerageergebied gebruikt worden waardoor zwervende dieren binnen het plangebied kunnen worden waargenomen. Het ontwikkelen van de planlocatie zal echter niet resulteren in het verwijderen of verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten. Ook zal de omgeving van het gebied blijven functioneren als foerageergebied, waardoor geen nadere afweging ten aanzien van beide soorten noodzakelijk is.

Vleermuizen

Door de voorgenomen ontwikkelingen zullen geen verblijfplaatsen verdwijnen en vinden geen grote negatieve ingrepen in foerageerkwaliteit of vliegroutes plaats. Hierdoor zullen vleermuizen in de directe omgeving geen negatieve effecten ondervinden van de ontwikkelingen.

Overige soorten

Voor een aantal soorten ontbreken geschikte leefgebieden.

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

5.7.4 Conclusie

Ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling zoals vervat in dit bestemmingsplan.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

Voor het behoud en bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, zijn afhankelijk van de verwachting verschillende dubbelbestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan "Rekken, Dorp 2011".

Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek

Door Synthegra is in 2004 reeds een KNA conform archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek verricht. Op grond van het door Synthegra uitgevoerde onderzoek is een hoge archeologische verwachting vastgesteld.

Advies Omgevingsdienst Achterhoek

Op 9 november 2015 heeft overleg plaatsgevonden tussen de opdrachtgever en de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) over de onderzoeksmethodiek voor het plangebied. Gebleken is dat in het verleden bij de sloop en sanering van het loonbedrijf Winkelhorst op deze locatie al veel grond geroerd is (tot 2 à 3 meter diepte), voornamelijk op de zuidelijke helft. Op basis van advies van de ODA is voorgesteld om het noordelijk deel nader te onderzoeken.

Karterend booronderzoek

Hamaland Advies heeft een Karterend booronderzoek Archeologie uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport van Hamaland Advies (Karterend Booronderzoek; EKU/DIR/HAMA/151097, 20 november 2015).

Op grond van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de oorspronkelijke bodemopbouw ter plaatse van boring 2, 3, 4, 5 en 6 intact is. Hier is sprake van een oude akkerlaag onder een subrecente bouwvoor op een ondergrond van beddingzand. In de akkerlaag is sprake van subrecent puin en in kleine mate leembrokjes, die niet van archeologische waarde zijn. De overgang van de oude akkerlaag naar de B- en C-horizont is geleidelijk, met uitzondering van boring 3 en 4 waar de B- en de top van de C-horizont door ploegen of graven vermengd zijn geraakt. Boring 1a en 1b zijn beiden gestuit op een vaste puinlaag op respectievelijk 110cm-mv en 90cm-mv. Ter plaatse van boring 2 is de bodem gestuit op een diepte van 150 cm-mv. Aangezien dit ruim onder de bovenkant van het dekzandpakket is, worden hier geen intacte archeologische niveaus meer verwacht.

Selectie advies

De bodemopbouw is in een deel van het onderzoeksgebied (met name kavel 3) volledig verstoord tot in de natuurlijke ondergrond (dekzand, C-horizont). Hierdoor zijn intacte archeologische niveaus in het verleden verloren gegaan. Op grond van het ontbreken van duidelijke archeologische bewoningslagen en het ontbreken van relevante archeologische indicatoren wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

De ODA onderschrijft dit advies in de beoordeling van het archeologisch rapport.

Voor het behoud en bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, zijn afhankelijk van de verwachting verschillende dubbelbestemmingen opgenomen in dit plan.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In het omliggende gebied bevinden zich vier rijksmonumenten en vijf gemeentelijke monumenten, allen op ruime afstand van het plangebied.

De cultuurhistorische gebiedsbeschrijving beschrijft de ontstaansgeschiedenis van het dorp Rekken. Hierin staat dat Rekken ooit een marke en buurtschap was met een eigen kapel. De buurtschap groeide uit tot een nederzetting met geconcentreerde bebouwing op en bij oude bouwlanden. Het landschap heeft een onregelmatige blokverkaveling die typerend is voor oude beekdallandschappen met kampen. De belangrijkste inkomstenbron van Rekken was de landbouw. De gunstige ligging langs de Berkel en de oude handelsweg tussen Deventer en Münster (D) zorgde ervoor dat neveninkomsten gehaald konden worden uit de handel. De oude handelsweg liep over Neede, Mallem en Rekken naar Vreden (D).

In de periode 1850-1940 zijn de beide zijden van de Berkel dichter bebouwd geraakt. Het buurtschap 't Kip is hierdoor tegen Rekken aangegroeid. In de jaren '20 heeft aan de (toen nog) zuidzijde van de Berkel de Coöperatieve Landbouwvereniging een bedrijfsgebouw gebouwd voor de op- en overslag van oogstproducten. Dit karakteristieke complex is aan het begin van de 21ste eeuw afgebroken om plaats te maken voor woningbouw. Rondom het complex was al een woonomgeving ontstaan, georiënteerd op de nieuw aangelegde straat; Zonderkamp. Dit, wat naar binnen gekeerde, woongebied ligt tussen de Rekkenseweg, de Berkel en het plangebied. Het projectgebied bevindt zich daarom grotendeels al in een bestaande woonomgeving.

5.8.3 Conclusie

De gronden met archeologische verwachtingswaarden zijn in het verleden verstoord of kunnen op basis van het onderzoek naar een lage verwachtingswaarde worden bijgesteld. Van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden is geen sprake.

5.9 Waterparagraaf

5.9.1 Algemeen

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.9.2 Watertoets

Voor de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van de ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en dienen vervolgens nader te worden toegelicht.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  

Nee
Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja

Nee

Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  

Ja

Nee
Ja
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  

Nee
Nee

Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee

Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Ja
Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

Op de onderwerpen van de vragen die zijn beantwoord met 'ja' wordt hierna ingegaan.

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden afgevoerd via de aanwezige DWA. De toename van afvalwater is beperkt gelet op de vier woningen. De aanwezige DWA biedt voldoende capaciteit voor de toename van het afvalwater voor de vier woningen.

Wateroverlast

Het verhard oppervlakte neemt toe door de vier woningen met bijgebouwen en bijbehorende verhardingen zoals in- en uitritten en terrassen. Tenminste als wordt uitgegaan van de huidige feitelijke situatie. Wordt vergeleken met de bestemde situatie, dan is er een duidelijke afname van het verhard oppervlak. Immers hiervoor was er een loonbedrijf gevestigd met grote bedrijfspanden en veel verhard oppervlak.

Het hele plangebied heeft een oppervlakte van 4.825 m². De hoeveelheid verharding van het voormalige loonbedrijf was in totaal 2.775 m². Deze is onder te verdelen in 1.500 m² voor de gebouwen en 1.275 m² voor het verharde terrein. Dit is een percentage aan verhard terrein van 58%.

In de nieuwe situatie worden vrijstaande woningen, met bijgebouwen gebouwd. Uitgaande van de maximale bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan, kunnen vier woningen worden gebouwd (inclusief uitbouwen) met een oppervlakte van maximaal 15x15 meter. Bij elke woning kunnen vervolgens bijgebouwen worden geplaatst van maximaal 100 m². In totaal kan er dus een dakvlak ontstaan van 4x325 m² (=1.300 m²). Voor de tuinen is de verwachting dat deze voor het grootste deel niet verhard worden. Uitgaande van één oprit per woning (25 m²) en één ruim terras in de achtertuin (50 m²), zal er nog verhard oppervlak bijkomen van ongeveer 300 m². In totaal is het percentage aan verhard terrein in de nieuwe situatie dan 33%.

Het verschil in verhard oppervlak tussen het voormalige loonbedrijf en de nieuwe woonpercelen is 1.175 m². Derhalve ruim minder dan de hoeveelheid bij behoud van de geldende bestemming.

Hemelwater zal ter plaatse worden geïnfiltreerd.

Grondwateroverlast

Bij de bouw van (ondergrondse delen van de) woningen moet rekening worden gehouden met deze slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Ook met de mogelijke aanwezigheid van kwel dient bij de bouw van de woningen rekening te worden gehouden.

Inrichting en beheer

Direct ten noorden van het plangebied ligt een watergang (BER00.000.005) die in eigendom is van het Waterschap Rijn & IJssel. De bij het waterschap in eigendom zijnde wateren zijn niet in of grenzend aan het plangebied gelegen. De beheermogelijkheden en inrichting voor deze watergangen blijft ongewijzigd.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.10.2 Situatie plangebied
5.10.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3,5 kilometer afstand van het plangebied. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied zal, gelet op de aard en omvang van het plan dan ook geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.10.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Als het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 of meer woningen of 100 hectare of meer) wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (4 woningen), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

5.10.3 Conclusie Besluit m.e.r.

Dit plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent, dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarden afgeweken kan worden van de bouwregels;
  • Nadere eisen: omschrijving van de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan is;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarden afgeweken kan worden van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 9)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

Algemene bouwregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. In de regels is vastgelegd dat bestaande maten tevens zijn toegestaan.

Algemene gebruiksregels (Artikel 11)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn. Tevens wordt in deze regels het gebruik gekoppeld aan de gemeentelijke parkeernormen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 13)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van het plan te wijzigen.

Algemene procedureregels (Artikel 14)

In dit artikel worden de algemene procedureregels voor nadere eisen en wijzigingen beschreven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Groen (Artikel 3)

Deze bestemming is mede bedoeld om de karakteristieke groene ruimten in het plangebied vast te leggen en is opgenomen aan de noordzijde voor de groenstrook met speelveld.

Binnen deze bestemming zijn verlichtingsarmaturen en speelvoorzieningen tot een bouwhoogte van maximaal 6 meter toegestaan. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter toegestaan.

Tuin (Artikel 4)

Deze gronden behoren bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen. Ook mogen er erkers gebouwd worden ten dienste van de aangrenzende bestemming "Wonen". In dit geval is ook een strook langs de Zonderkamp bestemd tot 'Tuin', om te voorkomen dat ter plaatse (voor de voorgevellijn van naastgelegen woningen) ook bijgebouwen zijn toegestaan. Dit is vanuit stedebouwkundig oogpunt niet gewenst.

Binnen deze bestemming zijn naast tuinen, erkers, bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen zoals wegen, paden en parkeervoorzieningen (inclusief carports) toegestaan. Voor het bouwen van erkers en carports zijn specifieke regels opgenomen. Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde (zoals erfafscheidingen) geldt een bouwhoogte van maximaal 1 meter.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)

Overeenkomstig de systematiek van het geldende bestemmingsplan voor de kern Rekken zijn openbare 30km/uur-wegen met bijbehorende bermen bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Tevens is deze bestemming onder meer bedoeld voor wegen, straten, voet- en fietspaden, parkeer- en (kleine) groenvoorzieningen.

Wonen (Artikel 6)

De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met vrije beroepen, welke bij recht mogelijk zijn. Voorts zijn bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk, als burgemeester en wethouders besluiten om hiervoor met een omgevingsvergunning af te wijken van het plan. Bedrijfsmatige activiteiten aan huis betreffen dus activiteiten welke niet onder de vrije beroepen worden geschaard maar waaraan toch onder voorwaarden medewerking kan worden verleend als aan de opgenomen criteria hiervoor wordt voldaan.

De bouwregels zijn onderverdeelt in:

  • hoofdgebouwen;
  • aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • ondergronds bouwen.

Er zijn vier bouwvlakken opgenomen waarbij per bouwvlak 1 woning is toegestaan. Hoofdgebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd en mogen een voorgevel hebben die maximaal 10 meter breed is. Verder zijn per type bebouwing goot- en bouwhoogtes, afstanden en/of bebouwingspercentages en dergelijke opgenomen.

Waarde - Archeologische Verwachting 1 (Artikel 7)

In dit geval is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' opgenomen ter plaatse van het niet onderzochte terreindeel. Dit betreft de toekomstige groenstrook aan de noordzijde van het plangebied. De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bedoeld voor het behoud en de bescherming van de (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Middels een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden de te verwachten archeologische waarden in deze gronden beschermd.

Waarde - Archeologische Verwachting 3 (Artikel 8)

Voor de overige gronden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' aangezien de verwachtingswaarde naar beneden is bijgesteld. De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bedoeld voor het behoud en de bescherming van de (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Middels een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden de te verwachten archeologische waarden in deze gronden beschermd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het project is een initiatief van CPO-groep Lindevoort.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Berkelland. Hierin wordt het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Algemeen

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Rekken, Lindevoort 2015' heeft van 21 oktober tot en met 3 november 2015 ter inzage gelegen. Ook is hier aan voorafgaand, op 6 oktober 2015, door de CPO-groep een informatieavond georganiseerd over het plan.

Na het voorontwerp is het bestemmingsplan met aanpassingen in ontwerp ter inzage gelegd. Tegen dit ontwerpplan kunnen gedurende zes weken zienswijzen worden ingediend. Na deze termijn beoordeelt de gemeente de zienswijzen. De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan (al dan niet gewijzigd) vast.

8.2 Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening moet het bestemmingsplan worden voorgelegd aan het waterschap en aan de diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 19 oktober 2015 voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Provincie Gelderland;
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • Alliander;
  • NV Nederlandse Gasunie;
  • Waterbedrijf Vitens;
  • Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland;
  • Belangenvereniging Rekken.

Naar aanleiding hiervan zijn de volgende schriftelijke reacties ontvangen:

Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap heeft de volgende opmerkingen:

  • Volgens de kwel/wegzijgingskaart van het WRIJ is enige (periodieke) kwel te verwachten. Het onderdeel kwel in de watertoetstabel met 'ja' beantwoorden;
  • In de ondergrond zijn slecht doorlatende lagen (klei- en veenlagen) aanwezig. Bij het vergraven van deze lagen zou de kwel kunnen toenemen en is daardoor een aandachtspunt voor de waterhuishoudkundige uitwerking. Het onderdeel over slecht doorlatende lagen in de watertoetstabel met 'ja' beantwoorden;
  • Even ten noorden van het plangebied ligt een watergang van het waterschap (BER00.000.005). Het onderdeel dat gaat over de eigendommen van en beheer door het waterschap in de watertoetstabel met 'ja' beantwoorden;
  • Graag aangeven hoe groot de toename is van het verharde oppervlak.

Reactie gemeente:

De gemaakte opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in deze plantoelichting. De genoemde onderdelen uit de watertoetstabel zijn met 'ja' beantwoord, en daarnaast is daarover een korte toelichting geschreven. Ten aanzien van het laatste punt de opmerking dat er op dit moment sprake is van een braak liggend terrein (sloop van de voormalige bedrijfspanden), maar dat de geldende (door dit plan te vervangen) bestemming nog steeds een bedrijfslocatie toestaat.

NV Nederlandse Gasunie

De Gasunie heeft het plan getoetst. Het plan ligt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde gasleiding. De Gasunie ziet dan ook geen aanleiding om een reactie te geven.

Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG)

De VNOG concludeert dat er geen externe veiligheidsrelevante risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn. Het plangebied valt binnen de dekkingscontour van de WAS-paal in Rekken en is goed bereikbaar voor de hulpdiensten. De aanwezige ondergrondse brandkranen OBK) hebben te weinig capaciteit, vanwege de afstand tot het pompstation van Vitens. Open water is er wel voldoende en goed bereikbaar vanaf de Holterweg.

Belangenvereniging Rekken

De belangenvereniging heeft geen bezwaren tegen dit plan. Op het perceel was oorspronkelijk echter een plan van minimaal 8 woningen toegewezen en toegezegd. De belangenvereniging ziet graag dat het 'overblijvende' contingent van 4 woningen veiliggesteld wordt, zodat dit later elders in Rekken gerealiseerd kan worden.

Reactie gemeente:

De woningbehoefte in Berkelland en deze regio zal de komende jaren alleen nog maar afnemen. De woningaantallen in bouwprogramma's worden hiervoor bijgesteld (lees: geschrapt). Ook in Rekken worden minder woningen gebouwd dan (ooit) gepland. Mocht over enige tijd (jaren) blijken dat er in Rekken behoefte is aan meer woningen, pas dan wordt beoordeeld of en welk type eventueel bijgebouwd kan worden.

Provincie Gelderland, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Alliander, en Vitens

Van de hierboven genoemde instanties is niet (tijdig) een schriftelijke reactie ontvangen. Wij gaan er vanuit dat zij instemmen met het aan hen verzonden voorontwerpbestemmingsplan.

8.3 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is besloten om een voorontwerp bestemmingsplan voor 2 weken ter inzage te leggen.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Rekken, Lindevoort 2015" lag van 21 oktober tot en met 3 november 2015 ter inzage. Tijdens deze termijn kon iedereeen zijn of haar inspraakreactie geven over dit plan. Dit kon schriftelijk of mondeling. Tegen het voorontwerpbestemmingsplan "Rekken, Lindevoort 2015" zijn geen inspraakreacties ingediend. Op dinsdag 6 oktober 2015 zijn omwonenden tijdens een informatieavond in gemeenschapscentrum Den Hof al bijgepraat door de initiatiefnemers; de CPO-groep.