direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Borculo, A.H. Zwartschool 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Ruurloseweg 1 in Borculo bevindt zich de voormalige A.H. Zwartschool. Dit pand is in vervallen staat. Verschillende initiatiefnemers hebben getracht te komen tot een herinvulling van de locatie na sloop van de bestaande school. Tot op heden zonder resultaat. Paramedisch Centrum "de Componist" heeft het initiatief genomen tot restauratie en verbouw van het pand. Genoemd centrum wil het bestaande pand omvormen tot een praktijk voor fysiotherapie. Het initiatief is ten behoeve van "de Componist" overgenomen door de gebroeders Homan. Het hoofdgebouw blijft gehandhaafd. De tweelaagse achtervleugel aan de zijde van de Grolse Steeg wordt gesloopt. Daarnaast is het verzoek gedaan om het pand aan te merken als gemeentelijk monument.

Het initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Er is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan. Hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO).

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Ruurloseweg 1 in Borculo. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Borculo, sectie D, nummer 3964 en sectie D nummer 1278 (ged). Onderstaande kaartbeelden geeft de ligging van het plangebied in de kern Borculo weer. In afbeelding 1.2 is verder ingezoomd op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied groter verband (bron: Kadaster)

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0002.png"

Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied (bron: Kadaster)

1.3 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren; en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk
beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en
regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke
Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk
voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Borculo, A.H. Zwartschool 2014" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • regels;
  • de verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0010).

Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan en moeten samen 'gelezen' worden.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten. De toelichting maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Borculo, A.H. Zwartschool 2011", vastgesteld op 10 april 2012, onherroepelijk geworden op 13 juni 2012. Het plangebied heeft de bestemmingen: 'Wonen', 'Tuin', en 'Verkeer - Verblijfsgebied', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en de functieaanduiding 'kantoor'.

Afbeelding 1.3 bevat het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0003.png"

Afbeelding 1.3: Geldend bestemmingsplan "Borculo, A.H. Zwartschool 2011"  

Het omvormen van het bestaande pand tot een praktijk voor fysiotherapie en het herstel van het pand past niet in het geldende bestemmingsplan en de daarin opgenomen bestemmingen. Om de herontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied en het plan

2.1 Het plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern Borculo. De luchtfoto in afbeelding 2.1 geeft het plangebied in haar directe omgeving weer. Binnen het plangebied zijn de contouren van het voormalige schoolgebouw nog waarneembaar. Rondom het plangebied is vrij veel groenstructuur, waaronder een aantal beeldbepalende bomen. Ten zuiden van het plangebied ligt de N315. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het politiebureau en de brandweerkazerne/ambulancepost. Tussen het plangebied en de genoemde N315 ligt het woonbuurtje 'de Grolse Steeg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0004.png"

Afbeelding 2.1: Uitsnede uit Googlemaps. In de cirkel de voormalige landbouwschool  

2.2 Het plan

De voormalige landbouwschool staat aan de zuidzijde van de Ruurloseweg, waar de hoofdvleugel van het gebouw evenwijdig aan deze weg is gelegen. De hoofdvleugel is aan de achterzijde via een tussenlid verbonden met de later gerealiseerde tweelaagse achterbouw die evenwijdig aan de hoofdbouw staat.

Op de hoek van de Ruurloseweg en de Grolse Steeg neemt het schoolgebouw een stedenbouwkundig belangrijke positie in. Het object markeert er de hoekaansluiting van beide straten, en vormt tegelijk het begin- en eindpunt van de langs deze straten gelegen lintbebouwing. Vanuit verschillende standpunten neemt het object een in het oog vallende positie in. Dit geldt voor de kruising van de Ruurloseweg met de Steenstraat, de Hoflaan en de Batendijk, maar ook wanneer met het object vanaf de Burgemeester Bloemersstraat nadert. Vanaf deze straat wordt een vol zicht geboden op de hoofdmassa en zijvleugel van het bouwwerk. Dit laatste geldt bovendien vanaf de pal tegenover de school gelegen Boomgaarden. De vroegere landbouwschool is dan ook van wezenlijk belang voor het ruimtelijke beeld van het bedoelde deel van Borculo.

Vanwege de cultuurhistorische waarden van het pand willen de initiatiefnemers het bestaande pand behouden en transformeren tot een praktijkruimte voor fysiotherapie. Door de transformatie is sprake van een kwaliteitsimpuls door het behoud van een beeldbepalend pand aan een belangrijke invalsweg van Borculo. Het hoofdgebouw wordt in stand gelaten en de tweelaagse achtervleugel aan de zijde van de Grolse Steeg wordt gesloopt. De plannen zijn uitgewerkt door Bouwkundig Ontwerp en Advies Buro VplusD B.V..

In onderstaande afbeeldingen wordt een impressie gegeven van de nieuwe aanzichten van het pand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0005.png"

Afbeelding 2.2:   Voorgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0006.png"

Afbeelding 2.3: Achtergevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0007.png"

Afbeelding 2.4: Linkerzijgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0008.png"

Afbeelding 2.5: Rechterzijgevel

2.3 Aanwijzing tot gemeentelijk monument

De gemeente staat positief ten opzichte van de plannen zoals omschreven in de redengevende beschrijving 'voormalige landbouwschool' van 1 juli 2003, opgesteld door drs. J.H.J. van Hest, MAB Nijmegen, waardoor de voormalige "Zwartschool" als beeldbepalend voor Borculo behouden blijft en waardoor het pand ook zijn beeldbepalende kwaliteiten terug krijgt. De procedure tot een aanwijzing van het pand (op grond van de Erfgoedverordening 2012) tot gemeentelijk monument wordt op dit moment gevolgd.

Dit geldt niet voor de tweelaagse achtervleugel aan de zijde van de Grolse Steeg dat wordt gesloopt. Dit deel wordt gesloopt voor een betere ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe invulling op deze locatie. Met name het parkeren wordt daardoor op eigen terrein opgelost.

2.4 Verkeersaspecten

Het parkeren vindt plaats in overeenstemming met de door de gemeente vastgestelde parkeernormering. De gemeente hanteert een norm van 1,8 parkeerplaats per behandelkamer. Deze parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd, direct ten oosten en achter het bestaande pand. De ontsluiting van deze parkeerplaatsen wordt vanaf de Grolse Steeg gerealiseerd.

Op onderstaande afbeelding is het parkeren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0009.png"

Afbeelding 2.6: Perceelindeling (let op deze is gezien vanaf de Ruurloseweg)

Hoofdstuk 3 Inventarisatie van het geldend beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en door vertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De kaders van het nieuwe rijksbeleid staan in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld op 13 maart 2012. De SVIR definieert 13 nationale belangen, waaronder efficiënt gebruik van de ondergrond, verbeteren van de bereikbaarheid, behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. Provincies en gemeenten hebben meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening gekregen. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) / Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het ruimtelijk rijksbeleid te borgen en benoemd onderwerpen van rijksbelang. Het trad in werking op 30 december 2011. Het Barro bevat de verplichting dat nieuwe of gewijzigde regels behorende bij een project van rijksbelang, binnen 3 jaar in de bestaande bestemmingsplannen moeten worden verwerkt.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 2014

De Omgevingsvisie vervangt het Streekplan 2015. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 door provinciale staten vastgesteld en op 17 oktober 2014 in werking getreden. Ook deze visie geldt als een structuurvisie. De Omgevingsvisie zet het beleid onder het motto 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet' voort. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor zaken van lokaal belang.

De Omgevingsvisie biedt een doorkijk aan Gelderland op langere termijn.

De Omgevingsvisie heeft twee hoofddoelen:

  • 1. Een duurzame economische structuur

Een gezonde economie vraagt sterke steden en vitale dorpen. Versterking van de economie gebeurt anders dan voorheen en staat meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling' dan 'groei'. Dat vergt een andere benadering ten aanzien van bijvoorbeeld:

  • kansen voor bestaande bedrijven;
  • creëren van een goede fysieke en digitale bereikbaarheid van stedelijke gebieden;
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel en daarop aangepaste aanpak van nieuwe plannen.

  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit van natuur en een gezonde en veilige leefomgeving. De provincie wil die kwaliteiten waarborgen en verder ontwikkelen.

De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Om te komen tot een duurzame verstedelijking richt de provincie zich op:

  • Het benutten van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik als instrument voor een zorgvuldige locatieafweging;
  • Transformeren en aanpak van leegstand.

Dit bestemmingsplan kent geen uitbreiding van woningbouw of bedrijventerrein. Er is sprake van een kwaliteitsimpuls door het behoud en transformeren van een bestaand pand. Op deze locatie was een woningtoename van 2 woningen. Door het herbestemmen van het bestaande pand komen de 2 woningen te vervallen.

“Ladder voor duurzaam ruimtegebruik in relatie tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen”

Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking ook wel SER-ladder) trad in werking op 1 oktober 2012 en is gewijzigd op 1 juli 2014. Bij voorgenomen stedelijke ontwikkelingen moet worden ingegaan op de afwegingen rondom de regionale behoefte. Deze duurzaamheidsladder gehanteerd is een processchema om initiatieven voor stedelijke functies te begeleiden naar een optimale locatiekeuze. De Gelderse ladder is een verbijzondering van de Rijksladder voor duurzame verstedelijking.

Dit bestemmingsplan kent geen uitbreiding van woningbouw of bedrijventerrein. Er is sprake van een kwaliteitsimpuls door het behoud en herbestemmen van een bestaand pand. Op deze locatie was een woningtoename voorzien van 2. Deze woningen komen te vervallen.

Omgevingsverordening

De omgevingsverordening bevat regels (randvoorwaarden), passend bij de provinciale ambities en doelen zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Tot dusver waren deze regels verspreid over diverse andere verordeningen. Die verordeningen (waaronder de Ruimtelijke Verordening) zijn ingetrokken. In plaats daarvan is de Omgevingsverordening vastgesteld op 24 september 2014 en in werking getreden op 17 oktober 2014. De omgevingsverordening sluit aan bij de Omgevingsvisie.

Impulsplan Gelderse woningmarkt

Provinciale Staten hebben geld gereserveerd om de Gelderse woningmarkt een impuls te geven. Zij vinden dat de woningmarkt en de aanpak van leegstand van kantoorpanden door middel van herbestemming het best kan worden gestimuleerd door concrete projecten te ondersteunen.

Om in aanmerking te komen voor een provinciale bijdrage moeten projecten voldoen aan een aantal voorwaarden. Er is een beroep gedaan op het Impulsplan Wonen, omdat:

Transformatie als kwaliteitsimpuls
Door het veranderen van de bestemming wordt de leegstand aangepakt. De leegstaande school daalt in waarde doordat onderhoud en investeringen uitblijven. Woningbouw is geen oplossing meer. Sloop en nieuwbouw zijn niet goedkoper gebleken en is ook niet duurzaam. Behoud van een bestaand beeldbepalend gebouw aan een belangrijke toegangsweg in Borculo is gewenst om de kwaliteit in de leefomgeving te verbeteren. Een nieuwe passende bestemming en inrichting voor het bestaande gebouw is mogelijk door een ander gebruik van het gebouw toe te staan, in combinatie met een herinrichting van de (openbare) ruimte.

3.3 Regionaal beleid

Regionale structuurvisie Achterhoek

De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk Beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de Beleidsambities aan van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. Uitgangspunt is het juiste bedrijf op de juiste plaats met ruimte voor de groei van lokale bedrijvigheid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Berkelland 2025

De “Structuurvisie Berkelland 2025” is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Berkelland tot 2025. Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente. Het is een integrale visie die geldt voor het grondgebied van de hele gemeente.

Werken

Berkelland is niet alleen een gemeente voor rustzoekers. In de gemeente blijft ruimte voor ondernemers. De gemeente ondersteunt bedrijfsontwikkeling in de kernen en faciliteert dit ook. Bedrijven worden niet verplaatst uit woon- en verblijfsgebieden, mits ze voldoen aan de vestigingsvoorwaarden.

Beleid demografische ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid demografische ontwikkelingen. Op grond van dat beleid is de bouw van extra nieuwe woningen niet meer toegestaan. Op dit moment geldt voor de planlocatie het bestemmingsplan 'Borculo, A.H. Zwartschool 2011'. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van twee woningen mogelijk. Door deze herziening van het bestemmingsplan komen deze twee woningen te vervallen.

3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan past in het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, industrielawaai, verkeerslawaai, indirecte hinder, geur veehouderijen, luchtkwaliteit en bodem.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. De uit de publicatie voortvloeiende afstanden staan hieronder per bedrijf vermeld. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Voor de beoordeling van concrete activiteiten kan concreet en gedetailleerd onderzoek naar de werkelijke milieubelasting zinvol of noodzakelijk zijn. Uit de globale beoordeling aan de richtafstanden kan blijken dat een ontwikkeling niet mogelijk is. Dit hoeft niet te betekenen dat deze hoe dan ook niet door kan gaan. Uit onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van bedrijven kunnen namelijk kleinere afstanden dan de richtafstanden volgen. Op dat moment is een afweging aan de orde met betrekking tot de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.

4.2.2 Overwegingen

Het betreft hier een paramedisch centrum met ruimte voor de volgende activiteiten: fysiotherapie, manuele therapie en Chinese geneeskunde.

Op grond van de bedrijfsactiviteiten geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 10 meter (zie bijlage 1 voor de ligging).

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0010.png"

Binnen deze richtafstand bevindt zich één woning van derden (te weten de woning Grolsesteeg 2). Het aspect geluid is bepalend voor de richtafstand. Nu het bedrijf hieraan ten opzichte van omliggende woningen niet voldoet, bestaat de mogelijkheid om gericht onderzoek op dit punt te laten uitvoeren. Dit onderzoek naar geluid (zie paragaaf 4.4) is uitgevoerd. Hieruit komt dat deze ontwikkeling toelaatbaar is.

Het paramedisch centrum valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op grond van het Activiteitenbesluit gelden geen specifieke afstanden.

4.2.3 Conclusie

Het paramedisch centrum ligt op voldoende afstand van woningen en andere gevoelige objecten. Weliswaar wordt voor één woning niet voldaan aan de richtafstand, maar uit gericht onderzoek naar het aspect geluid is gebleken dat de ontwikkeling desondanks toelaatbaar is. Woningen en andere gevoelige objecten vormen daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (plus de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen);
  • Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Berkelland;
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (plus de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen).

Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf vanwege de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisco.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Berkelland

Op 24 februari 2009 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hiermee hebben de veiligheidsrisico's bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek gekregen bij besluitvorming rondom omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen.

Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente Berkelland. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een gebiedsgerichte benadering. Zo staat voor woonwijken veiligheid hoog in het vaandel, terwijl op bedrijventerreinen ruimte blijft voor bedrijfsontwikkeling. Ook daar gelden echter de wettelijke veiligheidsnormen.

De toegestane hoogte van het groepsrisico en de bouwmogelijkheden binnen risicocirkels (plaatsgebonden risico) verschillen in de beleidsvisie per onderscheiden gebied. Naast woonwijken en bedrijventerreinen gaat het bij deze gebiedsindeling om gemengde gebieden (met woon- en werkfuncties) en het buitengebied.

Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi. Informatie uit risicoatlassen en toepassing van vuistregels wijst uit dat in Berkelland sprake is van een laag risiconiveau.

Alleen bij ontwikkelingen in de omgeving van de N18 binnen de bebouwde kom van Eibergen is momenteel nog een nadere beoordeling van het groepsrisico nodig. Uit de Trajectnota/MER voor de nieuwe N18 komt naar voren dat bij het nieuwe tracé geen sprake is van een extern veiligheidsprobleem. Na ingebruikname van dit nieuwe tracé is ook binnen de kern Eibergen geen verdere beoordeling meer nodig van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Het vrachtverkeer rijdt straks om de kern Eibergen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg blijft dan beperkt tot bestemmingsverkeer en lokaal verkeer. Bij deze aantallen zijn de externe veiligheidsrisico's verwaarloosbaar klein.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).

Voor het berekenen van risico's van ondergrondse gasleidingen (“hogedruk aardgastransportleidingen”) is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.

4.3.2 Overwegingen

In de omgeving van de locatie Ruurloseweg 1 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten het invloedsgebied van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van vervoersbewegingen die vallen onder het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op wegen in de omgeving is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen bovendien zodanig gering, dat de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

In de omgeving zijn geen ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen aanwezig.

4.3.3 Conclusie

De locatie bevindt zich op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.

4.4 Industrielawaai

4.4.1 Beoordelingskader

De aangevraagde activiteiten vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. De volgende geluidvoorschriften zijn onder andere van toepassing:

Artikel 2.17, lid 1:

Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

  • a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
    Tabel 2.17a:
    afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0011.png"
  • b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
  • c. de in tabel 2.17a aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
  • d. de in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
  • e. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten; en
  • f. de in tabel 2.17a aangegeven waarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
4.4.2 Overwegingen

Er is een model gemaakt waarin de huidige aanvraag met parkeerplaatsen is verwerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0012.png"

Afbeelding 4.1: Overzicht geluidmodel

In het model zijn de volgende uitgangspunten gebruikt voor het aantal komende en gaande auto's:

  • er zijn 7 behandelkamers op de begane grond en nog 3 ruimtes op de verdieping met dakraam. Deze staan niet als behandelruimte aangegeven maar heb ik meegenomen als ruimtes met daglicht;
  • er zijn twee grote oefenruimtes;
  • een behandeling duurt ruwweg 30 minuten;
  • afspraken overdag worden gemaakt ruwweg van 07.00 tot 12.00 uur en 13.00 tot 18.00 uur. In de avond van 19 uur tot 21 uur;
  • 10 kamers x 2 per uur is 20 mensen per uur;
  • oefenruimtes is wisselend. Te denken aan cardiofysio, waar mensen binnen bepaalde uren kunnen aanschuiven, en hersteloefeningen bij blessures. Geschat op 10 per uur. Dit komt dan neer op 30 personen per uur. Overdag wordt dit dan 30 x (2x5uur) = 300. In de avondperiode 30 x 2 uur = 60;
  • er is in het model van uitgegaan dat de helft met de auto komt. Verdeeld over twee rijlijnen naar de parkeerplaatsen komt dit neer op 75 overdag en 15 in de avond per rijlijn;
  • er zijn puntbronnen opgenomen op de parkeerplekken voor de piekgeluiden van de autodeuren. In de praktijk zullen er altijd minder drukke uren tussen zitten. Maar dit is een soort van worstcase benadering.

In de omgeving bevinden zich de woningen Grolsesteeg 1 en 2 aan de achterzijde van het pand waar geparkeerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0013.png"

Afbeelding 4.2: Omgeving Ruurloseweg 1

De rijlijnen van de parkerende auto's op het terrein lopen vanaf de Grolsesteeg over het terrein. De ene loopt langs Grolsesteeg 2 naar de parkeerplaatsen achter het gebouw. De ander langs het gebouw omhoog naar de parkeerplaatsen aan de oostkant van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0014.png"

Afbeelding 4.3: Perceelindeling (let op deze is gezien vanaf de Ruurloseweg)

Uitkomst berekeningen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0015.png"

Tabel 4.1: Uitkomsten LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0016.png"

Tabel 4.2: Uitkomsten LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

4.4.3 Conclusie

De belasting is maximaal 48 dB(A) voor de etmaalwaarde terwijl deze 50 dB(A) mag zijn. En is maximaal 63 dB(A) in de dag- en avondperiode terwijl deze maximaal 70 dB(A) voor de dag- en 65 dB(A) voor de avondperiode mag zijn.

Uit deze uitkomsten blijkt dat er voldaan kan worden aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer bij deze uitgangspunten en verwachte geluidbelasting.

4.5 Verkeerslawaai

Verkeerslawaai wordt wettelijk geregeld door de Wet geluidhinder. Een praktijk van deze aard (fysiotherapie) wordt niet gezien als een geluidgevoelig object.

Conclusie

Verkeerslawaai is geen aandachtspunt binnen dit project.

4.6 Indirecte geluidhinder

4.6.1 Beoordelingskader

Indirecte hinder wordt bepaald volgens de zogenaamde schrikkelcirculaire.

Dit betreft de verkeersbewegingen vanaf en naar het terrein van de inrichting die nog herkenbaar zijn in het verkeer. Deze worden volgens het verkeerslawaai beoordeeld. Er geldt een streefwaarde van 50 dB(A).

4.6.2 Beoordeling

Dit betreft in dit geval 300 personen auto's in de dagperiode en 30 in de avondperiode ('worst-case' scenario). De auto's rijden over de Grolsesteeg naar de ingang van het terrein.

Dit geeft een etmaalwaarde van:

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0017.png"

Tabel 4.3: Indirecte hinder in dB(A)

4.6.3 Conclusie

De indirecte hinder voldoet met maximaal 40 dB(A) ruimschoots aan de streefwaarde van 50 dB(A). Indirecte hinder is geen probleem.

4.7 Geur veehouderij

4.7.1 Beoordelingskader

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij;
  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Berkelland;
  • Activiteitenbesluit.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen. Een vergunning is nodig bij het houden van meer dan 1.200 vleesrunderen, 2.000 schapen/geiten, 3.750 gespeende biggen, 200 stuks melkrundvee (exclusief vrouwelijk jongvee), 340 stuks melkrundvee (inclusief vrouwelijk jongvee), 100 paarden/pony's (exclusief dieren in opfok), 50 overige landbouwhuisdieren, 750 zeugen, 2.000 vleesvarkens, 40.000 stuks pluimvee of 0 pelsdieren.

De Wgv maakt onderscheid tussen twee situaties:

  • diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld;
  • diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld.

Dit leidt tot twee verschillende manieren van beoordelen, zie onderstaand kader:

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0018.png"

Voor de berekening van de geurbelasting zijn twee verspreidingsmodellen beschikbaar:

  • V-Stacks Vergunning; en
  • V-Stacks Gebied.

Die hebben elk hun eigen toepassingsgebied (zie onderstaand kader):

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0019.png"

Bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen zijn drie stappen te onderscheiden:

  • 1. De eerste stap gaat uit van de rand van het agrarisch bouwblok als rekenpunt. De invoerwaarden voor V-Stacks Gebied krijgen daarbij de waarde 0 toegekend. Het resultaat van deze berekening is de grootst mogelijke geurcontour die met de vergunde veebezetting kan optreden (“worst case scenario”). De situatie is toelaatbaar als het nieuwe of uit te breiden geurgevoelige object buiten deze geurcontour ligt.
  • 2. Een tweede stap is nodig als het geurgevoelige object binnen de met stap 1 berekende geurcontour ligt. De invoerwaarden komen dan overeen met de vergunde situatie. De rand van het agrarisch bouwblok geldt daarbij nog steeds als uitgangspunt. Het is verstandig om in deze wat meer kritische situatie de berekeningen uit te voeren met V-Stacks Vergunning. Desgewenst is het mogelijk om met V-Stacks Gebied alsnog de geurcontour in beeld te brengen. De situatie is toelaatbaar als blijkt dat de geurbelasting op het geurgevoelige object voldoet aan de geurnorm.
  • 3. Een derde stap is mogelijk als uit de voorgaande stappen blijkt dat de situatie niet toelaatbaar is. Daarbij geldt als voorwaarde dat een bestaande woning of ander geurgevoelig object de veehouderij meer in zijn uitbreidingsmogelijkheden beperkt dan de nieuwe ontwikkeling. Andersom geredeneerd: de geurbelasting op de nieuwe ontwikkeling moet kleiner zijn de geurbelasting op een bestaand geurgevoelig object. Hierbij geldt dezelfde emissiepuntbenadering als bij vergunningverlening (dus niet uitgaan van de rand van het agrarisch bouwblok, zoals bij stap 1 en 2). Berekeningen zijn wederom uit te voeren met V-Stacks Vergunning. Uiteindelijk blijkt uit deze stappen of een ruimtelijke ontwikkeling al dan niet toelaatbaar is.

Voor veehouderijen met vaste afstanden is de systematiek vergelijkbaar. De grens van het agrarisch bouwblok geldt daarbij in principe als meetpunt. Een uitzondering valt te maken voor situaties waarbij bestaande beperkingen meer bepalend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden van een veehouderij. Dan geldt afhankelijk van de situatie de rand van de stal of het emissiepunt als meetpunt.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Berkelland

De gemeente Berkelland heeft gebruik gemaakt van de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen mogelijkheid tot het voeren van een eigen geurbeleid. De raad heeft bij besluit van 9 december 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Berkelland vastgesteld. Deze verordening is op 1 juli 2009 in werking getreden. Daarbij zijn de zeven kleine kernen (Beltrum, Geesteren, Gelselaar, Haarlo, Noordijk, Rekken en Rietmolen) aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere waarde en afstand van toepassing zijn.

Op grond van de verordening geldt binnen deze kernen 6,0 odour units per kubieke meter lucht als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij. Daarnaast geldt een minimale afstand van 75 meter voor veehouderijen waarvoor geen berekening van de geuremissie mogelijk is.

Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor hen gelden de voorschriften uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit naast de omgevingsvergunning milieu. Dit zijn type C-bedrijven. Het gaat hierbij om IPPC-bedrijven, bedrijven met dieraantallen boven de drempels uit het Besluit omgevingsrecht, nertsenhouderijen en bedrijven die mest vergisten.

Verder kan een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) nodig zijn voor het houden van bepaalde aantallen dieren: een OBM vanwege fijn stof of een OBM vanwege milieueffectrapportage.

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.7.2 Overwegingen

De locatie Ruurloseweg 1 maakt deel uit van de bebouwde kom van Borculo. In de directe omgeving bevinden zich geen veehouderijen. Geurcontouren van verder weg gelegen veehouderijen zijn niet van zodanige omvang dat zij beperkend zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen op deze locatie.

4.7.3 Conclusie

De locatie ligt op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. Deze ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op deze locatie is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.

4.8 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling nibm kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze “gevoelige bestemmingen” zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van “gevoelige bestemmingen” binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan criteria en eisen waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (ondermeer veehouderijen).
4.8.1 Overwegingen

Voor woningbouwlocaties met maximaal 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) hoeft geen beoordeling op luchtkwaliteit plaats te vinden. Het aangevraagde paramedisch centrum is in verhouding tot die aantallen zodanig kleinschalig, dat ook in dit geval zonder verdere toetsing gesteld kan worden dat het aspect luchtkwaliteit in zoverre geen belemmeringen met zich meebrengt.

De verkeersaantrekkende werking van deze ontwikkeling is beduidend minder groot dan die van een woonwijk met bovengenoemde aantallen woningen.

De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. Deze ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

4.8.2 Conclusie

De ontwikkeling van het paramedisch centrum draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Daarnaast is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.

4.9 Bodemkwaliteit

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient in de regel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Het plan betreft een interne verbouwing, er wordt geen nieuwe verblijfsruimte bijgebouwd. Het gebouw werd in het verleden ook gebruikt als verblijfsruimte (school, museum), zodat de gevoeligheid voor bodemverontreiniging niet toeneemt.

In 2004 heeft een bodemonderzoek op de locatie plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat de bodem en het grondwater op de locatie licht verontreinigd zijn. Aanvullend onderzoek en/of sanering waren niet noodzakelijk. Er was geen vermoeden dat er op de locatie een ernstige bodemverontreiniging aanwezig is.

Omdat er geen nieuwe verblijfsruimte gebouwd wordt, het gebouw in het verleden ook al gebruikt werd als verblijfsruimte en er geen vermoeden is van ernstige verontreiniging op de locatie, is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Een asbestinventarisatie in 2004 heeft uitgewezen dat het bouwwerk asbesthoudende materialen bevat. Voorafgaand aan de interne verbouwing en de sloop moet het asbesthoudende materiaal op een milieuverantwoorde manier zijn verwijderd door een SC 530 gecertificeerd bedrijf. De asbestinventarisatie moet bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de activiteit slopen worden gevoegd.

Hoofdstuk 5 Flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie en watertoets

5.1 Flora en fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.1.1 Gebiedsbescherming

Algemeen

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan al zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Teeselinkven op een afstand van 1,6 km. Gezien de afstand tot aan dit Natura 2000-gebied en het feit dat het een binnenstedelijke ontwikkeling betreft worden geen negatieve effecten verwacht op dit Natura 2000-gebied.

Ecologische Hoofdstructuur

De EHS is gelegen op een afstand van circa 240 meter. Op basis van de aard van de ingreep (herstructurering in binnenstedelijk gebied) en de ligging van het plangebied buiten de EHS wordt geconcludeerd dat aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS niet aan de orde is.

5.1.2 Flora- en Faunawet

Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Flora en fauna

In mei 2010 is een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd (rapportage in juni 2010) door Ecochore natuurtechniek. Door de veranderende plannen en de al verstreken tijd van 2-3 jaar waardoor gegevens ten tijde van de voorgenomen ingreep verouderd zijn, is een update van een deel van het natuuronderzoek noodzakelijk.

Het aanvullende onderzoek is gebaseerd op het al uitgevoerde quickscanbezoek in 2010 en een nader vleermuis- en vogelonderzoek in 2011. De resultaten uit 2010 zijn, met betrekking tot de groepen waarvan geen beschermde soorten te verwachten zijn, bruikbaar tot 5-6 jaar na opname mits de locatie niet significant is veranderd. Ten aanzien van zwaar beschermde soorten, in dit geval vogels en vleermuizen en de kans op steenmarter, is nader onderzoek na 2-3 jaar noodzakelijk. De werkzaamheden worden uitgevoerd in de voor die soortgroepen geschikte perioden in 2014.

In oktober 2014 is er door Ecochore een aanvullend natuuronderzoek, notitienummer: 14516, opgesteld. Het beschreven onderzoek is uitgevoerd ter aanvulling op uitgevoerd natuuronderzoek in 2011. Doordat enkele verspreidingsgegevens gedateerd waren en de plannen deels zijn gewijzigd, is een update van het natuuronderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt, dat het treffen van mitigerende maatregelen voor huismussen en gewone dwergvleermuizen noodzakelijk is. Hiervoor wordt verwezen naar de inhoud van het aanvullend natuuronderzoek van oktober 2014.

Zorgplichtbepaling

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolge voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.2 Archeologie

In 2004 heeft een inventariserend archeologisch onderzoek plaats gevonden. Uit het inventariserend onderzoek blijkt dat er een archeologische vindplaats op de locatie aanwezig is. In de bovenste 30 cm van de bodem en ook daaronder (tot maximaal 150 cm diep) zijn archeologische vondsten gedaan. Mogelijk betreft het een stortplaats van afval of grond uit de stad en/of het nabijgelegen voormalige kasteel van Borculo. Vervolgonderzoek is noodzakelijk. Aansluitend hierop is in 2011 een Programma van Eisen (PvE) opgesteld voor proefsleuven en archeologische begeleiding, waarbij nog uit is gegaan van sloop en nieuwbouw. Deze situatie is inmiddels veranderd; er wordt maar een klein deel gesloopt en er is geen sprake meer van nieuwbouw. Een proefsleuvenonderzoek heeft hier geen meerwaarde meer.

Het kleine deel dat nog gesloopt gaat worden, zal wel onder archeologische begeleiding gesloopt moeten worden. Omdat ook in de bovengrond archeologie is aangetroffen, zullen ook de graafwerkzaamheden voor de aanleg van de parkeerplaatsen archeologisch begeleid moeten worden. Hierop zal het PvE aangepast moeten worden en opnieuw ter goedkeuring voorgelegd moeten worden aan de Omgevingsdienst Achterhoek.

5.3 Cultuurhistorie

Het Bro bepaalt sinds 1 januari 2012 dat nieuwe bestemmingsplannen een paragraaf cultuurhistorie moeten bevatten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten cultuurhistorische waarden in beeld worden gebracht om ontwikkelingen en cultuurhistorie zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en te versterken.

De architect heeft de gemeente verzocht onderzoek naar de kwaliteiten van het gebouw te mogen uitvoeren. Dit is van gemeentewege ondersteund met een onderzoek naar de cultuurhistorische waarden van het complex. Op 1 juli 2013 is een redengevende beschrijving gemaakt die de cultuurhistorische waarden in beeld brengt en een eventuele bescherming als gemeentelijk monument rechtvaardigt.

Samengevat is de voormalige lagere landbouwschool waardevol omdat:

  • 1. Het in zijn historische hoofdvorm en detaillering een gaaf bewaard gebleven voorbeeld van schoolarchitectuur uit de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog is. De voormalige school is van belang voor een helder beeld van de architectuurhistorische ontwikkelingen in Borculo. Vooral door de opzet van de éénlaagse zijvleugel aan de westzijde van de school is bij de uitbreiding in 1960 op een harmonieuze wijze aangesloten bij de bestaande bouwmassa.
  • 2. Het schoolgebouw op de hoek van de Ruurloseweg en de Grolse Steeg een stedenbouwkundig belangrijke positie inneemt. De vroegere landbouwschool is van wezenlijk belang voor het ruimtelijke beeld van het bedoelde deel van Borculo, waar de Ruurloseweg de belangrijkste toegangsweg tot de bebouwde kom vormt.
  • 3. Het gebouw als een voormalige lagere landbouwschool illustratief is voor de historische ontwikkelingen op het gebied van het onderwijs in de gemeente Borculo. Het schoolgebouw is de opvolger van een eerdere landbouwschool uit 1932 die op initiatief van A.H. Zwart tot stand was gekomen. Zwart nam in de gemeenschap van Borculo een markante positie in. Als een voormalige landbouwschool verwijst het object op een heldere en cruciale wijze naar de agrarische achtergronden van de gemeente Borculo en maakt daarom deel uit van de canon van Borculo. Door zijn opzet, weerspiegelt het object op een heldere wijze de contemporaine ideeën over de opzet van een landschouwschool.

Gelet op vorenstaande wordt de nieuwe ontwikkeling en cultuurhistorie zo goed mogelijk op elkaar afgestemd en versterkt.

5.4 Watertoets

Bij het maken van afwegingen ten aanzien van het gebruik van de ruimte moeten watersystemen medesturend zijn in de keuze van locaties, inrichting en beheer.

Daarbij kan een goede combinatie van water en ruimtegebruik ten goede komen aan de ruimtelijke kwaliteit en wellicht leiden tot nieuwe functiecombinaties. Om aan deze uitgangspunten vorm te geven is de watertoets sinds 1 november 2003 een verplicht onderdeel van ruimtelijke planprocessen.

Voor de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van de ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en dienen vervolgens nader te worden toegelicht.

De watertoetstabel met relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema's:

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBCL20140003-0100_0020.png"

In het plangebied wordt het hemelwater afgekoppeld van de afvoer van het vuilwater. Dus op eigen terrein moet het vuilwater en het hemelwater gescheiden worden aangeleverd. Dit betekent dat het vuilwater van het paramedisch centrum door de exploitanten aangesloten moet worden op het gemeentelijk vuilwaterriool.

Hemelwater wordt op eigen terrein (bijvoorbeeld door middel van infiltratiekratten) geïnfiltreerd in de bodem.

In het kader van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn er verder geen waterthema's die nader toegelicht moeten worden.

Het plangebied bestaat voor een groot deel uit bebouwing van de voormalige school. Deze bebouwing wordt behouden en krijgt een nieuwe bestemming. De hoeveelheid bebouwing neemt niet toe, de tweelaagse achtervleugel aan de zijde van de Grolse Steeg wordt gesloopt. Door het aanleggen van parkeerplaatsen op eigen terrein zal de hoeveelheid verharding iets toenemen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het plan.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

6.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen.
    Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen
    karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.4 Bestemmingsregels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent meerdere bestemmingen en dubbelbestemmingen. Deze bestemmingen worden hieronder kort toegelicht.

Groen

Deze bestemming is mede bedoeld om de karakteristieke groene ruimten in het plangebied vast te leggen. In dit plan is dat het groene gebied ten oosten van de voormalige school.

Maatschappelijk:

Deze bestemming is bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen in het algemeen. Functiewisseling is, binnen de opgesomde functies, mogelijk binnen de bestemming. De omschrijving van deze bestemming is standaard in de nieuwe bestemmingsplannen. Voor dit perceel is de bestemming vooral van toepassing op een praktijk voor fysiotherapie.

Tuin

Deze gronden behoren bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht.

Verkeer

De gronden met de bestemming Verkeer zijn in hoofdzaak bedoeld voor doorgaand verkeer. Tevens zijn deze gronden bestemd voor (ongelijkvloerse) wegen, straten en rotondes, voet- en fiets- en ruiterpaden, nutsvoorzieningen met daaraan ondergeschikt: geluidbeperkende voorzieningen, sloten, bermen en beplanting en bouwwerken, geen gebouwen zijde.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming heeft betrekking op in het plangebied voorkomende dan wel daarvoor aangewezen wegen, straten en voet- en fietspaden. Deze wegen hebben ook deels een verblijfsfunctie (pleinen, markten) en hebben daarom de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” gekregen en niet alleen “Verkeer”.

Wonen

Deze bestemming heeft betrekking op alle bestaande woningen, al dan niet in combinatie met vrije beroepen. Voorts zijn bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk, als burgemeester en wethouders besluiten om hiervoor bij een omgevingsvergunning af te wijken van het plan.

Waarde - Archeologische verwachting 2 (dubbelbestemming)

De gronden met de dubbelbestemmingen gericht op de archeologie zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem. Het toetsingsniveau en het wel of niet uitvoeren van een archeologisch onderzoek is bij elke dubbelbestemming verschillend.

6.5 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

De parkeernormen voor het plangebied zijn opgenomen als bijlage bij de regels en hebben betrekking op de algemene gebruiksregels in het plan. De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de bijlage 'Parkeernormen' die bij deze regels is gevoegd. Bij wijziging van de bestaande inrichting moet worden getoetst aan de parkeerregels. Afwijking van deze algemene parkeerregels is in strijd met het bestemmingsplan.

Het bevoegd gezag kan overigens bij een omgevingsvergunning afwijken van de in het plan voorgeschreven parkeernormen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld. Conform artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan op te stellen. Dit kan als het verhalen van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is in dit plan het geval.

Er is een overeenkomst met de initiatiefnemers. Op basis daarvan zijn de te maken kosten verzekerd door middel van de opbrengsten die de gemeente verkrijgt op grond van de overeenkomst.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Het voorontwerp voor de bestemmingsplanherziening heeft van 15 oktober tot en met 25 november 2014, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, ter inzage gelegen. Dit is bekendgemaakt via een kennisgeving op de gemeentelijke website (www.gemeenteberkelland.nl) en in “BerkelBericht” van 14 oktober 2014.

Gedurende die termijn kon iedereen schriftelijk zienswijzen indienen tegen het voorontwerpbestemmingsplan.

Tijdens deze termijn zjn geen inspraakreacties ingediend.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg worden gepleegd met de besturen van gemeenten, waterschappen, diensten van provincie en rijk en instanties, betrokken bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen in het plangebied. Het plan wordt voor zover noodzakelijk toegestuurd aan de betreffende instanties. Hun opmerkingen worden beoordeeld en zo nodig verwerkt.

In dit plan is geen sprake van een provinciaal belang. Conform provinciale aanwijzingen is dit plan niet in dit kader aan de provincie aangeboden.

In oktober 2014 is het voorontwerp verzonden aan de volgende instanties:

  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland;
  • N.V. Nederlandse Gasunie.

De gemeente heeft de volgende schriftelijke reacties ontvangen:

  • 1. N.V. Nederlandse Gasunie, ingekomen 16 oktober 2014

De Gasunie schrijft dat zij het plan hebben getoetst. Het plan blijkt buiten de 1% letaliteitsgrens van hun dichtstbijzijnde leiding te liggen. De Gasunie ziet dan ook geen aanleiding om een reactie te plaatsen.

  • 2. Waterschap Rijn en IJssel, ingekomen 23 oktober 2014

Het Waterschap heeft het plan voor kennisgeving aangenomen en heeft geen aanvullende opmerkingen.

  • 3. Brandweer Nood- en Oost-Gelderland, ingekomen 4 november 2014

De brandweer schrijft het volgende. De aangeleverde documenten zijn beoordeeld voor wat betreft de externe veiligheidsrisico's. Er wordt geconcludeerd dat er geen externe veiligheidsrelevante risicobronnen in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Ook hebben zij alvast een beoordeling uitgevoerd op de aanwezige en toekomstige bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hier wordt aan voldaan.

8.3 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan "Borculo, A.H. Zwartschool 2014" ligt van 10 december 2014 tot en met 20 januari 2015 ter inzage.