Plan: | Buitengebied Berkelland 2020, wijziging 2023-1 (Martensmaat Ruurlo) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1859.WPBGB20230001-0100 |
Op 17 december 2020 heeft het College van Gedeputeerde Staten het uitvoeringsprogramma 'bomen en bos' vastgesteld, waaruit een landelijke bossenstrategie resulteerde met een bosopgave van 1.700 ha in de provincie Gelderland. Tegelijkertijd is de verwezenlijking van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) van belang, wat naast de landelijke bossenstrategie, een drijvende kracht is om nieuwe bosgebieden te realiseren. De provincie geeft invulling aan deze opgave door het aanleggen van nieuwe bos-/en natuurgebieden op verschillende locatie in Gelderland.
Binnen de voorgenoemde kaders is Provincie Gelderland voornemens om op een aantal percelen, gelegen aan de Martensmaart en Stroetweverweg in Ruurlo, nieuw bos aan te leggen.
Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' zijn de gronden van de locatie bestemd als 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. In artikel 39.2 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die toestaat om gronden te wijzigen in onder andere de bestemming 'Natuur'. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid kan een wijzigingsplan worden vastgesteld om het beoogde initiatief mogelijk te maken.
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Berkelland, circa 2,7 kilometer in zuidwestelijke richting van de kern Ruurlo. Het plangebied ligt deels globaal tussen de Stroetweverweg en de Maandagweg. Het plangebied wordt door de weg Martensmaat opgedeeld in twee deelgebieden. Het plangebied grenst, westelijk van de weg Martensmaat, aan een bestaand bosgebied. In het kadaster zijn de percelen binnen het plangebied bekend als Gemeente Ruurlo, Sectie W, nummer 279, 460, 462, 473. Alle percelen zijn in bezit van provincie Gelderland en zijn momenteel in gebruik als landbouwgrond. De totale oppervlakte van het plangebied omvat circa 6,5 ha.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit wijzigingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020', dat op 28 juni 2022 door de raad van de gemeente Berkelland is vastgesteld en op 28 oktober 2022 in werking is getreden. Op grond van het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Volgens artikel 4 van de planregels zijn de gronden onder andere bestemd voor agrarische doeleinden en bedrijven en voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden.
Daarnaast zijn voor het plangebied deels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen. Naast deze dubbelbestemmingen zijn tevens enkele gebiedsaanduidingen opgenomen.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode arcering weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan
Op grond van de huidige bestemming is de realisatie van de bosontwikkeling niet toegestaan. In artikel 39.2 van het vigerende bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de gronden van de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' naar de bestemming 'Natuur'.
Met dit wijzigingsplan wordt de wijzigingsbevoegdheid in artikel 39.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' toegepast om de bestemming van het plangebied in overeenstemming te brengen met de beoogde inrichting/functie.
Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie in gebruik als akker/landbouwgronden die in totaal een oppervlakte van circa 6,5 hectare innemen. Het plangebied wordt opgedeeld door de zandweg Martensmaat.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.
Impressie huidige situatie plangebied
De agrarische gronden in het plangebied zullen worden omgezet naar bos met mantelzoom, ruigtezone en heide. Daarnaast wordt een bestaande eikenwal herstelt. Voor de ontwikkeling van bos wordt gekeken naar een grote variatie in plantafstand en wordt gestreefd om zoveel mogelijk aan te sluiten op het potentieel van het natuurlijke vegetatietype.
Voor het initiatief zijn de volgende doelen geformuleerd:
Op basis van de doelen is een inrichtingsplan voor het plangebied opgesteld. Op de navolgende afbeelding is het inrichtingsplan weergegeven.
Inrichtingsplan plangebied
Navolgend wordt een nadere toelichting gegeven op de inrichting van de verschillende delen van het plangebied.
Zuidwestelijk deel plangebied
De eikenwal grenzend aan de noordzijde van dit deelgebied wordt hersteld door het laatste deel van de wal door te trekken en ook in te planten met eiken. Deze maatregel komt ten goede aan de steenuil, maar ook andere soorten zoals kleine marterachtigen, vleermuizen en insecten profiteren van verbindingen in het landschap. Ook hersteld hiermee een stukje cultuurhistorisch landschap.
Het grootste deel van dit deelgebied wordt geschikt gemaakt voor heide ontwikkeling conform het natuurbeheerplan. Exacte invulling van de vereiste inrichtingsmaatregelen is afhankelijk van biochemisch onderzoek. Naar verwachting kan hier heide ontwikkeld worden door middel van het afgraven van de voedselrijke toplaag. Vervolgens worden de gronden geënt met heideplagsel en, afhankelijk van de zuurgraad, bekalkt. De vrijgekomen grond kan eventueel opgebracht worden op de percelen waar bos ontwikkeld wordt en/of ter plaatse van de oude eikenwal. Het zuidelijkste deel van het deelgebied wordt, aansluitend op bestaand bos, ingeplant met bos. De ontwikkeling van heide is hier niet zinvol vanwege schaduwwerking.
Noord(oost)elijk) deel plangebied
De noordelijke percelen worden ingericht met natuurlijk bos. Aan de zuidoostzijde wordt een mantelzoom aangebracht van minimaal 20 meter breed. Daarbij is het van belang om een visuele verbinding te behouden tussen de twee woningen Ruiterboschweg 5 en Stroetweverweg 1. De mantelzoom vegetatie vormt belangrijk leef- en foerageergebied voor een breed scala aan soorten. Daarnaast moet het gaan functioneren als corridor voor reptielen zodat het te realiseren heideperceel niet geïsoleerd in het landschap komt te liggen. Daarnaast bestaat er de wens vanuit omwonenden om de eerste 7 meter vanaf de perceelsgrens aan de zuidoostelijke zijde niet te beplanten. Om deze reden wordt dit deel niet beplant met bomen, alleen met struiken.
Centraal deel plangebied
Volgens het provinciaal beheerplan is het doel voor dit deel droge heide. De gronden zijn echter mogelijk geschikter voor bos dan voor heide, van vanwege de schaduwwerking van de naastgelegen bospercelen.
De wens bestaat om hier struweelrijker bos met open plekken te creëren. Daarbij wordt ingezet op eiken-berkenbos met daarbij met name besdragende en bloeiende inheemse struiken.
Uitkappen paden
De uitgekapte paden en de open plekken met ruigte en gras zorgen voor een ecologische corridor tussen het nieuw te ontwikkelen heideveld en het kleine heideveld richting het molenplateau en de heikamp ten noordoosten van het plangebied.
Takkenrillen
Bij de meer open plekken is ook ruimte voor de aanleg van takkenrillen en muizenrillen. Gedurende het beheer van de percelen, kunnen met het verzamelde snoeimateriaal rillen worden aangelegd. Voor reptielen is de ideale plek van de rillen op de overgang van het open landschap naar het bos. Voor kleinere zoogdieren mogen de rillen ook in het bos geplaatst worden. Voor muizen wordt fijner snoeimateriaal gebruikt.
Hydrologisch herstel
Uit het oogpunt van het hydrologische herstel van de omgeving bestaat de voorkeur om enkele greppels dicht te gooien of te verondiepen met goed schraal zand uit de buurt.
Wandelpad
Over het terrein zijn verschillende wandelpaden denkbaar. Een mogelijkheid is om vanaf de Martensmaat richting de Stroetweverweg een wandelpad aan te leggen. In het inrichtingsplan is dit wandelpad met een lichtblauwe lijn aangegeven.
Beheer
Het uitgangspunt is dat met minimaal beheer een structuurrijk en gevarieerd bos, met optimale koolstofdioxide opslag in zowel de bomen als de bodem ontstaat. In de ideale situatie houden verval en verjonging van het boombestand elkaar in evenwicht en zorgen factoren als storm en ouderdom voor open plekken en variatie.
Bij voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' van de gemeente Berkelland. Aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wordt in paragraaf 3.1.3 getoetst. Een wijziging naar de bestemming 'Natuur', zoals beoogt met voorliggend plan, wordt in overeenstemming geacht te zijn met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, omdat de wijzigingsbevoegdheid reeds in het kader van het 'moederplan' is getoetst aan dit beleid. Ter indicatie wordt navolgend wel ingegaan op de relevante regels uit de provinciale Omgevingsverordening.
De provincie Gelderland beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld en daarna meerdere malen geactualiseerd.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend wijzigingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'natuur en landschap' en 'klimaatadaptatie' relevant.
Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Op basis van de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied deels in het Gelders natuurnetwerk (GNN) ligt. De weg Martensmaat is aangemerkt als Groene Ontwikkelingszone (GO), maar ligt net buiten het plangebied.
Ligging plangebied (rood kader) t.o.v. het Gelders Natuurnetwerk (donkergroen) en de Groene Ontwikkelingszone (lichtgroen)
Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse EHS en anderzijds uit het zoekgebied van 7.300 ha voor 5.300 ha nieuwe natuur. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS.
In paragraaf 3.2.9 wordt nader ingegaan op de toetsing van de provinciale regels voor wat betreft het GNN en de GO.
Nationaal landschap maar buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone
Op basis van de kaart 'Landschap' blijkt dat het deel van het plangebied dat niet is aangemerkt als Gelders natuurnetwerk is aangeduid als 'Nationaal landschap maar buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone'. Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap ‘De Graafschap'.
In de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap, maar die buiten het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en Nieuwe Hollandse Waterlinie liggen, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet aantasten. Voor deze bepaling geldt een afwijkingsmogelijkheid indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen.
Het Nationaal Landschap 'De Graafschap' is opgedeeld in vier deelgebieden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Graafschap'. Voor dit deelgebied gelden de volgende kernkwaliteiten:
De ontwikkeling doet geen afbreuk aan het Nationaal Landschap Graafschap. De ontwikkeling van het bosgebied draagt bij aan de ontsnippering van het landschap en kan zodoende zelfs positief bijdragen aan de kernkwaliteiten.
Klimaatadaptatie
De verordening schrijft voor dat in een bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een bosgebied. Het initiatief zorgt voor het verminderen van hittestress in de omgeving door het aanplanten van bomen en andere vegetatie. Daarnaast bestaat het voornemen om enkele greppels te dempen. Dit wordt onder meer gedaan om droogte te voorkomen.
In artikel 39.2 is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos, landschapselementen en/of de natuur.
Indien de wijziging plaatsvindt in het kader van een vereiste compensatie in het kader van de Omgevingsverordening Gelderland, dan dient te worden voldaan aan de bepaalde voorwaarden.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van een bosgebied in het kader van het provinciale uitvoeringsprogramma 'bomen en bos'. Tegelijkertijd ziet het initiatief toe op de verwezenlijking van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het initiatief heeft geen betrekking op compensatie in het kader van de Omgevingsverordening Gelderland.
Algemeen
Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).
In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.
Toetsing
Het wijzigingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de wijzigingsplanprocedure) uit te voeren.
De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 3.2.1 tot en met 3.2.9. Daaruit wordt geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het wijzigingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, als gevolg van de bosontwikkeling in het plangebied, kunnen worden uitgesloten. Het wijzigingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige ontwikkeling in vorm van een stuk bos mogelijk. De nieuwe functie wordt niet als gevoeliger aangemerkt dan de bestaande functie. Aangenomen kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor de nieuwe functie. Om die reden kan een verkennend milieukundig grond- en grondwateronderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bodem biedt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Voorliggend wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van een bosgebied mogelijk. Een bos is niet geluidgevoelig. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Daarnaast geldt dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied die tot geluidshinder zouden kunnen leiden.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
De ontwikkeling van een bosgebied zal niet leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied. Door de omzetting van agrarische grond in gronden ten behoeve van een bosgebied zal het plangebied minder intensief beheerd worden. De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
Het initiatief betreft het omzetten van agrarische gronden in gronden ten behoeve van een bos. Binnen het plangebied worden daarmee geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Een nadere toetsing kan daarom achterwege blijven.
Daarnaast worden met de uitvoering van het initiatief geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.
Toetsing
Het plangebied ligt in een omgeving die valt te karakteriseren als type ‘rustig buitengebied’. Een bosgebied betreft geen milieuhindergevoelige functie. Omgekeerd geldt dat het te realiseren bos ook geen hinder veroorzaakt.
De bestaande omliggende (agrarische) bedrijven worden niet beperkt door het initiatief. De provincie wil de gronden in het plangebied inzetten voor aan de ene kant de verwezenlijking van het Gelders Natuurnetwerk en aan de andere kant voor het bereiken van de bosopgave. De bosopgave is gesteld in het kader van het uitvoeringsprogramma 'bomen en bos', dat door de GS in december 2020 werd vastgesteld. Met dit initiatief wordt een bijdrage geleverd aan het bereiken van de bosopgave van 1.700 hectare. Er is dus ook geen sprake van het realiseren van nieuwe natuur in de vorm van Natura 2000-gebied dan wel een voor verzuring gevoelig gebied in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.
In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.
Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.
Klimaatrobuust gebied
De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.
Circulaire Economie en Energietransitie
Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.
Gezonde leefomgeving
Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
Situatie plangebied
In de huidige situatie zijn de gronden ingericht als akker/landbouwgronden. Deze gronden worden met de ontwikkeling omgezet in bos met mantelzoom, ruigtezone en heide. In het plangebied zijn enkele greppels aanwezig. Deze greppels zorgen voor de ontwatering van de lanbouwgronden. Op basis van het inrichtingsplan (zie paragraaf 2.2) bestaat het voornemen om enkele greppels te dempen. Dit wordt gedaan uit het oogpunt van het hydrologische herstel van de gronden in het plangebied en haar omgeving. De voorgenomen heeft een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
Watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er waterstaatkundige belangen zijn. Deze belangen zijn zodanig van aard en omvang dat overleg met het waterschap gewenst is. De ingevulde watertoets is als Bijlage 1 bijgevoegd.
Overleg Waterschap Rijn en IJssel
Het Waterschap heeft bij mail van 18 oktober 2022 aangegeven geen bezwaren te hebben bij het plan. Het plan heeft effect op de waterhuishouding op de locatie: het wordt natter. Dit heeft geen effect op de omgeving, omdat alleen lokale greppels worden gedempt.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
Door Hamaland Advies is in juni 2022 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen in het dekzandlandschap van Oost-Nederland. Dekzandruggen nemen een prominente plaats in binnen het dekzandlandschap. Dit is dan ook een erg gunstige plaats voor bewoning en landgebruik in alle archeologische periodes. De vlaktes en laagtes hebben een minder gunstige ligging. Echter, omdat ze aan een dekzandrug liggen, geeft ze dit een grotere kans op deposities en off-site archeologische resten van de mogelijke nederzettingen op de ruggen. Op welke diepte de C-horizont zich bevindt is onbekend, in de onderzoeken in de omgeving van het plangebied is dit op ca. 90-100 cm -mv. De verwachting voor archeologische resten voor de periode van het Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen is middelhoog. De verwachting voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd is eveneens middelhoog. De verwachting voor resten uit WOII is laag.
Door de ontginning van de heide en de agrarische bewerking, vanaf het begin van de 20e eeuw, kan de bodem verstoord zijn geraakt tot een (ploeg)diepte van maximaal ca. 30-50 cm -mv. Of dit ook het geval is, is niet bekend. Verwacht wordt dat de vondstverspreiding van alle materiaalsoorten middelhoog zal zijn. Voor de gehele periode geldt een lage vondstdichtheid. Vondstmateriaal kan bestaan uit aardewerkfragmenten, verbrande leem, bewerkt en onbewerkt vuursteen, houtskoolfragmenten, slakmateriaal en fosfaten.
Booronderzoek
Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem in alle boringen verstoord is tot in de top van de natuurlijke afzettingen (C-horizont). In één boring gaat de bouwvoor scherp over in de C-horizont. In de overige boringen is onder de bouwvoor sprake van een menglaag (A/B/C-horizont) met de bouwvoor, de oorspronkelijke podzolbodem en de top van de natuurlijke ondergrond. Deze menglaag is waarschijnlijk ontstaan als gevolg van diepploegen. De top van de natuurlijke ondergrond is aangetroffen tussen 30 cm -mv en 80 cm -mv. De natuurlijke ondergrond bestaat in het hele plangebied uit wit tot lichtgeel, zwak siltig dekzand met roestvlekken.
Op basis van de bodemverstoring in het hele plangebied tot in de top van de C-horizont en het ontbreken van (restanten van) een intacte podzolbodem kan de lage tot middelhoge archeologische verwachting voor alle perioden worden bijgesteld naar laag.
Selectieadvies
In het hele plangebied is de bodem verstoord als gevolg van diepploegen, waardoor de bouwvoor en de oorspronkelijke podzolbodem vermengd zijn geraakt met de top van de C-horizont. De kans dat er met de geplande werkzaamheden archeologische waarden verloren gaan, wordt gering geacht. Hamaland Advies adviseert daarom het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Selectiebesluit
Het conceptrapport en het selectieadvies zijn op 7 april 2022 namens gemeente Berkelland getoetst door de Regioarcheoloog van de ODA. Op basis van de aangetoonde gegevens uit het rapport bestaat er geen aanleiding om aanvullend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren ter plaatse van het plangebied. In het gehele gebied is aangetoond dat de bodem tot in de C-horizont is verstoord door het toepassen van diepploegen in het verleden. De ODA adviseert daarom om het gebied vrij te geven.
Naar aanleiding van het selectiebesluit wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' (artikel 29.5.1) en 'Waarde - Archeologie 6' (artikel 30.5.1) van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' om deze bestemmingen in het plangebied te laten vervallen en van de verbeelding te verwijderen.
Cultuurhistorie
Op een kaart uit 1820 is het plangebied deel van het groter heidegebied van de Achterhoek. Het plangebied was toen waarschijnlijk in eigendom van de Marke van Ruurlo. Rond 1830, waarschijnlijk 1832, zijn deze gronden verdeeld over verschillende eigenaren. De gronden zijn dan nog wel in gebruik als heidegrond, maar raken langzaam bebost.
Gronden gelegen aan de voormalige Hissinkbeek, tegenwoordig de Veengoot genaamd, zijn in gebruik als akker, weidegrond of voor bosbouw. Sommige van deze gronden lijken onderdeel van een vloeiweide systeem. Ten westen van het plangebied vormt een kleine kade met houtwal de grens van het plangebied. Nog meer naar het westen ligt het escomplex van Varssel.
Vanaf de jaren dertig en veertig worden gronden in de omgeving in gebruik genomen voor de landbouw. Ten zuiden van het plangebied komt een boerderij. Vanaf de jaren veertig worden de gronden van het plangebied ontgonnen voor landbouw.
Nabij de oude loop van de Hissinkbeek blijft het landschap kleinschaliger. Zo ontstaat een landschap met een mozaïek van bos- en landbouwpercelen met het kenmerkende coulissenlandschap van de Achterhoek.
Op de basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden te verwachten zijn zoals historische wegen en gebouwen. De zandweg Martensmaat die het plangebied in twee delen opdeelt wordt wel als een historische weg aangeduid. De Martensmaat blijft als landschapselement behouden.
CHW gemeente Berkelland: Inventarisatie van het landschap. Plangebied in zwarte cirkel
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november 2021 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt buiten de Natura 2000-gebieden. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft Stelkampsveld dat gelegen is op een afstand van circa 6 kilometer ten noordoosten van het plangebied. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 km afstand.
Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Gezien de aard en schaal van het project, en de ruime afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, zijn significante negatieve effecten door stikstofdepositie vanuit de lucht als gevolg van de aanleg van het bos niet te verwachten. Het uitvoeren van een AERIUS-berekening is dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast wordt er geen toename van verkeersbewegingen verwacht in de gebruiksfase, aangezien er sprake is van bosontwikkeling. Een AERIUS-berekening kan daarom achterwege worden gelaten.
Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone
De westelijke zijde van het plangebied valt binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) en het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het betreft deelgebied 29: 'Landgoederen Ruurlo – Vorden'. Er vinden echter geen werkzaamheden plaats die de kernkwaliteiten van het gebied significant aantasten. De ontwikkeling zorgt voor een toename van de hoeveelheid bos wat goed aansluit bij de kernkwaliteit 'relatief uitgestrekt bossen, veel natte bossen' en het ontwikkelingsdoel 'ontwikkelen van soortenrijkere bossen met meer natuurlijke structuur en samenstelling'. Inheemse boomsoorten die direct rondom het plangebied voorkomen, zijn met name de zomereik, grove den en berk. Het is belangrijk dat de bosontwikkeling hierop aansluit. De uitbreiding van het bosoppervlak zorgt ervoor dat kwetsbare diersoorten zoals de wezel en hazelworm meer de gelegenheid krijgen om veilig door het landschap te navigeren. Dit sluit goed aan bij het ontwikkelingsdoel 'ontwikkelen van migratiemogelijkheden voor reptielen, amfibieën en soorten van hei en schraallanden' dat voor zowel het GNN als de GO is geformuleerd. Daarnaast kan gedacht worden aan het kwalitatief verbeteren van het leefgebied van de steenuil door hoogstamfruitbomen aan te planten langs de noordoostelijke en/of zuidoostelijke randen van het plangebied en hier een aantal takkenrillen en zitpaaltjes te plaatsen. Door dit langs de randen van het plangebied te doen wordt gezorgd voor een geleidelijke overgang tussen veld en bos. Dit kan ook andere soorten ten goede komen zoals de das, bunzing, wezel en kerkuil, maar bijvoorbeeld ook vele insectensoorten.
Houtopstanden
De bomen in het plangebied vallen onder de definitie houtopstanden, zoals bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. Het plangebied ligt namelijk buiten de bebouwde kom. Omdat er in tegenstelling tot houtkap juist sprake is van bosontwikkeling is er geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
Soortbescherming
Op basis van de uitgevoerde natuurtoets blijkt dat van een aantal soorten de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten is. Hierna wordt voor per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden. Of nader onderzoek noodzakelijk is, is afhankelijk van de uit te voeren ingrepen in het plangebied.
Bunzing en wezel
In het plangebied is een hol aanwezig langs de oostelijke rand van het plangebied dat mogelijk door een konijn is uitgegraven. Bij de bosontwikkeling in het gebied dient dit hol intact te blijven aangezien de bunzing en wezel hier eventueel in kunnen verblijven. Daarnaast kunnen er muizenholen aanwezig zijn in de greppels langs de Martensmaat en Stroetweverweg waar de wezel in kan verblijven. De kleine marterachtigen zijn nationaal beschermd (artikel 3.10 Wnb) en zijn in de provincie Gelderland niet vrijgesteld. Hierdoor is het verboden om de soorten opzettelijk te vangen of doden en hun vaste rust- of verblijfplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen. Indien het niet mogelijk is om het hol en/of de greppel intact te laten is nader onderzoek noodzakelijk om vast te kunnen stellen of hier vaste rust- en verblijfplaatsen van kleine marterachtigen aanwezig zijn.
Hazelworm en levendbarende hagedis
De hazelworm en levendbarende hagedis kunnen voorkomen langs de bosranden en in de bermen langs de Martensmaat en Stroetweverweg. Langs de bosranden vinden geen werkzaamheden plaats die een negatief effect hebben op de soort. Het aandeel aan geschikt leefgebied kan door de bosontwikkeling juist toenemen. Langs de Martensmaat en Stroetweverweg kan de soort dekking vinden in de greppel. De hazelworm en levendbarende hagedis zijn nationaal beschermde soorten (artikel 3.10 Wnb). Indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij de greppels worden aangetast, kunnen negatieve effecten niet worden uitgesloten en is nader onderzoek naar de hazelworm en levendbarende hagedis noodzakelijk.
Nader onderzoek
Op basis van de uitgevoerde quickscan is nader onderzoek naar bunzing, wezel, hazelworm en levendbare hagedis nodig. Dit nader onderzoek wordt in de loop van 2023 uitgevoerd. Werkzaamheden in het plangebied zullen niet eerder plaatsvinden dan nadat uit onderzoek is gebleken dat bij de realisatie van de plannen geen nadelige effecten op beschermde plant- en diersoorten ontstaan. Als uit het nader onderzoek blijkt dat overtreding van de Wet natuurbescherming niet kan worden voorkomen, dan mogen de activiteiten alleen plaatsvinden als een ontheffing is verleend. In dat geval worden tevens mitigerende dan wel compenserende maatregelen uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Met het initiatief is geen sprake van een ontwikkeling met een verkeersaantrekkende werking of een parkeerbehoefte.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' van de gemeente Berkelland. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur'.
De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het geldende bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het 'moederplan' (Buitengebied Berkelland 2020) van toepassing zijn op de gronden binnen onderhavig plangebied.
Voor het hele plangebied geldt de bestemming 'Natuur'. Daarnaast zijn, conform het geldende bestemmingsplan, de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ammoniakbuffergebied', 'overige zone - gelders natuurnetwerk', 'overige zone - nationaal landschap', 'vrijwaringszone - laagvliegroutestraaljagers' en 'vrijwaringszone - radar 1' opgenomen.
De regels van de bestemmingen en de gebiedsaanduidingen zijn opgenomen in het moederplan. Voor een inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen, wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' van gemeente Berkelland.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Met de bosontwikkeling is geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Om die reden hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De gronden in het plangebied zijn in eigendom van Provincie Gelderland en zullen ook door de provincie worden ontwikkeld. Provincie Gelderland heeft hiervoor budget gereserveerd. Met het initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
Provincie Gelderland heeft omwonenden twee maal per brief geïnformeerd over het initiatief. Ook heeft de provincie met enkele omwonenden/grondeigenaren keukentafelgesprekken gevoerd. De gesprekken hebben onder andere geleid tot aanpassingen aan het inrichtingsplan door rekening te houden met enkele zichtlijnen.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 26 januari tot en met 8 maart 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het College van burgemeester en wethouders. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.