direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Berkelland 2020, wijziging 2023-2 (Hooihaarsweg 3-5 Beltrum)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om een gedeelte van de agrarische gronden aan de Hooihaarsweg 3 en 5 in Beltrum om te zetten naar een woonbestemming. Op basis van het geldende bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid om aan de hand van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.8.8) de agrarische gronden binnen het bouwvlak om te zetten naar een woonbestemming.

Met deze wijzigingsbevoegdheid wordt aan het college van B&W van de gemeente Berkelland de bevoegdheid toegekend om de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen', onder de volgende voorwaarden:

  • a. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een toename van het aantal woningen en/of het aantal verblijfsobjecten met een woonfunctie.
  • b. Het bouwvlak kan worden verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende gebouwen, tuinen, erven en verhardingen. Het overige deel van het te wijzigen bouwvlak houdt de bestemming 'Agrarisch'.
  • c. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' is aanvaardbaar vanuit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • d. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
  • e. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • f. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.

In onderhavig geval is een deel van bestaande legale bouwwerken buiten het bouwvlak gelegen. Het bouwvlak is te strak om de bedrijfswoning Hooihaarsweg 5 getrokken om de bedrijfswoning met bijbehorende gebouwen, tuinen en erven en verhardingen binnen het bouwvlak te hebben liggen. Op basis van artikel 39.3 van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' bestaat de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om de vorm van de woonbestemming te veranderen. Aan de hand van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 39.3) wordt de omzetting van 'Agrarisch' naar 'Wonen' mogelijk gemaakt ten behoeve van het vergroten van het bestaande bestemmingsvlak van de woonbestemming. Hiervoor moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. De wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan, gelet op de aanwezige functies in de omgeving, tegen de vergroting van het bestemmingsvlak voor 'Wonen'.
  • b. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  • c. De wijziging mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  • d. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de infrastructuur.
  • e. De in het gebied aanwezige landschaps- en natuurwaarden blijven behouden of worden versterkt.
  • f. De wijziging mag niet leiden tot een toename van het aantal woningen en/of van het aantal verblijfsobjecten met een woonfunctie.

Om invulling te kunnen geven aan beide wijzigingsbevoegdheden dient een wijzigingsplan te worden opgesteld, voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Hooihaarsweg, in het buitengebied van gemeente Berkelland. De gronden binnen het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Eibergen, sectie W, perceelnummer 436 (deels), 437 (deels), 766 (deels), 993 (deels) en 994 (deels).

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0001.png"

Globale ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De locatie is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' bestemd als 'Agrarisch' met dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'. Het gehele plangebied is gelegen binnen het bouwvlak. Tevens zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - groene ontwikkelingszone', 'vrijwaringszone - laagvliegroute straaljagers' 'overige zone - ammoniakbuffergebied' en 'vrijwaringszone - radar 1' op de locatie van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' met globale ligging plangebied rood omlijnd

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 zijn de aanleiding van het planvoornemen, de ligging van het plangebied en het geldende bestemmingsplan omschreven. In Hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie in de omgeving van én binnen het plangebied nader toegelicht, waarna in Hoofdstuk 3 het planvoornemen kort wordt toegelicht. In Hoofdstuk 4 wordt het planvoornemen getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden, waarmee het planvoornemen mogelijk gemaakt wordt. In Hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het plan nader toegelicht en Hoofdstuk 6 bestaat uit de juridische toelichting van voorliggend wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Omgeving

In het zuiden van de gemeente Berkelland ligt de kern Beltrum. Beltrum is enige tijd een zelfstandige gemeente geweest (tot 1810). Nu behoort het tot de gemeente Berkelland. Het plangebied is gelegen in het buitengebied aan de zuidzijde van de kern Beltrum en westelijk van de kern Groenlo. Onderhavige locatie is gelegen ten noorden van de Ruurloseweg (N319), die de kern Groenlo verbindt met de kern Ruurlo, en de watergang Slinge.

In de directe omgeving van het plangebied zijn veelal agrarische bedrijven met agrarische gronden gelegen, die afgewisseld worden door kleinschalige bedrijvigheid en reguliere burgerwoningen.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit aanliggende agrarische gronden. Het plangebied wordt aan de noordkant afgebakend door de Hooihaarsweg en aan de zuidkant door agrarische gronden grenzend aan de watergang Slinge.

2.2 Planlocatie

Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie twee vrijstaande woningen aanwezig in de vorm van Hooihaarsweg 3 en 5. Beide percelen beschikken over een eigen inrit vanaf de Hooihaarsweg. Op het achterterrein van Hooihaarsweg 5 is tevens een bijgebouw van circa 600 m2 met bijbehorende erfverharding gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0003.png"

Obliek locatie

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling waarbij de vorm van het huidige bouwvlak aangepast wordt, de bestemming 'Agrarisch' van het perceel Hooihaarsweg 3 en 5 wordt gewijzigd in een bestemming 'Wonen' én het bouwvlak buiten de nieuwe woonbestemming opgeheven wordt. Er vinden hierbij geen fysieke ingrepen plaats op locatie. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6', het bouwvlak én de gebiedsaanduidingen 'overige zone - groene ontwikkelingszone', 'vrijwaringszone - laagvliegroute straaljagers' 'overige zone - ammoniakbuffergebied' en 'vrijwaringszone - radar 1' blijven hierbij onveranderd op de locatie van toepassing.

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels. De regels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020'.

Hoofdstuk 4 Wijzigingsvoorwaarden

4.1 Omzetting bestemming naar 'Wonen'

Op basis van artikel 3.8.8 van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' bestaat de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om de bestemming van gronden gelegen binnen een bouwvlak te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Hiervoor moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een toename van het aantal woningen en/of het aantal verblijfsobjecten met een woonfunctie.

Met de bestemmingswijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' binnen het bouwvlak zal geen toename van het aantal woningen en/of aantal verblijfsobjecten met een woonfunctie plaatsvinden. De feitelijke situatie op locatie zal onveranderd van toepassing blijven, juridisch-planologisch zal echter een bestemmingswijziging plaatsvinden. De twee woningen Hooihaarsweg 3 en 5 zijn in de huidige situatie reeds in gebruik als bedrijfswoning en worden met het planvoornemen omgezet naar reguliere burgerwoningen. Het bijgebouw op het achterterrein van Hooihaarsweg 5 betreft geen woning of verblijfsobject en zal ook niet met een dergelijke bestemming bestemd worden.

  • b. Het bouwvlak kan worden verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende gebouwen, tuinen, erven en verhardingen. Het overige deel van het te wijzigen bouwvlak houdt de bestemming 'Agrarisch'.

Het bouwvlak wordt verkleind tot de twee voormalige agrarische bedrijfswoningen met bijbehorend bijgebouw, tuin, erf en verhardingen. Het oostelijk deel van het plangebied is hier buiten gelegen en hierom vervalt hier het bouwvlak en behoudt het perceel de bestemming 'Agrarisch'.

  • c. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' is aanvaardbaar vanuit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

De twee woningen op locatie zijn op dit moment in gebruik als reguliere burgerwoning, maar zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd als bedrijfswoningen. Er is op dit moment echter geen actief agrarisch bedrijf op locatie gevestigd. Met de omzetting wordt aangesloten bij de op dit moment feitelijke situatie op locatie. In Hoofdstuk 5 wordt nader onderbouwd dat de ontwikkeling aanvaardbaar is vanuit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  • d. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.

Met de omzetting van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' op locatie wordt aangesloten bij de feitelijke situatie en het feitelijke gebruik van de locatie en vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies plaats. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.1.

  • e. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.

Met de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' vinden er geen fysieke ingrepen op locatie plaats. Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd en het totale bebouwingsoppervlak op locatie zal niet toenemen ten gevolge van de bestemmingswijziging naar 'Wonen'. Hiermee zijn er geen negatieve effecten op de waterhuishouding voorzien met het planvoornemen.

  • f. Het wijzigen van de bestemming van de gronden binnen het bouwvlak in de bestemming 'Wonen' mag niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.

Met de bestemmingswijziging wordt aangesloten op het feitelijke gebruik van de twee woningen op locatie. Er vindt hiermee alleen een juridisch-planologische verandering op locatie plaats. Gezien de aard én de kleinschaligheid van het planvoornemen zal de ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking.

4.2 Vergroten van de bestemming 'Wonen'

Op basis van artikel 39.3 zijn de burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het vergroten van het bestaande bestemmingsvlak van 'Wonen', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan, gelet op de aanwezige functies in de omgeving, tegen de vergroting van het bestemmingsvlak voor 'Wonen'.

Met het planvoornemen wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. Op dit moment is een deel van de bestaande en legale woning aan de Hooihaarsweg 5 buiten het bouwvlak gelegen. Stedenbouwkundig is het zeer wenselijk dat de legale en bestaande woning aan de Hooihaarsweg 5 volledig binnen het bestemmingsvlak én bouwvlak komt te liggen. Hiervoor is een vergroting van de woonbestemming noodzakelijk. De uitbreiding van de woonbestemming wordt passend vormgegeven en zorgt voor een logische afronding van het geheel. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen functies aanwezig op basis waarvan stedenbouwkundige bezwaren bestaan tegen deze uitbreiding.

  • b. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.

Met de ontwikkeling wordt de woonbestemming gedeeltelijk uitgebreid, zodat de bestaande woning aan de Hooihaarsweg 5 volledig binnen het bestemmingsvlak en bouwvlak komt te liggen. De vergroting van de woonbestemming vindt uitsluitend plaats binnen een zonering dat in de huidige situatie reeds in gebruik is als tuin. Dit is conform artikel 23.1.1 lid d van het geldende bestemmingsplan wenselijk onder de nieuwe woonbestemming. Er vindt hierbij geen onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangelegen agrarische percelen plaats. Het woon- en/of leefmilieu komt hierbij evenmin in het geding.

  • c. De wijziging mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.

De vergroting van de woonbestemming zal geen extra ontwikkelingsmogelijkheden met betrekking tot de aanleg van erfverhardingen met zich meebrengen ten opzichte van huidige agrarische bestemming. Hiermee zijn negatieve effecten op de waterhuishouding ten gevolge van de vergroting van de woonbestemming op voorhand uit te sluiten.

  • d. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de infrastructuur.

Met het planvoornemen wordt geen invloed uitgeoefend op de binnen het plangebied reeds aanwezige infrastructuur. Hiermee is een onevenredige aantasting van de infrastructuur uitgesloten.

  • e. De in het gebied aanwezige landschaps- en natuurwaarden blijven behouden of worden versterkt.

Met de wijziging vindt de juridisch-planologische vergroting van de woonbestemming plaats. Dit vindt plaats op een gebied dat in de huidige situatie feitelijk in gebruik is als een tuin. De aanwezige landschaps- en natuurwaarden blijven met het planvoornemen behouden.

  • f. De wijziging mag niet leiden tot een toename van het aantal woningen en/of van het aantal verblijfsobjecten met een woonfunctie.

Met de wijziging vindt geen toename van het aantal woningen plaats. Een toevoeging van een verblijfsobject is eveneens niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid van het plan

5.1 Milieu- en omgevingsaspecten

Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. In de omgeving van het plangebied doen zich geen zodanige milieuhygiënische knelpunten voor, dat ingrepen in de bestaande ruimtelijke situatie noodzakelijk zijn. Wel is het van belang dat onderhavige functieverandering plaats heeft binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Deze paragraaf gaat hier nader op in.

5.1.1 Bedrijven- en milieuzonering

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

De indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure gaan uit van de afstand die dient te worden gehouden van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (uitzondering is de richtafstand voor gevaar). Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Beoordeling

Op de locatie Hooihaarsweg 3 en 5 in Beltrum bestaat het voornemen om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar 'Wonen'. Het voornemen betreft enkel een gebruikswijziging. Er zullen geen bouwactiviteiten op locatie plaatsvinden.

In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven. De tabel toont per bedrijf de richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de grens van de woonbestemmingen (aangezien de bestemming wijzigt). De werkelijke afstand in onderstaande tabel is ook op die manier gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0004.png"

Tabel met richtafstanden en werkelijke afstanden tot plangebied

De tabel laat zien dat de aangevraagde ontwikkeling plaatsvindt buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. Ondanks het feit dat de aangevraagde ontwikkeling plaatsvindt buiten de richtafstand gelden voor de bedrijven nog aanvullende overwegingen: de bedrijven vallen onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens het Activiteitenbesluit gelden in dit geval specifieke afstanden:

  • Volgens artikel 3.117 lid 1 onder b van het Activiteitenbesluit moet de afstand tussen een emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object dat buiten de bebouwde kom is gelegen, minimaal 50 meter bedragen;
  • Volgens artikel 3.119 lid 1 onder b van het Activiteitenbesluit moet de afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object dat buiten de bebouwde kom is gelegen, minimaal 25 meter bedragen. Uit het geuradvies van de ODA blijkt dat aan deze afstanden wordt voldaan.

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. De richtafstand voor het onderdeel geur is hierbij niet meegenomen, omdat voor dit onderdeel een wettelijke afstand geldt. De aangevraagde ontwikkeling voldoet aan die afstand. De ontwikkeling werkt daarom niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling is hierbij niet in het geding.

Toetsing omgekeerde werking

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidsnormen. Het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is akoestisch nodig om te onderzoeken welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft.

Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidsnormen, dan is in feite voldaan aan dit punt. De beoordeling van een bedrijfswoning en een burgerwoning is voor bedrijven van derden hetzelfde. Bedrijven en derden worden niet extra belemmerd door de wijziging van de bestemming.

Gevolg planvoornemen

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om bij een ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Verkennend bodemonderzoek d.d. 9 maart 2023

Met het planvoornemen vindt de functiewijziging van bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' plaats. Indien sprake is van een planologische functiewijziging dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor beoogd gebruik. Hierom is in dat kader een verkennend bodemonderzoek (Rouwmaat groep, rapportnummer MT-230036, d.d. 9 maart 2023, Bijlage 1) uitgevoerd. De conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven

Op basis van de matig/ sterk verhoogde gehalten aan nikkel en barium welke zijn aangetroffen in het grondwatermonster afkomstig uit peilbuis 17 wordt aanbevolen om een beperking van onttrekking van het grondwater ter plaatse op te leggen. De bodem ter plaatse van boring 21 voldoet niet aan Wonen, deze bodemlaag is afgedekt met een puinlaag. Er zijn bij regulier gebruik geen contactmogelijkheden met deze grond.

Op basis van de onderzoeksresultaten is conform de onderzoekers op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terrein goed te keuren voor bestemmingsplanwijziging.

Het verkennend bodemonderzoek is ter beoordeling voorgelegd aan de ODA. De ODA geeft aan dat het chemisch onderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol en hiervoor geldende richtlijnen. Van de strook grond direct onder/naast de asbesthoudende dakbedekking is de toplaag ingezet voor asbestanalyse. In mengmonster Asmm04-1 zijn in eerste instantie losse vezels waargenomen maar is daaropvolgend geen SEM-analyse uitgevoerd. De ODA heeft in dit verband aan het onderzoeksbureau gevraagd om een aanvullende SEM-analyse uit te voeren van de grond ter plaatse van de druppelzone met losse vezels.

Aanvullend astbestonderzoek d.d. 14 april 2023

In het verlengde van het voornoemde advies van de ODA is ter volledigheid een aanvullend asbestonderzoek (Rouwmaat groep, rapportnummer MT-230036-B, d.d. 14 april 2023, Bijlage 2) uitgevoerd.

Uit het uitgevoerde aanvullend asbestonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In het oorspronkelijke grond(meng)monster Asmm04 is een gehalte van 1,5 mg/kgds aan asbest aangetroffen. In de fractie <0,5 mm zijn losse vezels aangetroffen;
  • Ter plaatse van druppelzone Asmm04 is de bodem verdacht op het voorkomen van asbestvezels in de fractie <0,5 mm beoordeeld;
  • De proefgaten 33 en 34 zijn opnieuw gerealiseerd;
  • In het aanvullende grond(meng)monster Asmm04a zijn geen respirabele vezels aangetroffen. Het gehalte in dit monster is bepaald op <1,1 mg/kgds.
  • Het totaal gehalte van beide monsterfracties gecombineerd komt hiermee op 1,9 mg/kgds.

Op basis van de ‘Notitie toelichting en onderbouwing werkwijze asbestonderzoek en sanering ter plaatse van druppelzones, regio Achterhoek’, opgesteld d.d. 9 oktober 2022, is er geen sprake van een saneringsnoodzaak.

Op basis van de onderzoeksresultaten is conform de onderzoekers op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terrein goed te keuren voor bestemmingsplanwijziging.

'De ODA heeft het aanvullend asbestonderzoek beoordeeld. Hieruit vloeien de volgende conclusies voort:

De toetsing van de analyseresultaten is op een juiste manier uitgevoerd. Het bureau heeft zowel aan de normen van het Besluit bodemkwaliteit als de normen van de Wet bodembescherming getoetst.

Uit de toetsing blijkt dat de gehalten in de bodem niet voldoen aan de (toekomstige) gebruiksfunctie wonen. In de grond zijn verhoogde gehalten zink gemeten. Met de Risicotoolbox is echter doorgerekend dat bij normaal gebruik als wonen met tuin er geen gebruiksbeperkingen gelden. De bodemkwaliteit is geschikt voor het beoogde gebruik.

Uit de toetsing blijkt dat het gehalte aan minerale olie niet voldoet aan Wonen. Een toetsing van het gemeten gehalte aan minerale olie aan de Risicotoolbox is niet mogelijk. Aangenomen wordt dat het gemeten (licht) verhoogde oliegehalte geen gezondheidsrisico vormt voor het gebruik Wonen.

Wanneer er grond wordt ontgraven is het nodig om de verschillende kwaliteiten grond gescheiden te ontgraven. Dit volgens het Besluit bodemkwaliteit.

De matig tot sterk verhoogde gehalten nikkel en barium hebben geen eenduidige verklaring en worden gezien als verhoogde natuurlijke achtergrondwaarden.De ODA adviseert om aan de bestemmingsplanprocedure de volgende voorwaarden te verbinden:

  • Wanneer tijdens planrealisatie grondwater wordt onttrokken (bemaling) en wordt

Geloosd, moet vooraf toestemming zijn gegeven door het betreffende bevoegd gezag

grondwater op de locatie niet te gebruiken voor consumptie en/of gewasbesproeiing.'.

Gevolg planvoornemen

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De gebruiksregels van de bestemming 'Wonen' zijn in het verlengde van en overeenkomstig het advies van de ODA voor onttrekking, lozing en consumptie van grondwater aangevuld.

5.1.3 Geur

Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en bij het opstellen van bestemmingsplannen of andere besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met de geurbelasting uit stallen van veehouderijen.

De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de vergunningverlening van veehouderijen het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit stallen van veehouderijen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen.

De normen van de Wet geurhinder en veehouderij gelden in beginsel alleen voor de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning, als een veehouderij zich wil vestigen of als een veehouderij wil uitbreiden. Het gaat dan dus over de relatie tussen een bestaand geurgevoelig object en een ontwikkeling van de veehouderij. Dit heet ook wel de 'directe werking' of 'directe norm'.

Beoordeling

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij (voor vergunningplichtige bedrijven);
  • Activiteitenbesluit milieubeheer (voor meldingsplichtige bedrijven);
  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Berkelland.

Bij ruimtelijke besluitvorming is het volgende belangrijk:

  • 1. het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • 2. het niet onevenredig schaden van iemands belangen.

Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.

In de gemeente Berkelland gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel opgenomen geurnormen en minimumafstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0005.png"

Tabel Geurnormen en minimumafstanden voor geurgevoelige objecten

Voor woningen en andere geurgevoelige objecten bij veehouderijen geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Dit is inclusief woningen en andere geurgevoelige objecten die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken. Ook voor woningen en andere geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beeindiging van de veehouderij geldt deze minimumafstand van 50 meter.

De ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van de locatie Hooihaarsweg 3 en 5 bevinden zich enkele veehouderijen. Hieronder volgt een opsomming van deze bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0006.png"

Ligging plangebieb tov omliggende veehouderijen

1. Ringweg 20b, Beltrum

Voor de Ringweg 20b in Beltrum is uitgegaan van de gegevens van de Kamer van Koophandel. Hieruit blijkt dat er sprake is van het houden van melkvee (en het vervoeren van goederen over de weg). Uit luchtfoto's blijkt dat de inrichting kleinschalig is, het is daarom aannemelijk dat de dieraantallen niet vergunningplichtig zijn.

Vanuit het besluit geldt in deze situatie een minimumafstand van 50 meter voor de diercategorieen waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Indien diercategorieen aanwezig zijn waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld geldt dat het aannemelijk is dat deze geuruitstoot zo gering is dat de geurcontour kleiner is dan de minimumafstand van 50 meter. Gemeten vanuit de grens van het agrarisch bouwblok vindt de ruimtelijke ontwikkeling buiten deze afstand plaats. De werkelijke afstand betreft ca. 143 meter.

2. Ruurloseweg 212, Beltrum

Voor dit bedrijf is op 1 mei 1995 een revisievergunning verleend voor het houden van varkens en rundvee. Het bedrijf is inmiddels gestopt met het houden van varkens (stoppersregeling). Wel wordt er nog rundvee gehouden, deze aantallen zijn niet vergunningplichtig. Het bedrijf valt daarom onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. In onderstaande tabel zijn het maximum aantal te houden dieren en de berekening van de geuremissie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0007.png"

Tabel maximale geuremissie bedrijf

diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Gemeten vanuit de grens van het agrarisch bouwblok vindt de ruimtelijke ontwikkeling buiten deze afstand plaats. De werkelijke afstand be reft ca. 175 meter.

3. Ringweg 20, Beltrum

Voor dit bedrijf is op 18 januari 2000 een melding op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer ingediend. Vanaf 1 januari 2013 valt het bedrijf onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. In onderstaande tabel zijn het maximum aantal te houden dieren en de berekening van de geuremissie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0008.png"

Tabel maximale geuremissie bedrijf

Vanuit het besluit geldt in deze situatie een minimumafstand van 50 meter voor de diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Gemeten vanuit de grens van het agrarisch bouwblok vindt de ruimtelijke ontwikkeling buiten deze afstand plaats. De werkelijke afstand betreft ca. 345 meter.

4. Bumptmansweg 1. Beltrum

Voor dit bedrijf is op 10 november 2015 een melding Activiteitenbesluit ingediend. In onderstaande tabel zijn het maximum aantal te houden dieren en de berekening van de geuremissie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0009.png"

Tabel maximale geuremissie bedrijf

Vanuit het besluit geldt in deze situatie een minimumafstand van 50 meter voor de diercategorieen waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. Voor de diercategorieen waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld geldt dat deze geuruitstoot zo gering is dat de geurcontour kleiner is dan de minimumafstand van 50 meter. Gemeten vanuit de grens van het agrarisch bouwblok vindt de ruimtelijke ontwikkeling buiten deze afstand plaats. De werkelijke afstand betreft ca. 385 meter.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen.

5.1.4 Externe veiligheid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's ter plaatse van het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen.

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.

Om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de toekomstige gebruikers van het plangebied in kaart te brengen is de kaart 'Veilige omgeving' geraadpleegd, welke ter hoogte van het plangebied hieronder is weergegeven.

Beoordeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0010.png"

Uitsnede kaart 'Veilige Leefomgeving' Atlas leefomgeving

Conform de kaart 'Veilig Leefomgeving' zijn binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig, waardoor uitsluitend sprake is van een externe werking. Ten zuiden van het plangebied is op een afstand circa 625 meter een Brand- en Explosieaandachtsgebied gelegen ten gevolge van de aanwezigheid van een propaantank. De contouren zijn ruim buiten het plangebied gelegen.

Ten oosten van het plangebied zijn op een afstand van circa 760 meter de buisleidingen N-569-79 en N-569-80 gelegen. Dit betreffen Leidingen van de Gasunie. Met het planvoornemen wordt uitsluitend een planologische functiewijziging op locatie mogelijk gemaakt. Gezien de afstand tot de buisleidingen en de aard van de ontwikkeling vormen de buisleidingen geen belemmering voor het planvoornemen.

Er kan beargumenteerd worden dat de planlocatie binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N319 ligt. Voor deze weg bestaan geen gegevens of tellingen met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen. Kijkend naar de inrichtingen in de omgeving is het niet waarschijnlijk dat er veel gevaarlijke stoffen over de N319 vervoerd worden. Weliswaar zijn in het nabijgelegen Groenlo een aantal LPG-tankstations te vinden, echter is het logischer dat deze worden bevoorraad via de N18.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.

5.1.5 Geluid

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden: railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan hebben Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.

Beoordeling

Woning of ander geluidgevoelig gebouw

Of de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai van toepassing is, als via een bestemmingswijziging een agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een (burger)woning is afhankelijk van het gekozen ruimtelijk instrument.

Wanneer de wijziging via het bestemmingsplan wordt gerealiseerd, hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.

Wordt de bestemmingswijziging via een omgevingsvergunning voor een ruime afwijking van het bestemmingsplan (art. 2.12 lid 1 sub a onder 3° Wabo) gerealiseerd, dan moet wel toetsing aan de grenswaarden plaatsvinden. Art. 76a Wgh kent geen lid dat vergelijkbaar is met art. 76 lid 3 Wgh waarin bestaande situaties niet getoetst hoeven te worden. Voor de "nieuwe" burgerwoning geldt een hoger beschermingsniveau dan voor de agrarische bedrijfswoning: de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ligt 5 dB lager (art. 83 lid 1 Wgh) dan die voor de agrarische bedrijfswoning (art. 83 lid 4 Wgh). Deze uitzondering is in 1993 in de Wgh gekomen om de situering van agrarische bedrijfswoningen langs aanwezige buitenstedelijke wegen minder te belemmeren (Kamerstuk nr. 20965-3 MvT, blz. 15 (pdf, 7 MB)).

Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.

Industrielawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich een gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is van toepassing.

Verkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevinden zich wegen met een wettelijk zone. Dat zijn de 60 km/uur weg Hooihaarsweg en de 80 km/uur weg N319. Beide wegen hebben een zonebreedte van 250 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0011.png"

Richtafstanden volgend uit aantal rijstroken weg

Voor een ontwikkeling binnen de zone van wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat het verkeerslawaai op de gevel van (bijvoorbeeld) de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder.

Voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0012.png"

Uitsnede Atlas Leefomgeving

Volgens Geluid wegverkeer Atlas leefomgeving wordt op de woningen voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

Omdat het net op het randje is wordt voor de volledigheid een indicatieve berekening uitgevoerd naar wegwerkeerslawaai gebaseerd op verkeerstelingen van de provincie Gelderland van 2019 (voor corona) en geïndexeerd met 1% per jaar naar 2032. Gerekend is zonder tussenliggend gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0013.png"

Berekend aantal dB op woningen Hooihaarsweg 3 en 5

Van de berekende waarden moet 2 dB worden afgetrokken. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen.

5.1.6 Luchtkwaliteit

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0014.png"

Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Beoordeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0015.png"

NIBM-tool

Om te kunnen beoordelen wat het effect is van het planvoornemen, is de NIBM-tool ingevuld. Met het planvoornemen vindt de functiewijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' plaats. Er vinden hierbij geen werkzaamheden op locatie plaats. Om een worst case inschatting te maken van de verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkeling is er niet gesaldeerd met de huidige voertuigbewegingen op locatie en worden alle voertuigbewegingen die het planvoornemen genereert gezien als extra voertuigbewegingen. Conform de NIBM-tool kan het project worden aangeduid als NIBM.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het planvoornemen.

5.1.7 Archeologie en Cutuurhistorie

Archeologie

In 2007 is het Verdrag van Malta vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens Rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ (ter plekke of binnen de context van de vindplaats).

Beoordeling

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de locatie bestemd met de dubelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'. De dubbelbestemmingen dienen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied. Aangezien er met het planvoornemen sprake is van een functiewijziging waarbij geen ruimtelijke aanpassingen of bodemingrepen zijn voorzien. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden met de ontwikkeling niet aangetast.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.

Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedssfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.

Beoordeling

Conform de 'Cultuurhistorische Waardenkaart Berkelland 2017' is er geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig binnen het plangebied. Met het planvoornemen vinden er tevens geen fysieke ingrepen op locatie plaats.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het planvoornemen.

5.1.8 Natuur

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Met de invoering van deze wet zijn drie wetten vervangen; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

5.1.8.1 Soortenbescherming

Wat betreft soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming (Wnb) van toepassing. De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Tevens geldt onder de Wet Natuurbescherming dat bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden moet worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit nationaal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

Met het planvoornemen vindt enkel de functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' plaats. Hierbij vinden geen fysieke ingrepen op locatie (zoals sloop van bebouwing) plaats. Met het planvoornemen zijn negatieve gevolgen op beschermde soorten conform de Wnb uit te sluiten.

5.1.8.2 Gebiedsbescherming

Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Met het planvoornemen vindt enkel de functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' plaats. Hierbij vinden geen fysieke ingrepen op locatie plaats. Met het planvoornemen zijn negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en NNN uit te sluiten.

5.1.8.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmering voor het planvoornemen.

5.1.9 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding.

Beoordeling

Voorliggend plan voorzit uitsluitend in de functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Op dit moment is het perceel feitelijk reeds in gebruik als (bedrijfs)woning. Met de ontwikkeling zijn geen fysieke ingrepen op locatie voorzien, en zal het totale verhardingsoppervlak op locatie evenmin toenemen.

Gevolg planvoornemen

Gelet op bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor het planvoornemen.

5.1.10 Verkeer en parkeren

Op basis van het document 'Parkeernormen gemeente Berkelland' geldt een parkeernorm van 2,0 voor een 'woning dure sector' en 1,8 voor een 'woning middeldure sector'. Worst case wordt voor onderhavige ontwikkeling gerekend met een parkeernorm van 2,0 per aanwezige woning. Zodanig heeft voorliggende ontwikkeling een parkeernorm van 4,0 parkeerplaatsen op locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230002-0100_0016.png"

Aanzicht twee inritten plangebied gezien vanaf Hooihaarsweg

Gezien de ruimte opzet van de percelen kan voldaan worden aan de parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning.

Voor twee vrijstaande woningen in het buitengebied geldt op basis van de CROW een verkeersgeneratie van 9,0 verkeersbewegingen per woning per etmaal, wat resulteert in een totale verkeersgeneratie van 18 verkeersbewegingen. Hierbij is het niet van belang of het bedrijfswoningen of reguliere burgerwoningen betreft. Met het planvoornemen vindt dus geen aan de huidige verkeersgeneratie op locatie plaats. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling zal de afwikkeling van de verkeersbewegingen over de Hooihaarsweg ongewijzigd niet tot verdere problemen leiden.

5.1.11 Mer(beoordelings)plicht

 

Algemeen

In de Wet milieubeheer (Wm) en het bijbehorende Besluit m.e.r. zijn activiteiten genoemd waarvoor een milieueffectrapportage (MER) dient te worden opgesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in activiteiten waarvoor een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag dient te beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht).

De beoogde ontwikkeling komt in de lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit milieueffectrapport (Besluit m.e.r.) het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Daarnaast kan de herbestemming van twee bestaande bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd.

De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij': een m.e.r.-procedure is alleen nodig als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. Op grond van de Wm houdt het bevoegd gezag bij haar besluit rekening met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • Kenmerken van het project;
  • Locatie van het project;
  • Kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Beoordeling

Ten behoeve van het planvoornemen dient een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd. De effecten van de planontwikkeling zijn nader onderbouwd in hoofdstuk 5 . Hieruit blijkt dat de locatie milieukundig geschikt is om te worden herbestemd naar 'Wonen' in combinatie met een agarische gebiedsbestemming zonder bouwvlak. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen de woningen . Daarnaast wijst de toelichting, zoals opgenomen in hoofdstuk 5, uit dat als gevolg van de ontwikkeling geen sprake is van effecten op de omgeving en omliggende functies. De ontwikkeling is derhalve ruimtelijk aanvaardbaar. Geconcludeerd wordt dat de effecten van de planontwikkelingen geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een m.e.r.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van voorliggend wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten zowel analoog als digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels van het wijzigingsplan is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen:

  • Artikel 3 Wonen
  • Artikel 4 Agrarisch
  • Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
  • Artikel 6 Waarde - Archeologie 6

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

  • Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
  • Artikel 8 Algemene bouwregels
  • Artikel 9 Algemene gebruiksregels
  • Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
  • Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
  • Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
  • Artikel 13 Algemene procedureregels
  • Artikel 14 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

Artikel 15 Overgangsrecht

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan.

Artikel 16 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het planvoornemen bestaat uit de juridisch-planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen', waarbij het totale bouwvlak afneemt. Hierbij vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu plaats. Tevens zal het plan niet leiden tot een onevenredige pubulieks- en/of verkeersaantrekkende werking. Het plan wordt dan ook maatschappelijk uitvoerbaar geacht.

Daarnaast is het plan voor een periode van zes weken ( van 11 mei tot en met 21 juni 2023) ter inzage gelegd. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn géén zienswijzen ontvangen.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit betekend dat er geen kosten zijn voor de gemeente Berkelland. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.