direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Berkelland
Status: vastgesteld
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Voorliggend plan heeft betrekking op het erf aan de Hoge Scheiddijk 7 in Ruurlo. Hoewel het erf in gebruik is als woonerf en er geen agrarische activiteiten plaatsvinden, kent het erf in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Deze bestemming is echter niet in overeenstemming het met huidige gebruik van het perceel als woonerf. Voorliggend wijzigingsplan voorziet daarom in de bestemmingswijziging naar 'Wonen' middels de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan 'Buitengebied Berkelland 2020'.

1.2 Huidige planologisch regime

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied Berkelland 2020'. Binnen dit bestemmingsplan kent het perceel de enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast kent het perceel verschillende dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'. Daarnaast is het perceel gelegen in de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230003-0100_0001.png"

Figuur 1: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Berkelland 2020"

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, waaronder mede wordt verstaan agrarisch natuurbeheer. Daarnaast zijn deze gronden onder andere bestemd voor grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven, ondergeschikte paardenhouderijen, wonen in een bedrijfswoning en de uitoefening van nevenactiviteiten/niet-agrarische functies ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf.

Het huidige gebruik van het perceel als woonerf zonder agrarische functie is niet in overeenstemming met de vigerende bestemming. Voorliggend wijzigingslan is opgesteld om het huidige gebruik van het perceel en de aldaar geldende bestemming weer met elkaar in overeenstemming te brengen.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied' bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1859.WPBGB20230003--0100)
  • Regels
  • Toelichting

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond op het gebied van milieu aspecten en aanwezige waarden. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische plan opzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Hoge Scheiddijk 7 in Ruurlo. Plangebied ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Ruurlo. Op het erf staat een woonboerderij welke in de jaren ’90 volledig is verbouwd tot woning. Daarnaast staat er een robuuste schuur van circa 110 m2 en een oud bakhuisje. Het erf staat op het perceel dat kadastraal bekend staat als RLO00-U-73. Het perceel is gelegen te midden van verschillende agrarische percelen en bospercelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230003-0100_0002.png"

Figuur 2: Luchtfoto van plangebied en de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230003-0100_0003.png"

Figuur 3:Vooraanzicht van het plangebied

2.3 Planbeschrijving

De eigenaren van het erf aan de Hoge Scheiddijk 7 te Ruurlo hebben deze recent aangekocht. Hoewel het een woonerf betreft, kent het erf in de huidige situatie een agrarische bestemming.

De wijziging betreft een puur planologische bestemmingsplanwijziging. De planologische situatie wordt in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. De agrarische functie is niet meer aanwezig en daarmee is de bestemming agrarisch niet meer passend. De bestemming ´Wonen' is beter passend in de situatie, daarom zal gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die het bestemmingsplan biedt in Artikel 3.3.8. Om gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid zijn er een zestal voorwaarden:

1. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een toename van het aantal woningen en/of het aantal verblijfsobjecten met een woonfunctie.

Voorliggend plan heeft alleen betrekking op het correct bestemmen van de huidige situatie. Het plan voorziet niet in een toename in het aantal woningen of verblijfsobjecten met een woonfunctie.


2. Het bouwvlak kan worden verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende gebouwen, tuinen, erven en verhardingen. Het overige deel van het te wijzigen bouwvlak houdt de bestemming 'Agrarisch'.

Het agrarische perceel zal deels de bestemming 'Wonen' krijgen, waarbij het huidige bouwvlak wordt verkleind. Het overige deel van het perceel behoudt de bestemming 'Agrarisch'.


3. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' is aanvaardbaar vanuit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Waardentoets en Hoofdstuk 5 Milieuaspecten laten zien dat het wijzigen van de bestemming aanvaardbaar is vanuit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

4. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.

Bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn op ruime afstand gelegen. Daarmee heeft de bestemmingswijziging naar 'Wonen' geen negatieve gevolgen voor nabijgelegen bedrijven (zie paragraaf 5.6 Bedrijven en milieuzonering).


5. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.

Voorliggend plan heeft enkel betrekking op een bestemmingswijziging om de huidige situatie correct vast te leggen in het bestemmingsplan. Er zijn geen fysieke ingrepen gepland. Het plan heeft dan ook geen (negatieve) effecten op de waterhuishouding ( zie paragraaf 4.4 Water).


6. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.

Met voorliggend plan wordt de bestaande situatie vastgelegd in het bestemmingsplan. Het plan heeft geen toename aan verkeersbewegingen als gevolg (zie ook paragraaf 5.4 Luchtkwaliteit). Als gevolg van het plan worden de kansen op grootschalig landbouwverkeer van en naar het perceel juist zeer beperkt.

Conclusie:

Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Bij transformatie en groei dient rekening te worden gehouden met cultuurlandschappen, landschappelijke structuren en objecten en andere waardevolle elementen in de omgeving. Het streven is om deze unieke kwaliteiten te versterken en waarborgen in het ruimtelijk ontwerp.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Gezien de kleinschalige aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat met deze ontwikkeling geen Rijksbelangen in het geding komen. Met de ontwikkeling wordt ingezet op het toekomstbestendig maken van deze specifieke locatie, aangezien er geen sprake meer is van agrarische activiteiten en een woonbestemming daarom meer passend is.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw wijzigingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de woningbouwplannen worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling voor ontwikkeling vanaf 12 woningen.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling komt niet in het geding met het Barro. De ontwikkeling is namelijk geen onderdeel van een project van Rijksbelang. In de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van nieuwbouw of uitbreiding, hierdoor is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.3 Provinciaal beleid Gelderland

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. In de Omgevingsverordening is de juridische vastlegging van de onderdelen behorende tot de Omgevingsvisie opgenomen. In januari 2023 is de geconsilideerde Omgevingsverordening in werking getreden.

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de provincie hoe zij toewerkt naar een schoon, gezond veilig en welvarend Gelderland. In de ontwikkeling naar een toekomstbestendig Gelderland heeft de provincie haar ambities uitgewerkt aan de hand van een zevental onderwerpen:

  • Een forse verhoging van het aandeel duurzame energie (klimaatneutraal Gelderland in 2050).
  • Klimaatadaptatie, met als leidende thema's wateroverlast, hittestress en droogte.
  • Verbeteren van de circulariteit.
  • Stimuleren en verhogen van de biodiversiteit, met als doel een natuur-inclusief Gelderland.
  • Duurzame, innovatieve en efficiënte netwerken (mobiliteitssector).
  • Gunstig vestigingsklimaat voor ondernemers en inwoners.
  • Diverse, dynamische en duurzame woon- en leefomgeving.

De provincie streeft bij ruimtelijke opgaven naar een combinatie tussen de bovenstaande ambities. Met een brede kijk vanuit de unieke kwaliteiten van de provincie weegt zij de verschillende belangen af. De belangen dienen aan te sluiten op de kwaliteiten van de provincie en bijdragen aan de ambities van een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland. Daarbij streeft zij naar maatwerk en samenwerken.

Sinds de Omgevingsvisie 2014 heeft de provincie een vijftal wettelijk verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. De voor de voorgenomen ontwikkeling relevante planfiguren zijn hieronder beschreven aan de hand van de bijbehorende themakaarten.

Natuur

De provincie Gelderland streeft naar een compact en hoogwaardig netwerk van onderling verbonden natuurgebieden. Versterking en behoud van het landschap liggen hier aan ten grondslag. In Gelderland zijn bepaalde gebieden aangewezen voor bescherming van de omgevingscondities, natuurwaarden en potentiële waarden. Deze gebieden behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van provinciaal, nationaal en internationaal belang dat dient als ecologische verbindingszone. De gebieden zijn ook onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het Gelders Natuurnetwerk is het niet mogelijk om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren, tenzij deze een substantiële bijdrage leveren aan het algemeen belang. De Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn wel ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk indien deze samengaan met ontwikkeling van natuur. De weidevogelgebieden, ecologische verbindingszones en rustgebieden voor winterganzen maken deel uit van de GO.

In aanvulling hierop wil de provincie de natuur versterken dooor in de aangrenzende gebieden meer kleinschalige natuur en landschapselementen te realiseren en agrarisch natuurbeheer op landbouwgronden te stimuleren. Dit bevordert de biodiversiteit en draagt bij aan een prettige woon- en leefomgeving. Dergelijke gebieden zijn op de kaart 'Regels Landschap' van de Omgevingsverordening aangewezen met specifieke zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230003-0100_0004.png"

Figuur 4: Themakaart natuur Omgevingsverordening Gelderland

Water

Het provinciaal beleid met betrekking tot het aspect 'Water' is gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De doelen van de provincie Gelderland zijn in overeenstemming met de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem.


De regionale functies van oppervlaktewateren zijn aangegeven op de Themakaart Waterbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230003-0100_0005.png"

Figuur 5: Themakaart water Omgevingsverordening Gelderland

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Zoals te zien in figuur 4 is het plangebied in de omgeving van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het plangebied is echter geen onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Aangezien het Gelders Natuurnetwerk (GNN), net zoals het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geen externe werking kent, heeft de ligging nabij het GNN geen nadelige gevolgen voor het plan. Daarnaast heeft het plan enkel betrekking op het in overeenstemming brengen met de huidige planologische situatie, waardoor er geen effecten op omliggende natuurwaarden worden verwacht.

Op de themakaart waterbeleid is aan het plangebied geen specifieke (beschermings)zone toegekend. Wel stroomt ten oosten van het plangebied de Groenlose Slinge. In de Omgevingsverordening is aan dit gebied het thema waterbescherming aan toegekend. Daarnaast kent deze zone in de provinciale Omgevingsvisie het kenmerk 'Water als verbinder'. Deze beschermingszones/kenmerken hebben echter geen uitwerking op het plangebied en daarmee geen gevolgen voor voorliggend plan.

3.3.2 Conclusie

Het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid, zoals weergegeven in de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Berkelland 2025

De Structuurvisie Berkelland 2025 (vastgesteld in 2012) geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Berkelland.

Berkelland streeft naar een duurzame ontwikkeling van het buitengebied. Dat betekent dat enkelvoudige productieruimte plaatsmaakt voor meervoudige gebruiksruimte. De gemeente Berkelland wil naast blijvende aandacht voor ontwikkelingsruimte voor de landbouw ook aandacht bieden aan de verweving met andere functies in het buitengebied.


In de Structuurvisie Berkelland 2025 stelt de gemeente Berkelland voor het buitengebied als doel om de kwaliteit van het landelijke gebied te beschermen en te verbeteren, rekening houdend met de veranderende functie. Verbetering van de kwaliteit leidt tot duurzame landbouw, versterkte natuur, verbetering van recreatieve mogelijkheden, verlaging van de milieubelasting, verbetering van de infrastructuur, het woon- en werkklimaat en de economische structuur.


Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan draagt, door de bestemming overeen te laten komen met het daadwerkelijke gebruik, bij aan het toekomstbestendig maken van het buitengebied en is daarmee in overeenstemming met de Structuurvisie Berkelland 2025.

3.4.2 Nota functies zoeken plaatsen zoeken functies

De Nota functies zoeken plaatsen zoeken functies dateert uit 2006. Met dit beleid voor functieverandering/hergebruik willen de samenwerkende gemeenten in de regio Achterhoek verschillende doelen bereiken. Niet alle doelen en voorwaarden in het beleid zijn van toepassing op voorliggend plan, aangezien er in de huidige situatie al geen sprake is van een (voormalig) agrarisch bedrijf. Het plan voorziet enkel in een functieverandering om de bestemming in overeenstemming te brengen met het bestaande gebruik als woonerf. Enkele doelen zijn echter wél van toepassing op voorliggend plan.

De gemeente Berkelland wil de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied (rust, ruimte en groen) behouden en waar mogelijk versterken. Zo mag de functieverandering niet leiden tot een afname aan landschappelijke kwaliteit en mag deze niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van karakteristieke of monumentale gebouwen. De gemeente Berkelland wil daarnaast impulsen geven aan de woonfunctie van het landelijk gebied. Daarnaast mogen de in de omgeving aanwezige functies niet onevenredig worden geschaad en mag de nieuwe functie niet leiden tot een onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend bestemmingsplan heeft enkel betrekking op het juist bestemmen van de bestaande situatie. Het plan doet daarnaast geen afbreuk aan de kwaliteiten van het buitengebied (rust, ruimte en groen). Daarnaast worden functies in de omgeving niet onevenredig geschaad als gevolg van het plan, zie ook paragraaf 5.6. Het plan leidt niet tot een toenemende verkeersaantrekkende werking (zie paragraaf 5.4).

3.4.3 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.5 Conclusie beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde eisen op Rijk, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen.

4.2 Natuurwaarden

Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten- en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230003-0100_0006.png"

Figuur 6: Ligging plangebied ten opzichte van GNN/Natuur ontwikkelingszone

In bovenstaande afbeelding is te zien dat het plangebied aan de Hoge Scheiddijk 7 en de directe omgeving grenst aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Doordat het een agrarische bestemming betreft die wordt omgezet naar 'Wonen' zullen in theorie de mogelijkheden voor belasting van het natuurgebied afnemen. Deze ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor het nabijgelegen GNN-gebied.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN significant aantasten.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Stelkampsveld, gelegen op een afstand van circa 11 kilometer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Vanwege de aard van de voorgenomen ontwikkeling zijn stikstof-gerelateerde effecten op het Natura 2000-gebied Stelkampsveld uitgesloten. Deze ontwikkeling heeft in principe positieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied, aangezien de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' in theorie zorgt voor minder mogelijkheden tot belasting van omliggende natuurgebieden. Een stikstofberekening wordt niet noodzakelijk geacht, aangezien er geen sprake is van (ver)bouwacitiviteiten en de stikstofuitstoot tijdens de gebruiksfase hetzelfde blijft vergeleken met de huidige situatie.

Bescherming houtopstanden

In het plangebied worden geen bomen gekapt. De bescherming van houtopstanden is niet van toepassing..

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom en er worden geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het Verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

4.3.1 Archeologie

Archeologische (verwachtings-)waarden dienen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemmingen: 'Waarde - archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'. Indien bodemingrepen de volgende oppervlakte en diepte overschreiden, is archeologisch onderzoek verplicht:

  • Waarde - Archeologie 3: groter dan 250 m2 en waarbij de bodemingreep dieper is dan 0,4 m.
  • Waarde - Archeologie 4: groter dan 250 m2 en waarbij de bodemingreep dieper is dan 0,3 m.
  • Waarde - Archeolgie 5: groter dan 1.000 m2 en waarbij de bodemingreep dieper is dan 0,3 m.

In het voorliggende plan is de initiatiefnemer voornemens om de bestemming te wijzigen van een bestaande situatie en zal er geen ruimtelijke ingreep of bodemingreep plaatsvinden. Daarmee wordt voldaan aan de onderzoeksnormen en is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.3.2 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Wat zijn cultuurhistorische waarden? De Memorie van Toelichting bij het Besluit ruimtelijke ordening zegt met betrekking tot artikel 3.1.6 het volgende:

Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Om te bepalen of er in de omgeving van het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, is de kaart 'Berkelland op de kaart' geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Daarnaast zijn er geen fysieke werkzaamheden gepland. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.


Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.


Rijksbeleid

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) is in 2015 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2016 tot en met 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.


Provinciaal beleid

De provincie werkt nauw samen met waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Rijn en IJssel

In het waterbeheerprogramma van waterschap Rijn en IJssel staat de belangrijkste doelen voor de periode 2022 tot 2027. Onderstaand worden de belangrijkste doelen omschreven.

  • Beheren en onderhouden van het grondwater en water in beken, sloten en riviertjes.
  • Zorgen voor schoon water in beken en sloten. Het rioolwater steeds schoner maken.
  • Gebieden geschikt maken voor (bijzondere) planten en dieren.
  • Daarnaast wil het waterschap het gebied zo inrichten dat het beter tegen klimaatverandering kan. Dit kan onder andere door te kijken hoe het gebied het beste kan worden ingericht zodat deze beter tegen te natte en droge weersomstandigheden kan.
  • Zorgen voor veilige dijken en deze zo onderhouden dat er ruimte is voor meer verschillende soorten planten en dieren.
  • In 2025 wil waterschap Rijn en IJssel alle energie die gebruikt wordt zelf opwekken. Daarnaast worden zo min mogelijk grondstoffen gebruikt en minder broeikasgassen uitgestoot. Hiervoor veranderen sommige werkwijzen en technieken.

Keur en legger

In de legger van waterschap Rijn en IJssel is te zien dat voor zowel de Elsbeek als de Groenlose Slinge een kernzone is toegekend. In de keur is opegenomen dat de kernzone een beschermingszone betreft behorend tot (en langs) waterstaatswerken, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens de keur van toepassing zijn. Zo is het onder andere verboden om in de kernzone werkzaamheden te verrichten of werken aan te brengen zonder een vergunning van het waterschap.Het plangebied is echter niet gelegen in de kernzone en er daarnaast zijn er geen werkzaamheden gepland, waardoor (negatieve) effecten op de nabijgelegen watergangen kunnen worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230003-0100_0007.png"

Figuur 7: Uitsnede legger ter plaatse van het plangebied

Watertoets

Op 10 januari 2023 is de watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 1 Watertoets). Uit de watertoets is gekomen dat voor voorliggend plan de 'geen belang procedure' van toepassing is. Aangezien het plan alleen betrekking heeft op een functiewijziging en er geen fysieke veranderingen plaatsvinden, is er geen waterbelang. Aangezien door de gemeente Berkelland (op advies van de omgevingsdienst) werd aangeraden om in overleg te treden met waterschap Rijn en IJssel, is aanvullend op de watertoets nog afstemming geweest met waterschap Rijn en IJssel. Uit deze afstemming is eveneens gebleken dat nader overleg met het waterschap niet nodig is.

Conclusie water

Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling komen geen natuur, archeologische, cultuurhistorische of water waarden in het geding.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gronden binnen de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een vooronderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was om aan de hand van verzamelde informatie een oordeel te geven omtrent de mogelijkheid van de aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het bodemloket (www.bodemloket.nl) is geraadpleegd. Er zijn voor het gebied geen bodemgegevens bekend (zie afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230003-0100_0008.png"

Figuur 8: Uitsnede bodemloket

Uitsnede plan gebied bodemloket

Voor voorliggend plan zijn geen bodemingrepen aan de orde. Uit het bodemloket blijkt dat er geen vervuilingen bekend zijn. Daarnaast is het perceel al geruime tijd (minimaal al 15 jaar) in gebruik als woonperceel. Aangenomen kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen probleem zal opleveren. Met betrekking tot het aspect bodem wordt het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar geacht.

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de nabije omgeving van het plangebied zijn de geluidsbronnen industrielawaai en railverkeerlawaai niet aanwezig. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. In dit lid staat beschreven dat indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, geldt de geluidsbelasting niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

Omdat er in deze situatie alleen een bestemmingswijziging plaatsvindt van 'Agrarisch' naar 'Wonen' en er verder geen veranderingen plaatsvinden, zal akoestisch onderzoek niet benodigd zijn.

5.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 øg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvesting binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met de voorgenomen ontwikkeling zal er niet meer verkeer worden aangetrokken naar het gebied dan daarvoor. In de nabijheid van het plangebied zijn geen intensieve veehouderijen. aanwezig Het meest dichtstbijzijnde grondgebonden agrarisch bedrijf betreft een paardenhouderij op een afstand van circa 230 meter. Deze afstand is dusdanig dat er geen nader onderzoek nodig is in het kader van luchtverontreiniging.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voor de externe veiligheid is de Risicokaart Nederland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in (en in de nabije omgeving van) het plangebied geen risico's aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde risico betreft een buisleiding op een afstand van circa 750 meter. Wat betreft het aspect externe veiligheid wordt het plan dan ook uitvoerbaar bevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230003-0100_0009.png"

Figuur 9: Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied (ligging plangebied in blauwe cirkel)

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De dichtstbijzijnde bedrijven betreffen twee paardenhouderijen op een afstand van 230 en 420 meter. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geur'. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. De bestemmingswijziging naar 'Wonen' levert geen belemmeringen op voor de ontwikkelmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven. Daarmee is het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging aan de Hoge Scheiddijk 7.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet opgenomen in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet nodig.

5.8 Kabels en leidingen

In en rondom het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen aanwezig die beperkend kunnen zijn voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging aan de Hoge Scheiddijk 7. Op een afstand van 750 meter bevindt zich een buisleiding. Dit ligt op dusdanige afstand dat er verder geen gevolgen zijn voor deze ontwikkeling.

5.9 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan een breed scala milieuaspecten. Op basis van de milieutoetsing wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling, onder voorwaarden, past binnen de geldende milieuregels.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van deze partiële herziening is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen:

  • Artikel 3 Agrarisch
  • Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
  • Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
  • Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
  • Artikel 7 Wonen

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

  • Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
  • Artikel 9 Algemene bouwregels
  • Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
  • Artikel 11 Algemene gebruiksregels
  • Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
  • Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
  • Artikel 14 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 15 Overgangsrecht

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 16 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Vooroverleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

Voorliggend wijzigingsplan wordt met provincie Gelderland gedeeld in het kader. De provincie is akkoord met het bestemmingsplan.

Waterschap Rijn en IJssel

Op 10 januari 2023 is het waterschap Rijn en IJssel ingelicht middels de watertoets. Op basis van deze digitale toets is er geoordeeld dat er geen waterschapsbelang wordt geraakt (geen belang procedure).

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Het waterschap Rijn en IJssel heeft in een nadere afstemming aangegeven dat zij akkoord gaat met het plan.

7.3.2 Inzagetermijn

Het voorliggende plan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden hierna behandeld en verwerkt in het plan.

Door het voeren van vooroverleg én de ter inzage legging wordt gesteld dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit betekend dat er geen kosten zijn voor de gemeente Berkelland. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.