Plan: | Buitengebied Berkelland 2012 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1859.BPBGB2012-0100 |
Het ruimtelijk beleid en milieubeleid hebben raakvlakken. Kwaliteiten, waarden en functies hangen samen met het fysieke milieu (bodem, water, lucht). Het milieu stelt enerzijds randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening. De milieukwaliteit kan anderzijds verbeterd worden door ruimtelijke ordening.
Milieuzonering
Bij de toekenning van functies is zoveel mogelijk rekening gehouden met de milieukwaliteit op basis van de volgende milieuaspecten: geluid, hinderlijke bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur/stank en lokaties met bodemverontreiniging/oude stortplaatsen.
Zonering is een belangrijke methode om functies, waarden en kwaliteiten te ordenen. Er is vooral gekeken naar de aanwezigheid van milieuzonering(en) die ruimtelijk relevant zijn voor functieveranderingen in het bestemmingsplan, in de vorm van het toevoegen van woon- en/of verblijfsfuncties. Denk hierbij aan bedrijven en milieuzonering en aan milieuzones voor geluidhinder wegverkeer, railverkeer, vliegtuiglawaai en industrielawaai. Ruimtelijk relevante milieuzones zijn als zodanig vastgelegd op de verbeelding. Zo zijn ook geluidscontouren waarvan de bron buiten het plangebied ligt opgenomen op de verbeelding (bijv. De Laarberg, lokale bedrijventerreinen). Het bestemmingsplan kent verder een Staat van Bedrijfsactiviteiten die de bedrijvigheid binnen het plangebied categoriseert.
Het is niet wenselijk om nieuwe niet-agrarische bedrijven uit een hogere categorie dan 1 en 2 toe te laten in het plangebied. Om te voorkomen dat toekomstige functieveranderingsprocessen dit in de hand zullen werken, is bij de planregels een indicatieve bedrijvenlijst opgenomen van functies die in dat verband toelaatbaar kunnen zijn in het buitengebied. Bestaande bedrijven zijn verder voorzien van een bedrijfsbestemming op maat.
Geluid
De Wet Geluidhinder bepaalt vereiste zoneringen voor geluid. Zij bevat daarvoor een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer, spoorwegverkeer en vliegverkeer. De wet richt zich onder andere op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Volgens de Wet geluidhinder heeft iedere weg (behalve 30 km-zones, onverharde wegen en wegen die als woonerf zijn ingericht) een onderzoekszone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht als een bestemmingsplan de bouw van geluidgevoelige bebouwing mogelijk maakt. Deze mogelijkheid kan direct (conform de bestemming) en/of direct (bijvoorbeeld via een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid) in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De geluidsregelgeving is erop gericht dat alle geluidsgevoelige bebouwing voldoet aan de grenswaarde. Indien dit niet overal mogelijk is en aan een aantal wettelijke voorwaarden wordt voldaan, kan om een hogere waarde worden verzocht. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient nagegaan te worden op welke lokaties mogelijkheden worden geboden voor het bouwen van geluidgevoelige bebouwing. Daarbij moet dan worden onderzocht of deze lokaties binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg vallen. Als dit het geval is, dan moet een akoestisch onderzoek worden verricht waarbij op basis van akoestische gegevens per wegcategorie de ligging van de 48, 53 en 58 dB-contour wordt berekend waarbij:
Op deze manier is het enerzijds mogelijk om voor een bouwinitiatief de plaats te bepalen om te voldoen aan de Wet geluidhinder en anderzijds te weten wat de geluidsbelasting is als er wordt gebouwd in de rooilijn/de bebouwingsgrens.
Het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 voorziet niet rechtstreeks in mogelijkheden voor het bouwen van nieuwe geluidgevoelige bebouwing. Het kent slechts mogelijkheden om via binnenplanse afwijking de bouw mogelijk te maken van:
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft de gemeente berekend wat de geluidsbelasting van de wegen naar de omgeving is. Daarbij is uitgegaan van de wegen die zijn opgenomen in het gemeentelijke Verkeersmodel, versie toekomst 2020 op basis van het jaar 2008. Omdat de verkeerstoename in de Achterhoek in de komende tien jaar naar verwachting zal afvlakken, wordt deze aanpak als maatgevend gezien voor de planperiode.
De resultaten van deze geluidberekeningen zijn als bijlage 11 aan deze plantoelichting toegevoegd. Zij geven aan dat rond vele wegen in het plangebied een 48 dB-contour ligt die om aandacht vraagt bij het verlenen van medewerking aan nieuwe geluidgevoelige functies. Verder ligt alleen langs de drukste hoofdwegen, zoals de N18, een 58 dB-contour die de oprichting van geluidgevoelige bebouwing belemmert. Bij de overige wegen ligt die 53 dB-contour op de weg zelf zodat zij geen invloed heeft op de omgeving rondom de weg.
De contouren op de kaarten in bijlage 11 zijn de cumulatieve belastingen van alle wegen samen. Bij het verlenen van bestemmingsplanafwijkingen moet de geluidsbelasting per weg bekeken worden eventueel per weg een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Om hieraan toepassing te geven is bij de afwijkingsregelingen voor geluidgevoelige functies de voorwaarde opgenomen dat akoestisch onderzoek moet worden verricht. Bij elke oprichting van een nieuwe agrarische bedrijfswoning zal daarom bijvoorbeeld altijd de akoestische situatie in beeld moeten worden gebracht. Op dat moment moet ook bekeken worden hoe de verkeersgegevens zich ontwikkeld hebben en wat dit voor gevolgen heeft. Op deze manier wordt voorkomen dat geluidgevoelige bebouwing kan worden opgericht op een lokatie waar niet mogelijk is vanuit de geluidswetgeving.
Voor toetsing aan het Bouwbesluit moet overigens rekening worden gehouden met de geluidbelasting zonder correcties. Met een minimale geluidwering van de gevel van 20 dB is het vereiste binnenniveau gegarandeerd tot een gevelbelasting van 53 dB. Als de cumulatieve belasting, zonder aftrek Wet geluidhinder artikel 110g, van de omliggende wegen hoger is dan deze 53 dB zijn aanvullende isolerend maatregelen nodig
Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.
Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Ook aan hoogspanningsleidingen zijn externe veiligheidsrisico's verbonden. Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt, als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht met als criterium een 'oriënterende waarde'.
Risicovolle inrichtingen
In het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) worden risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations) benoemd. Ook wordt daarin voor bepaalde gevallen aangegeven welke afstanden (voor het PR) moeten worden aangehouden, of in welk gebied (voor het GR) nader onderzoek moet worden gedaan. Met behulp van een inventarisatie van de gemeente is nagegaan of er sprake is van risicovolle activiteiten. De inventarisatie geeft aan dat er negentien inrichtingen zijn die van belang zijn, waaronder zeven lpg-tankstations, negen opslagplaatsen van propaan en twee opslagplaatsen van chloorbleekloog. Deze zijn opgenomen in bijlage 4.
In de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid, die op 24 februari 2009 door de gemeenteraad van Berkelland is vastgesteld, hebben de veiligheidsrisico's bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek gekregen bij besluitvorming rondom omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Voor het buitengebied geldt, op basis van de Beleidsvisie, het volgende:
Overschrijding grenswaarde plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten | Overschrijding richtwaarde plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënterende waarde groepsrisico | Toename groepsrisico |
Niet acceptabel | Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties) | Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties) | Acceptabel onder voorwaarden |
Bij ontwikkelingen, die voorwaardelijk mogelijk worden gemaakt in het plangebied, dient er rekening gehouden te worden met de betreffende risicocontouren van de inrichtingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uitgangspunt voor de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
Informatie uit risicoatlassen en toepassing van vuistregels wijst uit dat in Berkelland sprake is van een laag risiconiveau.
Door het plangebied lopen meerdere wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Veelal is dit marginaal. De N18 is de enige weg in het plangebied die qua externe veiligheid van belang is. Voor de normwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR = 10-6 per jaar) ligt de contour op de weg zelf. Dat geldt zowel voor de huidige situatie als voor de situatie waarbij rekening is gehouden met de autonome groei van het wegverkeer in de komende 10 jaar.
Het plaatsgebonden risico brengt daarom geen beperkingen met zich mee voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van deze of andere wegen. Wel is voor de N18 het groepsrisico van belang. Uit berekening van het groepsrisico komt naar voren dat zelfs binnen de kern Eibergen geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Dit geldt zowel voor de huidige situatie als voor de autonome ontwikkeling. Met de veel lagere bevolkingsdichtheid in het buitengebied is dan uiteraard in het geheel geen sprake van een groepsrisicoprobleem. Binnen een zone van 39 m rondom de weg (overeenkomend met de PR = 10-8 per jaar) zal bij nieuwe ontwikkelingen een groepsrisicoverantwoording moeten plaatsvinden. Naast de hoogte van het groepsrisico (afgezet tegen de oriënterende waarde van het groepsrisico) moet daarbij aandacht worden besteed aan zaken als bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
De wegen binnen de gemeente Berkelland maken geen onderdeel uit van het Basisnet weg, waarin gebruiksruimtes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangegeven zijn.
Leidingen
Hierbij gaat het om buisleidingen voor het transport van (aard)gas en brandbare vloeistoffen, waarvoor veiligheids- en toetsingsafstanden zijn vastgelegd in diverse circulaires. Ook gaat het om hoogspanningslijnen, waarbij magnetische velden optreden, waartegen bescherming geboden is.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan, net als bij het Bevi, in een regeling (Revb). Voor het berekenen van risico's van ondergrondse gasleidingen ('Hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.
Uit de inventarisatie is gebleken dat in het plangebied een aantal van de genoemde leidingen aanwezig is, namelijk:
Hoogspanninglijnen
De Europese Unie heeft aanbevelingen en adviezen opgesteld voor hoogspanningslijnen. Nederland heeft deze aanbevelingen en adviezen overgenomen, net als bijna alle Europese landen.
Daarnaast heeft de toenmalige staatssecretaris van VROM in oktober 2005 gemeenten, provincies en netbeheerders geadviseerd om zoveel mogelijk te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in de directe omgeving van hoogspanningslijnen. Het advies heeft betrekking op plekken waar kinderen normaal gesproken langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. Deze plekken worden ook wel 'gevoelige bestemmingen' genoemd. Gemeenten kunnen rekening houden met dit advies in hun bestemmingsplannen, waarin staat waarvoor bepaalde gebieden binnen de gemeente gebruikt mogen worden.
Omgekeerd geldt ook dat er bij de bouw van nieuwe hoogspanningslijnen rekening gehouden kan worden met al bestaande woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. De grenswaarde waarboven het risico toeneemt, ligt in de buurt van 0,4 microTesla. Door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu zijn zogenaamde indicatieve zones van alle bovengrondse hoogspanningslijnen berekend, waarbinnen een waarde van 0,4 microTesla kan gelden. De breedte van de indicatieve zone is meestal een overschatting, omdat die is berekend op basis van conservatieve aannames.
Aardgastransportleidingen
Gasunie heeft alle aardgasleidingen van haar transportsysteem doorgerekend volgens de voorschriften van het Bevb, de Revb en de Handleiding Risicoberekeningen Bevb. Daarbij is vastgesteld dat het plaatsgebonden risico van alle aardgasleidingen binnen Berkelland overal lager is dan 10-6 per jaar (de PR-contouren liggen op de leiding). In Berkelland bestaan dus geen PR-knelpunten.
Conclusie
Voor het milieuaspect externe veiligheid is een rapportage opgesteld die als bijlage 14 aan de plantoelichting is gevoegd. Uit deze 'Beoordeling aspecten externe veiligheid' komt naar voren dat voor de opstelling van het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen worden verwacht waar het gaat om het aanwezige plaatsgebonden risico en het aanwezig groepsrisico. Het bestemmingsplan bevat ook geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in dat opzicht van belang zijn maar brengt de bestaande situatie planologische in beeld. Wanneer via de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dan moet daarbij rekening worden gehouden met de gevolgen van de regelgeving op het gebied van externe veiligheid (zakelijke rechtstrook en eventuele risicocontouren).
Luchtkwaliteit
De wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is op 15 november 2007 in werking getreden. Het plan moet voldoen aan de eisen die daarin neergelegd zijn.
In de, op het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' gebaseerde, 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen genoemd, die in elk geval als 'niet in betekenende mate' (nibm) worden aangemerkt. Voor deze categorieën staat namelijk vast dat zij 'niet in betekenende mate' bijdragen en hoeft geen onderzoek verricht te worden.
Indien er ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient er nagegaan te worden of een luchtkwaliteitonderzoek noodzakelijk is. Voor een aantal met dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen (bijvoorbeeld uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderijbedrijven) is op voorhand duidelijk dat onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit nodig is. Deze categorie van gevallen kan namelijk wel degelijk in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor het gehele plangebied en de hierbinnen geboden ontwikkelingsruimte is ten aanzien van luchtkwaliteit, in het plan-MER, geconcludeerd dat voor wat betreft fijn stof wellicht, bij toename van het aantal gehouden dieren, een effect merkbaar is. Hier staat tegenover dat bij nieuwe stalruimte 'nieuwe' ammoniakreducerende technieken, zoals luchtwassers, benut kunnen worden om de uitstoot van fijn stof te verminderen. Het uiteindelijke effect is naar verwachting minimaal en aanvaardbaar, een conclusie die wordt gestaafd door de uitkomsten van het plan-MER.
Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van 2006 geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006 en daarna meerdere malen gewijzigd.
Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks gebied. Vanwege de tijd benodigd voor het opstellen van een dergelijke verordening, kunnen vergunningaanvragen tijdelijk worden aangehouden via een aanhoudingsbesluit. De gemeente heeft een geurverordening opgesteld voor de bebouwde kom van de kleine kernen in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij. In deze verordening zijn voor deze gebieden specifieke, gemeentelijke geurnormen opgenomen, waaraan ontwikkelingen getoetst worden. Deze normen bedragen 6 odour units/m3 en 75 m, in plaats van 3 odour units/m3 en 100 m. Deze verordening is op 1 juli 2009 in werking getreden. Voor het buitengebied zijn nog steeds de landelijke normen van kracht.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met geurhindercontouren van agrarische bedrijven. Het afbeelden van deze hindercontouren op de verbeelding is echter niet zinvol omdat veranderingen in veebezettingen kunnen leiden tot een andere geurhindercontour. Omdat de geurhindercontouren zodoende voortdurend in beweging zijn en dus het karakter hebben van een momentopname, is het niet mogelijk om een verbeelding bij een bestemmingsplan voor dat onderdeel actueel te houden. Een dergelijke insteek heeft bovendien geen meerwaarde omdat bij de beoordeling van bedrijfsontwikkeling ook via de Wgv dus al moet worden gekeken naar de geurcontouren van het betrokken bedrijf. Dit milieuaspect is op die manier dus al voldoende geborgd via de milieuwetgeving.
Op de verbeelding zijn wel de geurzones weergegeven van de rioolwaterzuiveringsinstallaties in Ruurlo en Haarlo. Het gaat hierbij om vaste afstandsnormen die zich in tegenstelling tot agrarische geurcontouren wel lenen voor een weergave op de verbeelding.
Stiltegebieden
In het noorden van de gemeente en bij Ruurlo liggen de twee stiltegebieden Borculo-Noord en Wildenborch-De Bosket. Binnen de stiltegebieden streeft het ruimtelijk beleid naar het beperken of het voorkomen van geluidshinder volgens het principe van stand still – step forward. Deze gebieden zijn aangewezen in het provinciale structuurplan en leggen geen beperkingen op aan agrarische functies of al bestaande andere functies. De begrenzing van de stiltegebieden is overgenomen op de verbeelding waaraan een algemene aanduidingsregel is gekoppeld. Daardoor is het aspect 'stilte' één van de waarden die van belang zijn bij de beoordeling van initiatieven aan de randwoorwaarden voor het verlenen van binnenplanse afwijkingen of voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Op deze manier zijn de beleidsdoelen voor de stiltegebieden meegenomen in het bestemmingsplan voor het Berkellandse buitengebied.
Bodemkwaliteit
Het verdient aanbeveling om lokaties met bodemverontreiniging actief te betrekken bij de toekenning van bestemmingen en aanduidingen. Sommige functies zijn namelijk niet gewenst/mogelijk op verontreinigde lokaties. Bij nieuwe bestemmingen moet worden bekeken of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (stand still-beginsel). Het is daarom van belang om de activiteiten, die mogelijk geleid hebben tot bodemverontreiniging in kaart te brengen (bijvoorbeeld voormalige stortlokaties (VOS-lokaties)).
Het bestemmingsplan kent in beginsel geen nieuwe functies toe aan lokaties waar nog geen functies aanwezig waren. In dat opzicht bouwt het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 dus voort op de al verrichte ruimtelijke besluitvorming. Afzonderlijk bodemonderzoek is voor het toekennen van bestemmingen dan ook niet noodzakelijk. Dit zal anders zijn als in de toekomst misschien verzoeken worden ingediend om bijvoorbeeld een nieuw agrarische bouwblok toe te kennen. Op dat moment zal voor de lokatie in kwestie wellicht een bodemonderzoek moeten worden verricht. De resultaten daarvan moeten dan worden meegenomen in de motivering van de eventueel door te voeren bestemmingsplanwijziging, afwijking of –herziening. Daarnaast verplicht ook de bouwregelgeving soms ook tot het uitvoeren van bodemonderzoek als het gaat om plannen die wel passen binnen het bestemmingsplan. Het onderzoeken van de bodemkwaliteit wordt dus meestal pas actueel bij concrete bouwplannen en is niet aan de orde bij het opstellen van gebiedsdekkende bestemmingsplannen zoals het voorliggende.
Leefomgevingskwaliteit/Leefbaarheid
De kwaliteit van de leefomgeving is een breed begrip. Een goede leefkwaliteit houdt in dat bewoners, ondernemers en gebruikers hun leefomgeving als herkenbaar, prettig, schoon en aantrekkelijk ervaren, zodat ze er graag wonen, werken en verblijven. Een optimale leefomgevingskwaliteit wordt bereikt als de natuur-, landschaps-, water- en milieukwaliteit als uitgangspunt wordt genomen voor de planvorming. Dat is in voorliggend plan gedaan door het benoemen van randvoorwaarden in de afwijkings- en wijzigingsregels.
Dataverkeer
Het overheidsbeleid voor basisstations (zendmasten) voor GSM en UMTS is neergelegd in de nota Nationaal Antennebeleid (NAB) van 2000. De essentie van het beleid is dat alleen voor de masten die hoger zijn dan 5 m een vergunning vereist is. Afspraken met betrekking tot het plaatsen van deze vergunningvrije antennes zijn, in het kader van het NAB, uitgewerkt in een convenant tussen overheid, VNG en de operators van mobiele telefonie.
De belangrijkste afspraken in het convenant gaan over gemeentelijk inzicht in plaatsingsplannen, over een instemmingsprocedure voor huurders; over een antenneregister en over afspraken met betrekking tot blootstellingslimieten. Het NAB is Rijksbeleid. Het ministerie van Economische Zaken is hierbij het eerstverantwoordelijke departement. Ten aanzien van het nieuwe bestemmingsplan voor het Berkellandse buitengebied kan daarbij worden opgemerkt dat alleen de bestaande antennemasten zijn opgenomen in de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorzieningen'. Dit betekent dat het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor het realiseren van antennemasten op lokaties waar deze nog niet aanwezig zijn.
Luchtverkeer
Boven het grondgebied van de gemeente Berkelland bevinden zich twee militaire laagvliegroutes. Daarvan loopt de zogenaamde “Linkroute 10A” vanuit noordwestelijk richting om Ruurlo heen, om ten zuiden van het dorp in oostwaartse richting af te buigen. De tweede laagvliegroute, “Linkroute 10”, loopt vanuit noordelijke richting over Rekken. Binnen de laagvliegroute's mogen militaire straal- en transportvliegtuigen op een minimumhoogte van 75 meter boven hindernissen vliegen. Daarbij geldt aan weerszijden van de daadwerkelijke route een navigatietolerantie van 1852 meter die in het kader van de vliegverkeersveiligheid moet worden vrijgehouden van hoge bebouwing zoals windturbine's, torensilo's of telecommunicatiemasten. Het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 laat de bouw van nieuwe bouwwerken met deze hoogtematen niet toe en sluit bebouwing hoger dan 40 meter uit binnen de laagvliegroutes. Het ruimtelijk belang dat wordt gediend met de laagvliegroutes, en om die reden ook is verankerd in het landelijke Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), wordt dan ook niet geschaad.
Rond burgerluchthavens, radars en bakens bestaan zogenaamd obstakelvlakken die nodig zijn om het veilig gebruik van luchthavens te waarborgen en het functioneren van radars en bakens te garanderen. De vorm en omvang van deze obstakelvlakken voor de burgerluchtvaart vloeien voort uit het Verdrag van Chicago (ICAO-verdrag) dat ook door Nederland is geratificeerd.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de bestaande hoogtebeperkingen rond luchthavens, radars en bakens. Voor regionale en kleine burgerluchthavens worden deze normen in de Luchtvaartwet verwerkt, terwijl voor radars en bakens aparte wetgeving zal worden ontworpen.
Over het noordoostelijke deel van grondgebied van de gemeente Berkelland strekt zich een obstakelvlak uit in verband met de aanwezigheid van een baken nabij Rekken.
Binnen het obstakelvlak mag vanaf de binnenste ring niet hoger dan 45 meter worden gebouwd, waarbij de vanwege het obstakelvlak toegestane maximale bouwhoogte naar de buitenste ring oploopt tot 185 meter. Ook buiten het obstakelvlak verzoeken de luchtvaartautoriteiten om betrokken te worden bij ruimtelijke plannen die betrekking hebben op bebouwing die hoger is dan 100 meter. Omdat het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 geen bebouwing van die hoogte toelaat, levert het geen obstakels op voor het baken. Op grond van gewijzigde regelgeving (Barro en Rarro) kunnen binnen het radarverstoringsgebied geen windturbines met een tiphoogte die hoger is dan 114 meter worden toegestaan, tenzij uit een toetsing van het Ministerie van Defensie blijkt dat er geen sprake is van een onaanvaardbare verstoring van het radar. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan is deze nieuwe regelgeving verwerkt in de planregels.
Verder zijn op de verbeelding twee radarverstoringsgebieden aangegeven rondom de antennevelden bij Kamp Holterhoek. De kleinste zone heeft een straal van 500 m waarin bij bebouwing buiten een bouw- of bestemmingsvlakken moet worden getoetst of deze verstorend werkt voor de antennevelden. In de grootste zone, die een straal heeft van 4.770 m, moet van bebouwing die hoger is dan 22 meter vooraf worden nagegaan of deze een verstoring kan opleveren voor de werking van de antennevelden.
Boven het grondgebied van de gemeente Berkelland ligt een gedeelte van de militaire laagvliegroute nr. 10. Op deze route mag in afwijking van de algemene minimum-vlieghoogte (300 meter) door militaire vliegtuigen worden gevlogen op een hoogte van minimaal 75 meter. Inclusief de ter weerszijden van de route toegelaten navigatietolerantie (van +/-1850 meter) betreft het een strook van circa 3700 meter breedte. De coördinaten van de hartlijn van de laagvliegroute zijn vermeld in de Regeling VFR-nachtvluchten en minimum vlieghoogten voor militaire luchtvaarttuigen (Staatscourant 251, december 1994, laatstelijk gewijzigd 1998). Onder de laagvliegroute gelden beperkingen voor de bouw van obstakels (zoals telecommunicatiemasten, windturbines en dergelijke). Uit veiligheidsoogpunt acht de Koninklijke Luchtmacht de bouw van obstakels hoger dan 40 meter onder de laagvliegroute niet toelaatbaar.
Het gaat om een strook van 1852 meter (1 nautische mijl) ter weerszijden van de as van de route. De gehele route is dus 2x1852 meter breed. Onder de route geldt een maximale bouwhoogte van 40 meter. Voor windturbines moet de tiphoogte hiervoor gebruikt worden. Een turbine met as-hoogte 40 meter is dus niet toegestaan.
Bij dit alles kan worden opgemerkt dat in de planregels een algemene afwijkingsregeling is opgenomen voor het realiseren van windturbines tot een hoogte van 10 meter. Omdat deze regeling alleen geldt op bouwpercelen en dus niet daarbuiten, verdraagt zij zich met het ruimtelijke beleid voor over de radarverstoringsgebieden. Daarbij is van belang dat op de bouwpercelen doorgaans bebouwing is toegelaten die hoger is dan 10 m. De gemeente heeft de afwijkingsregeling voor windturbines in de planregels verwerkt om voor de gebruikers van het buitengebied mogelijkheden te bieden om via windenergie te voorzien in de eigen energiebehoefte. Op deze manier wil de gemeente uitvoering geven aan dit onderdeel van haar klimaatbeleid, iets wat zij ook beoogt met de afwijkingsregelingen voor biogasinstallaties.
In het PKB gedeelte van Structuurschema Militaire terreinen II deel 4 is aangegeven dat voor route 10A het gebruik is opgeschort. Dit houdt echter niet in dat het gebruik is opgeheven. Het definitieve besluit hieromtrent is nog niet gevallen en tot die tijd moet de linkroute 10A net zo goed als de linkroute 10 worden gehandhaafd in ruimtelijke plannen. Omdat de laagvliegroutes ook zijn opgenomen in het Barro, zijn zij ook verwerkt in het bestemmingsplan.
Lichthinder
Het beleid ten aanzien van licht is opgenomen in 'Nota ruimte; ruimte voor ontwikkeling, deel 4', 'Natuur voor mensen, mensen voor natuur; nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw' en het 'Meerjarenprogramma vitaal platteland'.
Marktpartijen, provincies en gemeenten en de minister van VROM maken afspraken in het kader van de taskforce verlichting. Samengevat komt de kern van het beleid ten aanzien van licht neer op het volgende: Donkerte hoort samen met onder andere rust en ruimte tot een van de kernkwaliteiten van het landschap onder het kopje belevingskwaliteit. Het rijksbeleid is gericht op het in beeld brengen, realiseren en veiligstellen van de gewenste leefomgevingkwaliteit door het terugdringen van verstoring door activiteiten op het platteland (geluid, licht, stank). Het rijksbeleid is erop gericht energiezuinige (straat)verlichting bij gemeenten en provincies te bevorderen met behoud van kwaliteit en (verkeers)veiligheid.
De gemeenteraad van Berkelland heeft op 14 september 2010 het Actieplan licht vastgesteld. Hierin worden mogelijke maatregelen opgesomd om de hoeveelheid licht in Berkelland beperkt te houden. Daarbij heeft de gemeenteraad uitgesproken dat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is om regels te stellen over lichthinder. De raad heeft besloten dat maatregelen ter voorkoming van lichthinder moeten worden bereikt door overleg, door het sluiten van convenanten en door gebruik te maken van bestaande richtlijnen en praktische handreikingen. De gemeenteraad is tot deze beslissing gekomen na te hebben geconstateerd dat lichthinder in Berkelland slechts in geringe mate wordt beleefd.
Tenslotte
Wet- en regelgeving op het terrein van ruimtelijke ordening en milieu hebben ieder hun eigen toepassingsgebied. Wat in het kader van milieubeleid geregeld is, wordt in dit plan niet nogmaals geregeld. Overlap wordt niet wenselijk geacht. In het bestemmingsplan zijn dan ook geen aanvullende milieuvoorschriften opgenomen.
Verder richt het bestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 zich op de bescherming en het beheer van bestaande kwaliteiten en functies en op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten en functies. Het betreft daarom een beheergericht plan met ontwikkelingscomponenten. Het brengt voor de gemeente geen bijzondere kosten met zich mee en is daarom uitvoerbaar te achten. Omdat het plan niet voorziet in ontwikkelingen waarvoor kostenverhaal van toepassing is, hoeft met dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Wel heeft de gemeente waar nodig overeenkomsten gesloten met grondeigenaren om het risico op eventueel uit te betalen tegemoetkomingen in schade op hen te kunnen verhalen.
De gemeente heeft dit gedaan in situaties waarbij zij wensen van eigenaren, die zich overigens niet altijd richtten op een verruiming van al bestaande ontwikkelingsmogelijkheiden, heeft meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan voor haar buitengebied.