direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Camping de Meibeek 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Bekkenwal 2 te Ruurlo wordt door de initiatiefnemers (hierna: ondernemers) camping de Meibeek geëxploiteerd. De ondernemers hebben het plan opgevat om de camping uit te breiden. Hiervoor is de naastgelegen voormalig agrarische bedrijfslocatie met omliggende grond aangekocht. De huidige agrarische bestemming maakt de beoogde uitbreiding van de camping niet mogelijk. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig. In dit kader is voorliggend bestemmingsplan opgesteld met als doel beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

De planlocatie bevindt zich aan de Branderveenweg 4 - 4a te Ruurlo in de gemeente Berkelland. De locatie is gelegen op zo'n 2,5 kilometer van het dorp Ruurlo.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0001.png" Figuur 1: Luchtfoto plangebied en omgeving (Bron: BingMaps)

Onderstaand is een globale begrenzing van het plangebied aangegeven. Het plangebied. Het gebied heeft een omvang van ca. 4 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0002.png" Figuur 2: Situering plangebied en globale begrenzing (Bron: Pdok viewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De gronden ter plaatse van de uitbreiding maken onderdeel uit van 'Bestemmingsplan Buitengebied 1995' van de voormalige gemeente Ruurlo. In dit bestemmingplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch'. De bedrijfsgebouwen hebben de medebestemming 'Agrarische doeleinden, 1ha'. De huidige gronden behorende bij de camping hebben de bestemming 'Recreatieve doeleinden (dagrecreatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0004.png"

Figuur 3: Fragment verbeelding vigerend bestemmingsplan Buitengebied 1995.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. De juridische planopzet wordt in het vierde hoofdstuk uiteengezet. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie en huidige situatie

Historie

Camping de Meibeek ontleent haar naam aan het gelijknamige riviertje dat dicht langs de perceelsgrens stroomt. Omringt door bossen, agrarisch ondernemers en op fietsafstand van de vriendelijke dorpen Borculo en Groenlo vormt camping de Meibeek een mooie uitvalsbasis voor recreanten en kampeerders.

Bij de oprichting in de jaren 60 was Camping de Meibeek, toen nog Camping de Leeuw genaamd, een camping die zich richtte op langere verblijfsrecreatie voor met name recreanten uit Duitsland. Sinds 2002 is de camping eigendom van de Familie Brosky en is deze situatie gaandeweg veranderd.

Zo is het kampeerterrein onderverdeeld in een gedeelte voor langer verblijf, zoals stacaravans en chalets, en een gedeelte voor toeristisch kamperen. Ook is de bezetting veranderd, van hoofdzakelijke Duitse gasten naar meer dan 90% Nederlanders.

Vijftien jaar geleden was de bestaande camping nog slechts 6.3 hectare groot. Inmiddels is door aankoop van twee bestaande recreatiewoningen, een voormalig perceel landbouwgrond en een bosperceel de camping gegroeid naar 11.3 hectare. Een aanzienlijke groei in een relatief korte periode (zie figuur 6).

Huidige situatie plangebied

Het grootste deel van het plangebied is grasland ten behoeve van de agrarische productie functie. Er zijn twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig die zijn overgenomen door de ondernemers. Het betreft de boerderij en een schuur met aangrenzend een mestopslag. Op onderstaande afbeeldingen zijn de bestaande gebouwen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0005.png"

Figuur 4: Bestaande boerderij (Bron: Buro Collou)

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0006.png"

Figuur 5: Bestaande schuur met mestopslag en eikenbomen. (Bron: Buro Collou)

De westzijde van het perceel wordt begrensd door de 'Meibeek' en aan de oostzijde door de camping. Op onderstaande luchtfoto is dit goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0007.png"

Figuur 6: Luchtfoto bestaande camping en uitbreidingslocatie.

2.2 Toekomstige situatie

Binnen het plangebied wordt de uitbreiding van de camping gerealiseerd. De bestaande gebouwen worden aangewend voor de zogenaamde zorg tak van het bedrijf. Deze activiteiten krijgen recreatieve bestemming met de mogelijkheid tot het verlenen van zorg. Beide ontwikkelingen zullen hieronder worden toegelicht.

Uitbreiding camping

De beoogde locatie biedt ruimte voor 50 extra kampeerplaatsen. Rond de nieuw te graven vijver zijn vaste plaatsen gesitueerd voor tenten en caravans. Naast deze vaste plaatsen is er ook een deel van het terrein ingericht voor vrij kamperen. Voor campers is ook een aparte opstelplaats aanwezig. Sanitaire voorzieningen zijn aanwezig in de vorm van sanitairgebouw. De toekomstige inrichting van de camping weergegeven op figuur 7.

De ontsluiting van het perceel wordt geregeld via een toegang naar de Branderveenweg aan de zuidkant van het terrein. Dit heeft niet alleen voordelen voor het nieuwe terrein maar ook voor het bestaande en dan met name de zanderige toegangswegen. Deze zullen in de nieuwe situatie worden ontlast omdat de alle gasten nu via de nieuwe toegang aan de Branderveenweg de camping kunnen bereiken. Hiervoor zijn extra parkeer faciliteiten gepland en zal een nieuwe verbinding worden gemaakt naar de bestaande camping.

Zorg (Naoberhuus)

In de bestaande boerderij, het Naoberhuus, wordt ruimte geboden voor mensen met een zorgbehoefte. Het Naoberhuus voorziet in de behoefte aan wonen, zorg en dagbesteding in het groen – aansluitend op het agrarisch milieu waaruit de beoogde cliënten afkomstig zijn. Het Naoberhuus is bovendien flexibel in te zetten voor verschillende doelen en doelgroepen en ook als toevoeging aan de beschikbare units op de camping.

Naast dagbestedingsactiviteiten zullen er ook mensen met een zorgbehoefte permanent verblijven in het Naoberhuus. Voor het wonen betreft het mensen met respectievelijk licht verstandelijke beperkingen, autisme spectrum stoornissen en psychische stoornissen die gebaat zijn bij de prikkelarme omgeving van het platteland. Wat betreft de dagbesteding en activiteiten zijn er mogelijkheden mensen met een dagbestedingsindicatie en voor verschillende vormen van re-integratie en participatie.

Inpandig zullen een viertal zorg appartementen worden gerealiseerd met voorzieningen voor mensen met een handicap. Deze zorgkamers zijn geschikt voor tijdelijke opvang en begeleiding naar zelfstandig wonen. Tevens zal de bedrijfswoning van het beherend echtpaar in de boerderij gevestigd zijn.

Naast de bestaande boerderij zullen er een viertal chalets/recreatiewoningen worden geplaatst. Deze chalets bieden een onderkomen aan de ouders van de mensen die verblijven in de zorgkamers. Ouders kunnen op deze manier ondersteunende zorg bieden. Ook kunnen deze chalets gebruikt worden als mogelijkheid om ervaring op te doen met het zelfstandig wonen met als doel een soepele terugkeer in de maatschappij. Deze mate van flexibiliteit in het zorgaanbod zeer belangrijk onderdeel van het zorgconcept van het Naoberhuus. Deze chalets/recreatiewoningen worden bestemd als recreatiewoning en maken onderdeel uit van de bedrijfsvoering van het Noaberhuus en de camping.

Het Naoberhuus in combinatie met de camping is, in tegenstelling tot zorgboerderijen, een open setting waar in principe iedereen kan vertoeven. Dit is een groot verschil met het besloten karakter van een zorgboerderij. De activiteiten op en rond de camping hebben weliswaar overeenkomsten met de activiteiten van een zorgboerderij maar zijn gevarieerder en strekken verder dan de grenzen van de camping.

Ruimtelijke kwaliteit

Om het initiatief ruimtelijk passend te maken in de omgeving is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door Buro Collou (Bijlage 1). Dit inpassingsplan zorgt voor een inbedding in het landschap van de toekomstige plannen en passen binnen de gebiedsvisie van de gemeente Berkelland. In dit rapport wordt het inpassingsplan beschreven en onderbouwd d.m.v. een historische- en landschappelijke analyse, alsmede door visualisaties.

Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd als bijlage bij de regels met daaraan gekoppeld een voorwaardelijke verplichting voor behoud en/of realisatie van dit inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0008.jpg"

Figuur 7: Fragment landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks, provinciaal, (regionaal) en gemeentelijk beleid, welke een relatie hebben met het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland dient met de nieuwe structuurvisie gekeerd te worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belangen:

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
3.1.2 Toets

Het voorliggende plan behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid voor functiewijziging en uitbreiding van de camping met de daarvoor noodzakelijke bestemmingswijziging wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin rijksregels ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland zijn verzameld, een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.

3.1.4 Toets

Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.

3.1.5 Conclusie

Het initiatief voldoet aan het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (december 2017)

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit betekend onder andere goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Achterhoek

Het plangebied is gelegen in het gebied 'De Achterhoek'. De Achterhoek is een regio met veel kwaliteiten en waarden:

  • een mooi landschap;
  • veel natuurschoon;
  • mooie steden en dorpen;
  • een grote onderlinge betrokkenheid (naoberschap);
  • een hoge arbeidsmoraal;
  • bescheidenheid.

Deze kwaliteiten en waarden vormen het kapitaal voor ontwikkelingen en innovaties, die worden gekenmerkt en ingegeven door:

  • ingrijpende demografische ontwikkelingen (ontgroening, vergrijzing, bevolkingsdaling en afname van de beroepsbevolking);
  • economische ontwikkelingen (recessie, schaalvergroting).

De vraagstukken die deze ontwikkelingen met zich mee brengen vragen om bundeling van krachten en slimme verbindingen tussen maatschappelijke partners. Alleen dan blijven de kwaliteiten en waarden in de Achterhoek vitaal.

De provincie en haar partners streven in de regio naar

De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de Achterhoek. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

Kansrijk platteland

  • ruimtelijke kwaliteit
  • landbouw

Duurzame en innovatieve economie

  • maakindustrie verbinden met TOP-sectoren
  • hernieuwbare energie (in relatie tot het PlanMER: Optimale locatiekeuze mest(co)vergisters)

Vitale leefomgeving

  • wonen
  • voorzieningen

Slim en snel verbinden

  • bereikbaarheid

De locatie ligt niet in een nationaal landschap.

3.2.2 Toets

De voorgenomen ontwikkeling van de camping betreft een uitbreiding van een bestaande functie in de Achterhoek. Met de voorgenomen ontwikkeling zorgt de camping voor een verduurzaming van de bestaande functie en wordt voor een goede landschappelijke inpassing gezorgd. De koppeling met een maatschappelijke functie zorgt voor een divers aanbod aan voorzieningen. Dit draagt bij aan de vitaliteit vande leefomgeving.

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0009.png"

Figuur 8: uitsnede kaart Omgevingsverordening Provincie Gelderland.

De Provinciale Staten van Gelderland heeft een actualisatie op de Omgevingsverordening Gelderland op 18 december 2018 vastgesteld.

Recreatiewoningen

Om de kwaliteit van het toeristisch product te behouden en te vergroten, de eis gesteld dat nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen in bestemmingsplannen alleen mogelijk mag wordt gemaakt indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden (artikel 2.2.2.3)

In de omgevingsverordening zijn geen specifieke regels opgenomen ten aanzien van uitbreiding en nieuwvestiging van recreatieparken. De activiteit dient net als elke andere ontwikkeling te passen binnen het beleid dat voor het specifieke gebied geldt. Zo dient uitbreiding van recreatieparken in het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone te voldoen aan het beschermingsregime voor het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.

Glastuinbouw

Het plangebied ligt in het gebied waar een tijdelijk verbod geldt voor nieuwvestiging glastuinbouw, uitbreiding bestaande glastuinbouw en hervestiging glastuinbouw(artikel 2.4.8 onder 1 t/m 3)

Niet grondgebonden veehouderij (plussenbeleid)

Daarnaast is op het plangebied het plussenbeleid van toepassing, uitbreiding van intensieve veehouderij toegestaan mits er word voldaan aan de beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld in overeenstemming met paragraaf 3.9.10 (Verdieping) Omgevingsvisie Gelderland (december 2016) (artikel 2.5.3)

3.2.4 Toets

Recreatiewoningen

Artikel 2.2.2.3 Bedrijfsmatige exploitatie recreatiewoningen is van toepassing:

  • 1. In bestemmingsplannen wordt nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen alleen toegestaan indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden.
  • 2. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt onderbouwd op welke wijze de bedrijfsmatige exploitatie duurzaam is verzekerd.

Ad1. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 4 recreatiewoningen. De exploitatie maakt onderdeel uit van de bedrijfsactiviteiten van de zorginstelling die gevestigd wordt in de bestaande (voormalige) agrarische bebouwing. De recreatiewoningen worden gebruikt voor verschillende mogelijkheden die de flexibiliteit van het zorgaanbod vergoten. De recreatiewoningen worden als overnachtingsmogelijkheid voor ouders van cliënten. Dit biedt de mogelijkheid om ondersteunende zorg te bieden aan de cliënten. Tevens bieden de recreatiewoningen de mogelijkheid voor het begeleiden van cliënten naar zelfstandig wonen Het doel is dat de cliënten op termijn de instelling verlaten om zelfstandig aan de maatschappij deel te kunnen nemen. Ook kunnen campinggasten met een zorgvraag gebruik van maken van de recreatiewoningen. Zonder deze recreatiewoningen kan de gewenste doelgroep niet optimaal worden bediend en kan het zorgconcept niet goed worden geëxploiteerd.

Ad2. In hoofdstuk 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan de koppeling met de zorginstelling en bestaande camping waaraan de recreatiewoningen zijn verbonden.

Glastuinbouw

Het betreft hier een uitbreiding van een bestaande camping. Het tijdelijke verbod voor glastuinbouw is niet van toepassing.

Niet grondgebonden veehouderij (plussenbeleid)

De ontwikkeling betreft geen uitbreiding van een intensieve veehouderij, hiermee wordt gesteld dat het plussenbeleid voor deze locatie niet van toepassing is.

3.2.5 Conclusie

Het plan voldoet aan het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Berkelland 2025

Op 26 oktober 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Berkelland de Structuurvisie Berkelland 2025 vastgesteld. De structuurvisiekaart geeft aan dat het plangebied ligt in het 'Verwevingsgebied: Primaat Landbouw' op de 'Grens Landschapsensemble'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0010.png"

Figuur 9: uitsnede structuurvisie plankaart

In het verwevingsgebied komen duurzame landbouw en overige functies naast elkaar voor. Onder ‘overige’ functies vallen bijvoorbeeld recreatieve functies. Landbouw gaat hier samen met andere functies die al hun plaats verworven hebben in het buitengebied, of waaraan naar verwachting meer ruimte zal worden gegeven in de nabije toekomst. Functieverbreding is hier nadrukkelijk een optie.

Het verwevingsgebied omvat het grootste deel van het buitengebied van Berkelland. Overeenkomstig de Ruimtelijke Visie Buitengebied Berkelland is onderscheid gemaakt tussen:

  • Verwevingsgebied: duurzame landbouw en overige functies;
  • Verwevingsgebied: primaat landbouw.

In de gebieden ‘verwevingsgebied primaat landbouw’ ligt het accent meer op de landbouw dan op de andere functies. De zone ‘duurzame landbouw en overige functies’ biedt meer ruimte aan overige functies als wonen en werken in vrijkomende agrarische bebouwing, recreatie. Deze zone ‘duurzame landbouw en overige functies' is gelegen in en om de bestaande woonkernen.

3.3.2 Toets

het betreft hier een uitbreiding van een bestaande recreatieve functie in het verwevingsgebied. In dit gebied wordt naast landbouw ruimte geboden aan bestaande functies zoals recreatie.

3.3.3 Bestemmingsplan buitengebied Berkelland 2016

Het huidige bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente dateert van 1995. Inmiddels is er een nieuw bestemmingsplan buitengebied in voorbereiding en heeft het voorontwerp hiervan ter inzage gelegen.

Bij de voorbereiding van dit nieuwe bestemmingsplan buitengebied is gebleken dat het aantal agrarische bedrijven is blijven afnemen. Zo kent het nieuwe in voorbereiding zijnde bestemmingsplan aanzienlijk minder agrarische bouwvlakken dan de geldende bestemmingsplannen gezamenlijk. Er is dus nog steeds sprake van een afnemend aantal agrarische bedrijven, waarbij op een groeiend aantal agrarische bedrijven ook nevenfuncties worden uitgeoefend naast de agrarische hoofdfunctie.

Recreatie is in het buitengebied van Berkelland vooral kleinschalig van karakter. Er zijn veel kleinschalige voorzieningen, zoals (mini)campings, bed & breakfast-accommodaties, hotels en pensions. Verder is er een dagrecreatief attractiepunt met een meer regionaal karakter, in de vorm van de Hambroekplas. Hier vindt vooral strandrecreatie plaats

Doelstellingen

Het voorontwerp bestemmingsplan kent de volgende hoofddoelstelling:

'Het ontwikkelingsgerichte bestemmingsplan “Buitengebied Berkelland 2016” richt zich op het behoud en waar mogelijk de ontwikkeling en versterking van de ruimtelijke en functionele kwaliteit van het plangebied. Het richt zich hierbij vooral op het consolideren van de kwaliteit voor aan het buitengebied gebonden functies (wonen, werken, landbouw, bos, natuur, landschap, recreatie en water), dit in samenhang met de dynamiek van die functies en van de aanwezige waarden.'

Recreatie is uitgewerkt in de volgende sub-doelstelling"

Recreatie: behoud en waar mogelijk versterking van de mogelijkheden voor recreatie en recreatief (mede)gebruik. Het bestemmingsplan gaat hierbij uit van de aanwezige toeristisch-recreatieve infrastructuur (paden, routes, bossen) en van het al vastgestelde beleid ('Beleef het in Berkelland').

Verblijfsrecreatie

Voor de verblijfsrecreatieve functies in het buitengebied staat voorop dat permanente bewoning van recreatieve voorzieningen niet is toegestaan. Recreatiebedrijven hebben een bouwvlak op maat gekregen, inclusief een uitbreiding van 20% van het bestaande bebouwingsoppervlak voor de hoofdvoorzieningen. Sanitairgebouwen zijn tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 500 m² toegestaan buiten het bouwvlak, een regeling die aansluit op de geldende bestemmingsplannen. Daarnaast kent het bestemmingsplan een regeling voor privé-sanitair voor standplaatsen die geschikt zijn voor kampeermiddelen. Deze voorzieningen mogen per standplaats niet groter zijn dan 5 m², terwijl hun bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen. Met deze regeling speelt het bestemmingsplan in op de toenemende vraag naar hoogwaardige kampeerplaatsen op de recreatiemarkt. Deze planologische regeling voor privé-sanitair is overigens zo opgezet dat de oppervlakte aan privé-sanitair niet ten koste gaat van de mogelijkheid om 'gezamenlijke' sanitairgebouwen voor algemeen gebruik op te richten.

3.3.4 Toets

De gewenste uitbreiding van de camping sluit aan op de bestaande camping als bestaande functie in het buitengebied. De uitbreiding biedt de camping meer toekomstperspectief en geldt als een versterking voor de huidige camping. Het aantal recreatiewoningen en overige permanente bebouwing zal met de uitbreiding niet toenemen. Zoals aangegeven is spake van een sanitairgebouw van 500 m2.

Door de aankoop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Branderveenweg 4-4a en deze een maatschappelijke functie te geven die verweven is met de camping wordt ingespeeld op de trend van vrijkomende agrarische bebouwing in het buitengebied. Er wordt een nieuwe passende functie gecreëerd binnen de bestaande voormalige agrarische bebouwing door het realiseren van de zorg appartementen.

3.3.5 Conclusie

Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het initiatief past binnen de kaders van het beleid van de gemeente Berkelland.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving. Bij deze effectbeschrijving is uitgegaan van de maximale invulling van de ruimte die het plan biedt.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en ander gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
4.1.2 Onderzoek

De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals hiervoor reeds genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).

De te beoordelen bestemming van de uitbreiding betreft 'Recreatie - verblijfsrecreatie' met de aanduiding 'zorginstelling'.

Externe werking

De camping, de zorgappartementen, de theetuin, de speelweide en de parkeerruimte een milieucontour. Deze functies laten zich als volgt vertalen in de omschrijvingen die volgen uit bijlage 1 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (zie onderstaande tabel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0011.png"

Tabel 1: afstanden VNG brochure

Zoals valt op te maken uit bovenstaande tabel geldt op grond van de bedrijfsactiviteiten een maximale richtafstand van 50 meter. Aan die richtafstand wordt ten opzichte van omliggende woningen voldaan. Op voorhand is het woon- en leefklimaat ter plaatse van die woningen daarom niet in het geding.

Interne werking

In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0012.png"

Tabel 2: Omliggende bedrijven met bijbehorende afstanden

De hierboven vermelde veehouderijen vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De afstand voor het aspect geur uit bovenstaande tabel is dan niet van toepassing. De wettelijke afstanden hebben voorrang op de richtafstanden. Aan die wettelijke afstand en de resterende richtafstanden voor stof, geluid en gevaar wordt ten opzichte van het uit te breiden gedeelte van de camping voldaan.

4.1.3 Conclusie

Gelet op de richtafstanden uit de VNG brocuren is de uitbreiding van de camping uitvoerbaar.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Aan de Brandeveenseweg 4 -4a is in het verleden een agrarisch bedrijf gevestigd geweest met bijbehorende bodem bedreigende activiteiten. Het is de bedoeling om in deze voormalige bedrijfsgebouwen appartementen te realiseren. Omdat het gebouw een zogenaamde verblijfsruimte betreft, dient bij de aanvraag van een omgevingsvergunning Bouw – op grond van de Woningwet/Bouwverordening – een bodemonderzoek te worden aangeleverd.

Op een deel van het terrein waar de camping is geprojecteerd en waar de blusvijver wordt gegraven blijkt uit een inventarisatie dat dat een bodemverontreiniging niet uitgesloten kan worden. Er is sprake van diverse verdenkingen (o.a. asbest). Om deze reden moet in het kader van de bestemmingsplanwijziging bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Op grond van de onderzoeksresultaten kan beoordeeld worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie als appartement of dat deze een mogelijke belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.2 Onderzoek

Door onderzoeksbureau Terra is een bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN5725, NEN5740 en NEN5707 (Bijlage 2). Hierbij zijn de verdachte locaties van de voormalige dieseltank en het overige terrein onderzocht op chemische verontreiniging. De grond rondom de bestaande stal, loods en te graven vijver zijn onderzocht op sporen van asbest.

De conclusie van het onderzoek is dat ter plaatse van de verdachte locaties (dieseltank en overig terrein) geen verontreinigde grond aanwezig is. Er geen redenen die een belemmering of beperking hoeven te vormen bij de realisatie van de voorgenomen plannen. Nader onderzoek wordt hier niet noodzakelijk geacht.

Het gebied achter de bestaande loods is wel verdacht gebied voor wat betreft asbest. Er wordt een nader onderzoek en of risicoanalyse noodzakelijk geacht. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd en aangeleverd bij de aanvraag omgevingsvergunning. In het kader van het bestemmingsplan is dit niet noodzakelijk. Verder zal in het kader van de sloop een inventarisatie volgens SC-540 moeten worden uitgevoerd. Alle asbest in op en bij de gebouwen (boven de grond) kan hierin worden meegenomen.

Op grond van het feit dat het gaat om een verontreiniging die zeer beperkt van omvang is, en vermoedelijk ook zeer oppervlakkig is, gaat het om een beperkte financiële kostenpost. Dit zal de financiële uitvoerbaarheid van de bestemmingswijziging en het beoogd gebruik niet in de weg staan.

Ter plaatse van de te graven vijver is geen asbest in grond aangetoond in concentraties boven de toetsingswaarde. Verder onderzoek ter plaatse van de blusvijver is niet nodig op grond van het feit dat dit deel nooit bebouwd is geweest. Er is sprake van landbouwkundig gebruik sinds de ontginning.

4.2.3 Conclusie

Het uitgevoerde bodemonderzoek op de verschillende locaties toont aan dat het plan uitvoerbaar is voor het aspect bodem.

4.3 Geluid

4.3.1 Wetgeving

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen binnen een geluidzone waarbij geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zijn betrokken is de Wgh van toepassing. De Wgh kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:

  • railverkeerslawaai;
  • wegverkeerslawaai:
  • industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wgh, zal akoestisch moeten worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Kan niet worden voldaan aan deze grenswaarden, dan bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om deze hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij moet een procedure worden doorlopen die aan de eisen van de Wgh moet voldoen.

4.3.2 Onderzoek
  • Wgh Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wgh is niet van toepassing.

  • Wgh Industrielawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wgh is niet van toepassing.

  • Wgh Verkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevinden zich gemeentelijke wegen. Voor gemeentelijke wegen zijn nog geen plafonds vastgesteld. Op grond van de Wgh zijn wegen die zijn aangewezen als 30 km/h zone uitgezonderd van zonering. Voor een ontwikkeling binnen de zone van overige wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat aan de Wgh wordt voldaan.

De zorgappartementen liggen op ongeveer 90 m van de Branderveenweg en op nog grotere afstand van de Bekkenwal. De gemeente heeft van dit soort wegen geen telgegevens beschikbaar. De schatting van de gemeentelijke verkeersdeskundige is dat er 100 á 200 motorvoertuigen per etmaal passeren. Dit is dermate weinig dat zelfs bij het tienvoudige hiervan nog wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Een hogere waarde is niet nodig. Een beoordeling van de gevelwering is niet aan de orde.

4.3.3 Conclusie

Het initiatief kan voor het aspect geluid uitvoerbaar worden geacht.

4.4 Geur

4.4.1 Wetgeving

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij;
  • Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Berkelland.
4.4.2 Onderzoek

Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen

de volgende vragen te beantwoorden:

  • 1. Is ter plaatse van geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?
  • 2. Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

Welke afstand voldoende is, vloeit op grond van de jurisprudentie over de omgekeerde werking voort uit de regelgeving voor geurhinder. In het algemeen is het zo, dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van veehouderijen zijn gepland, het woon- en leefklimaat als goed wordt aangemerkt en niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van de locatie Bekkenwal 2 bevinden zich enkele veehouderijen. Hieronder volgt een opsomming van deze bedrijven:

Locatie   Activiteit   Afstand   Odeur  
Branderveenweg 2   Melkvee, vleesvee   > 50m   Ja  
Branderveenweg 3a   Melkvee   > 50m   Nee  
Branderveenweg 6   Melkvee   > 50m   Nee  
Broekweg 1-3   Melkvee, paarden   > 50m   Nee  

Tabel 3: Omliggende veehouderijbedrijven

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding.

4.4.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wetgeving

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transportvan, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit
  • Circulaire effectafstanden LPG
  • Beleidsvisie externe veiligheid (gemeente Berkelland)
4.5.2 Onderzoek

Risico's

Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het planinitiatief. De signaleringskaart externe veiligheid is een door de provincie Gelderland in samenwerking met de Gelderse omgevingsdiensten opgestelde verbeterde versie van de risicokaart. Op de signaleringskaart is de planschets ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0013.png"

Figuur 10: Uitsnede signaleringskaart

Inrichtingen

In de directe omgeving van de locatie Bekkenwal 2 of Branderveenweg 4-4a bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

In de uitsnede van de signaleringskaart is een kerosine transportleiding weergegeven van de Nederlandse overheid. Bij deze leiding staat als bijschrift stikstof. In tijden van oorlog kunnen deze leidingen worden gebruikt voor bevoorrading van militaire vliegvelden in Nederland. Uit correspondentie d.d. 14 april 2016 met de beheerder, de Defence Pipeline Organisation (DPO), blijkt dat deze leiding is gereinigd en grotendeels is verwijderd. Dit houdt in dat er rond deze ingetekende leiding geen risico’s meer aanwezig zijn. In de directe omgeving van de locatie Bekkenwal 2 of Branderveenweg 4-4a bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s

In de directe omgeving van de locatie Bekkenwal 2 of Branderveenweg 4-4a is ligt de provinciale weg N319 waarover het aantal transporten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water zodanig gering is, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is. Derhalve is deze transportroute niet relevant.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.

4.5.3 Conclusie

Gelet op het bovenstaande kan het plan voor het aspect externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wetgeving

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wet Luchtkwaliteit). Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0014.png"

Tabel 4: Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
4.6.2 Onderzoek

Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De Regeling nibm is van toepassing omdat de ruimtelijke procedure voorziet in de realisatie van een aantal kampeerplekken en een zorgboerderij. Die ontwikkeling valt qua verkeersaantrekkende werking beduidend lager uit dan de in de Regeling nibm genoemde woonwijk met 1500 woningen. Verdere bronnen van stikstofdioxide en fijn stof op het terrein zijn qua bijdrage aan de luchtkwaliteit verwaarloosbaar.

De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is gezien het bovenstaande niet nodig.

4.6.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is bovendien sprake van een gevoelige bestemming. Verder is er geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het plan kan voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Water

4.7.1 Wetgeving

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan van het Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

4.7.2 Onderzoek

Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0015.png"

Tabel 5: Ingevulde watertoetstabel

Toename afvalwater (DWA)
In de nieuwe situatie zal camping De Meibeek uitgebreid worden met 50 kampeerplaatsen en enkele camperplaatsen. De voormalige boerderij wordt verbouwd tot 4 'zorgkamers' met een bedrijfswoning. Verder zullen er 4 chalets geplaatst worden. Camping De Meibeek is aangesloten op de riolering. Gezien de uitbreiding zal er een toename zijn van het afvalwater wat geloosd zal worden (DWA).

Toename verhard oppervlak
Het plan bestaat uit een uitbreiding van een bestaande camping. Een perceel grasland wordt omgevormd tot camping. Er wordt een verharde weg en parkeerplekken aangelegd. De kampeerplaatsen en de opstelplaatsen van campers zijn onverhard. De bruto toename verhard oppervlak is circa 3605m2. Verder wordt een bestaande voormalige boerderij herbestemd. Hier is ruim 1000m2 aan verharding reeds weggehaald (stallen, kuilvoeropslagen). Per saldo is er derhalve een toename verhard oppervlak van 2605m2.

Bepaald moet worden of er waterberging op de locatie moet plaatsvinden. De belangrijkste randvoorwaarden voor waterberging vanuit het Waterschap Rijn en IJssel zijn:

  • zo veel mogelijk schoon hemelwater schoon houden;
  • zo veel mogelijk hemelwater afkoppelen;
  • het watersysteem mag geen knelpunten ondervinden van de hemelwaterbelasting;
  • bij een T100+10% neerslagsituatie mag het waterpeil tot aan het maaiveld geborgen worden, en mag er geen schade door inundatie ontstaan;
  • een zomerse T10+10% moet vertraagd worden afgevoerd;
  • voor een T10+10% dienen de bergende voorzieningen samen een inhoud te hebben van 40 mm x het verhard oppervlak. Eventuele infiltratie mag hiervan afgetrokken worden;
  • afkoppelen bij uitbreidingen groter dan 500 m2 verhard oppervlak geldt een voorkeur van 10 mm infiltratie en 20 mm statische berging in infiltratievoorzieningen;
  • afkoppelen bij uitbreidingen groter dan 2500 m2 dienen uitgewerkt te worden in een Waterhuishoudkundig rapport;
  • bij sloop en herbouw geldt 10 mm statische berging (wanneer wordt afgekoppeld);
  • afvoer uit het plangebied dient plaats te vinden conform 0,5 l/s/ha.

Er is sprake van een toename van het verhard oppervlak met per saldo 2605m2. De benodigde vertraagde afvoer via een waterberging zou dan 2605 x 40 mm = 105 kuub zijn. Hier mag de infiltratie vanaf worden getrokken. In de huidige situatie vindt ook reeds infiltratie plaats van hemelwater (zonder specifieke voorziening) en dat leidt niet problemen. Op het nieuwe terrein waar de camping gerealiseerd wordt, zal een vijver worden aangelegd. Deze heeft een oppervlak van circa 3844 m2. Bij een gemiddelde diepte van 1,0m heeft deze vijver een bergingscapaciteit van ruim 3800 kuub. De bergingscapaciteit is hiermee ruim voldoende. Tevens wordt de vijver gebruikt als blusvijver bij calamiteiten. In de bijlage 'landschappelijke inpassing' staat de vijver weergegeven.

Lozing hemelwater vanuit het plangebied
Het hemelwater wordt in de bestaande situatie niet direct geloosd op de sloten, maar infiltreert op de locatie en omliggende gronden. Afkoppeling van bestaand verhard oppervlak is derhalve niet aan de orde. Er wordt slecht beperkt geloosd op het oppervlaktewater. Bij de nieuwe camping zal het hemelwater afgevoerd worden naar de nieuwe vijver. Een deel van het hemelwater infiltreert op de locatie zelf (zandgrond).

Wateren in of nabij het plangebied in eigendom of beheer bij het waterschap
In de nabijheid van het plangebied liggen meerdere watergangen in eigendom of beheer bij het waterschap. Zie onderstaande uitsneden van de legger.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0017.png"

Figuur 11: Uitsneden legger waterschap

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Gebleken is dat er een uitgebreide watertoets noodzakelijk is omdat in bovenstaande tabel op een categorie 2 vraag bij één onderdeel 'ja' is geantwoord (toename DWA). Er heeft hierom afstemming plaatsgevonden met het waterschap Rijn en IJssel.

4.7.3 Conclusie

Het plan heeft geen directe negatieve gevolgen voor de oppervlakte- en/ of de grondwaterhuishouding. De waterbergingscapaciteit van de nieuwe vijver is ruimschoots voldoende. De capaciteit van de bestaande riolering is voldoende om het extra afvalwater (DWA) af te voeren. Gelet hierop is het plan voor het aspect water uitvoerbaar.

4.8 Ecologie

4.8.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijk) aanwezige natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt onder andere de bescherming van de Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op grond van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn. Daarnaast is het Gelders Natuurnetwerk (GNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming regelt ook de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

4.8.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of kort bij een Natura 2000-gebied. Wel liggen op grote afstand van de locatie Bekkenwal 2 meerdere Natura 2000-gebieden waar sprake is van overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstofgevoelige habitattypen. Het meest nabijgelegen voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied (Stelkampsveld) bevindt zich op een afstand van circa 4,5 kilometer van deze locatie.

De nieuwe activiteiten die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt leiden tot een geringe hoeveelheid stikstofemissie door een beperkt aantal extra verkeersbewegingen (als gevolg van 50 campingplaatsen, 4 recreatiewoningen en een kleinschalige zorgtak in de bestaande boerderij).

In het plangebied staat momenteel een agrarisch bedrijf. Deze locatie heeft zoals aangegeven in hoofdstuk H1.3 een agrarische bestemming en valt onder het Activiteitenbesluit. De volgende dieraantallen mogen worden gehouden:

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0018.png"

Tabel: vergunde situatie

De referentie is de feitelijk aanwezige planologisch legale situatie. Aangezien de stal met de legkippen niet meer aanwezig is, mag deze niet meegeteld worden. De rest van de gebouwen zijn wel aanwezig. De referentiesituatie wordt hiermee als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0019.png"

Tabel: feitelijk aanwezige planologisch legale situatie

Dit betreft de ammoniakemissie uit de stallen. Naast de stalemissie vindt in de bestaande situatie ook emissie van ammoniak plaats door beweiden van de runderen en schapen en mestaanwending op de percelen die omgevormd worden tot recreatieterrein. Tevens is bij een agrarisch bedrijf ook sprake van verkeersbewegingen (o.a. voer, mest, melk, dieren, kadavers). De veehouderijactiviteiten worden ten behoeve van de ontwikkeling van De Meibeek beëindigd.

Gezien de relatief beperkte verkeersgeneratie door de nieuwe ontwikkeling (inclusief de aanlegfase) en de relatief hoge stikstofemissie in de bestaande situatie (agrarisch bedrijf) is op voorhand verzekert dat de stikstofdepositie in de nieuwe situatie lager zal zijn dan in de bestaande situatie. Nadelige gevolgen voor Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten.

Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn andere effecten dan stikstof niet te verwachten. Het enige andere effect op grotere afstand van een Natura 2000-gebied hangt samen met (grootschalige) grondwateronttrekking of andere hydrologische maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Gezien het bovenstaande is het duidelijk dat het plan geen nadelige gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling is daarom niet nodig.

Soortbescherming

Het plangebied waar de kampeerplaatsen zijn beoogd is in de huidige situatie bestemd en in gebruik als agrarische productiegrond. Het ligt niet in de verwachting dat hier beschermde soorten aanwezig zijn. De wijziging van gebruiksmogelijkheden van de bestaande (voormalige) agrarische bebouwing heeft geen directe invloed op de eventueel aanwezige beschermde soorten. Gelet op de bedrijfsactiviteiten die hier nog recent werden uitgevoerd zullen deze ook niet in de gebouwen aanwezig zijn. Er worden geen gebouwen gesloopt of bestaande houtopstanden gekapt. Nader onderzoek kan daarom achterwege blijven

4.8.3 Conclusie

Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uit te sluiten, zodat geen passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming nodig is. Ook heeft het planvoornemen geen negatieve effecten op beschermde soorten. De voorgenomen ontwikkeling is daarom in dit kader toelaatbaar. Het plan kan voor het aspect Ecologie uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Archeologie

4.9.1 Wettelijk kader

et de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.

Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt namelijk ruimte om te overwegen om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen.

Het archeologiebeleid van de gemeente Berkelland is er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald door de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische kennis die hierbij wordt verkregen, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Een goede bescherming van de archeologie vraagt dus om het tijdig meewegen van de archeologische belangen en om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van de archeologie.

Het archeologiebeleid van de gemeente Berkelland is vastgelegd in onderstaande beleidsstukken. Dit archeologisch advies is hierop gebaseerd.

  • De Archeologische Beleidskaart van de gemeente Berkelland;
  • De Erfgoedverordening/ bestemmingsplan van de gemeente Berkelland;
  • Het archeologische beleid van de gemeente Berkelland: Archeologie met beleid, RAAP, Willemsen en Kocken, 2012.
4.9.2 Onderzoek

De uitbreidingslocatie is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting (zie de gele kleur op afbeelding 1). In een gebied met een middelhoge archeologische verwachting, is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij verstoring van de bodem over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m –mv. Deze grens wordt alleen al door het uitgraven van de blusvijver overschreden. Een archeologische onderzoek zal dus noodzakelijk zijn voor de aangevraagde ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0020.png"

Figuur 12: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Berkelland

Archeologisch onderzoek

Het gevraagde archeologisch onderzoek (Bijlage 3) met bijbehorende rapportage is uitgevoerd conform de hiervoor geldende richtlijn uit de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4.0). Het onderzoek voldoet aan het archeologisch beleid van de gemeente Berkelland. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van de onderzoeksvragen uit het archeologische beleid; inhoudelijke norm archeologisch vooronderzoek (Regionaal afwegingskader voor archeologiebeleid, 2012).

Uit het onderzoek blijkt dat de bodem binnen het plangebied voor een groot deel diep verstoord is. Bij het uitgevoerde booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren (vondsten, sporen en/of oude cultuurlagen) aangetroffen. Ook blijkt het plangebied een relatief lage ligging te hebben, wat het gebied in het verleden minder geschikt maakte voor bewoning.

4.9.3 Conclusie

De kans dat een intacte archeologische vindplaats op de planlocatie aanwezig is, is om de hierboven genoemde redenen klein. Hierdoor is een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Het planvoornemen kan in het kader van archeologie uitgevoerd worden.

4.10 Cultuurhistorie

4.10.1 Wettelijk kader

Cultuurhistorische waarden en karakteristieken dienen op gebiedsniveau behouden en versterkt te worden bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012) verplicht de gemeente om alle cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van ruimtelijke ordening te inventariseren en uitdrukkelijk mee te wegen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Daarom wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming ‘cultuurhistorie’ en/of ‘archeologie’ verbonden worden.

Voor de beoordeling van aanwezige cultuurhistorische waarden gelden de volgende kaders:

  • Erfgoedwet
  • Erfgoedverordening gemeente Berkelland 2012
  • Handreiking Erfgoed en Ruimte
  • Cultuurhistorische Gebiedsbeschrijving Berkelland 2012
  • Cultuurhistorische waardenkaart 2016
4.10.2 Onderzoek

Voor deze ontwikkeling is een analyse verricht naar de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • Beschermde monumenten en gebieden

In het plangebied bevinden zich geen beschermde rijks- en/of gemeentelijke monumenten en het plangebied ligt niet in een beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • Bouwhistorische waarden

Er is sprake van historische bebouwing aan de Branderveenweg 2. Deze boerderij met de naam ‘Op ‘t Vetgat’ ligt niet op een oude huisplaats, maar is als ontginningsboerderij gebouwd eind 19de, begin 20steeeuw. De kern van deze boerderij is nog herkenbaar als T-boerderij, die aan meerdere zijden is uitgebouwd met een woon- en een bedrijfsgedeelte. Daarnaast is nog één kapschuur aanwezig. De boerderij en schuur hebben beperkte bouwhistorische waarde door de uitbreidingen en wijzigingen die hebben plaatsgevonden.

Vanuit het aspect bouwhistorie wordt aanbevolen eventuele aanpassingen aan de voormalige boerderij in lijn en met respect voor de oorspronkelijke hoofd- en verschijningsvorm.

  • Historisch-stedenbouwkundige en landschappelijke waarden

De camping ligt op een overgang tussen de grootschalige broekontginning ten zuiden van Ruurlo en de randzone daarvan (de uitbreidingslocatie).

In het zuidelijk deel van (de voormalige gemeente) Ruurlo bevinden zich grootschalige broekontginningen die daar in de eerste helft van de 19deeeuw zijn gestart. Kenmerkend voor het gebied zijn lange wegen op een smal zandbed, die hier dijken worden genoemd. De dijken werden door dwarswegen met elkaar verbonden. Langs de wegen werden bomen aangeplant en op de perceelsranden verrees eerst ook nog opgaand hout. De daadwerkelijke ontginning zou tot in de 20steeeuw duren. Gaandeweg nam ook het aantal boerderijen in het gebied toe, tot in een dichtheid zoals we die nu nog kennen. Gebruik als grasland had de nadruk, onder meer vanwege de natte condities. De landschappelijke hoofdstructuur is in belangrijke mate nog intact. Weliswaar is een belangrijk deel van de kavelbeplanting verdwenen, maar toch zijn daar hier en daar nog wel relicten van te vinden.

In de randzone van het broek (landschapstype Br1, RAAP 2016) lagen kleine kampontginningen uit de periode 1700-1850 in een geleidelijk in ontginning genomen broekgebied. Door die voortgaande ontginning, die al vóór 1850 in gang was gezet, kreeg de regelmatige structuur van het nieuwe wegen- en waterlopennetwerk de overhand. De historische sfeer van landschappen van dit type zijn in belangrijke mate bewaard gebleven. De robuuste structuur van de 19de en 20steeeuwse ontginningen heeft daar positief aan bijgedragen.

Er is door een landschapsdeskundige een inpassingsplan opgesteld waarin wordt aangesloten bij de lange doorgande structuren met bomen, ondersteund met opgaand hout langs deze structuren. Dit versterkt de (landschappelijke) cultuurhistorische waarde.

  • Historisch-geografische waarden

De boerderij lag oorspronkelijk langs een ontsluitingsweg die alleen nog gedeeltelijk als oprit vanaf de Branderveenweg herkenbaar is. Alhoewel de boerderij verbouwd en uitgebreid is, bevat de kern van de boerderij hoogstwaarschijnlijk nog oorspronkelijke bouwdelen uit de bouwtijd

Vanuit historisch-geografisch oogpunt levert de ontwikkeling geen bewaren op.

4.10.3 Conclusie

Het plan is voor het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.11 Milieueffectrapport

De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is een hulpmiddel om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De wettelijke basis voor de m.e.r. is de Wet milieubeheer. In de uitvoeringswetgeving, het Besluit m.e.r., staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt, de omvang ervan en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.BPBGB20180006-0100_0021.png"

Figuur 13: Schema m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.  (Bron: www.Infomil.nl)

Bovenstaande afbeelding laat zien dat wanneer een besluit over een activiteit die qua omvang boven de C-drempel blijft voor dat besluit een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is.

In een m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, dan moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Ook in de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor. Als belangrijke nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten, dan moet de formele m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen. Uiteraard kan ook direct voor een m.e.r. gekozen worden.

Voor plannen, die een kader vormen voor een activiteit waarvoor op grond van de bij-lage bij het Besluit m.e.r. een m.e.r. moet worden doorlopen dan wel een formele m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd, moet een planMER worden opgesteld.

Doel vormvrije m.e.r-beoordeling

Het doel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is het geven van inzicht in de milieueffecten van de voorgenomen activiteit aan het bevoegd gezag. Er wordt in een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling een antwoord gegeven op de vraag of er vanwege de uitvoering van de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In voorliggend rapport wordt inzicht gegeven in de milieueffecten en daarmee vormt dit rapport de benodigde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Criteria voor toetsing

In het voorliggend rapport wordt op de milieueffecten van het voornoemde project (uitbreiding camping) ingegaan, waarbij, conform artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r., ingezoomd wordt op de volgende onderdelen:

  • kenmerken van de activiteit;
  • plaats waar de activiteit wordt verricht;
  • kenmerken van de gevolgen van de activiteit.

Aan de hand van de behandeling van deze criteria wordt onderzocht of voor de ontwikkelingen al dan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.

4.11.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven. De verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport kan op verschillende wijze ontstaan.

  • Indien een activiteit behoort tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven in de aangegeven gevallen.
  • Indien uit een mer-beoordeling volgt dat een milieueffectrapport nodig is. Een mer-beoordelingsplicht bestaat:
    • 1. indien een activiteit behoort tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven in de aangegeven gevallen;
    • 2. indien een passende beoordeling moet worden gemaakt op basis van de Wet natuurbescherming. Dit is het geval als niet uitgesloten kan worden dat er significant negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen van (nabij gelegen) natura 2000-gebieden ontstaan.

Voor activiteiten die onder de drempelwaarden van de aangegeven gevallen van onderdeel D blijven moet worden gemotiveerd dat een milieueffectrapport niet nodig is. Deze motivering heet een vormvrije (mer)beoordeling.

4.11.2 Toets

Onderdeel C

Het plan voorziet niet in een activiteit die behoort tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven.

Onderdeel D

Het plan voorziet niet in een activiteit die behoort tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven.

Passende beoordeling

Gezien de kenmerken van het project (waaronder de geringe omvang), de plaats van het project (waaronder het bestaande grondgebruik en de afstand tot Natura 2000 gebieden zoals hiervoor beschreven) en de kenmerken van het potentiële effect (de omgevingsaspecten zoals hiervoor beschreven) is uitgesloten dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000 gebieden ontstaan. Een passende beoordeling als bedoeld in artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is niet nodig.

Verder wijzen wij erop dat mede gezien het gestelde in dit hoofdstuk (en de bijbehorende bijlagen), alsmede de factoren genoemd in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat uitvoering van dit bestemmingsplan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van nader milieuonderzoek noodzakelijk maken. Er zijn in en in de nabijheid van het plangebied enkele relevante bijzondere gebieden gelegen (waaronder Natura 2000-gebieden). In dit hoofdstuk blijkt dat de optredende effecten binnen de geldende norm- en regelstelling blijft. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn ook overigens niet te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is dan ook niet nodig

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.1.1 Verbeelding

Op de verbeelding is de bestemming van het plangebied weergegeven. Deze bestemming is gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan.

5.1.2 Regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. overgangs- en slotregels.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Het bestemmingsplan kent de enkelbestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', en 'Groen - Landschapselement'.

De zorginstelling met bijbehorende activiteiten heeft de aanduiding 'zorginstelling' binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'.

De recreatieve bestemming maakt het kamperen ter plaatse mogelijk. Tevens worden er een 4-tal chalets in de vorm van recreatiewoningen mogelijk gemaakt.n.

Met de bestemming 'Groen - Landschapselement' wordt de landschappelijke inpassing van de uitbreiding geborgd in de regels.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Inspraak, overleg, zienswijzen

Het plan is in het kader van het vooroverleg verzonden naar overlegpartners en heeft als voorontwerp bestemmingsplan van 10 april 2019 tot en met 23 april ter inzage gelegen. Er is binnen de termijn één inspraakreactie binnengekomen. Deze is beantwoordt in het 'Verslag inspraakreacties'. Dit verslag is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. De inspraakreactie heeft niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.1 Wro van 12 juni 2019 tot en met 23 juli 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is op 15 oktober 2019 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad en wordt nu 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

7.1 Uitvoerbaarheid

Er moet worden aangetoond dat het plan economisch haalbaar en uitvoerbaar is. Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.