direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Berkelland 2020, wijziging 2023-4 (Hoge Broekdijk Neede)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.WPBGB20230004-0100

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 17 december 2020 heeft het College van Gedeputeerde Staten het uitvoeringsprogramma 'bomen en bos' vastgesteld, waaruit een landelijke bossenstrategie resulteerde met een bosopgave van 1.700 ha in de provincie Gelderland. Tegelijkertijd is de verwezenlijking van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) van belang, wat naast de landelijke bossenstrategie, een drijvende kracht is om nieuwe bosgebieden te realiseren. De provincie geeft invulling aan deze opgave door het aanleggen van nieuwe bos-/en natuurgebieden op verschillende locaties in Gelderland.

Binnen de voorgenoemde kaders is Provincie Gelderland voornemens om op een aantal percelen, gelegen aan de Hoge Broekdijk in Neede, nieuw bos aan te leggen.

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' zijn de gronden van de locatie deels bestemd als 'Agrarisch en deels als 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. In artikel 39.2 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die toestaat om gronden te wijzigen in onder andere de bestemming 'Natuur'. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid kan een wijzigingsplan worden vastgesteld om het beoogde initiatief mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Berkelland. Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Neede. Het plangebied ligt aan de kruising van de Hoge Broekdijk en de Aaftinkdijk. In het zuiden grenst het plangebied aan de Lage Broekdijk. De omgeving van het plangebied bestaat uit weiland, akkerland en bos, met onder andere twee nabijgelegen poelen. Aan de westelijke grens wordt het woonerf van Aaftinkdijk 2 gedeeltelijk omsloten door het plangebied. Hetzelfde geldt voor het woonerf van Lage Broekdijk 4 aan de zuidelijke grens. In de huidige situatie zijn de percelen in gebruik voor agrarische doeleinden. Kadastraal zijn de percelen binnen het plangebied bekend als Gemeente Neede, Sectie A, nummer 5418, 5417, 5115 en 3249. Alle percelen zijn in bezit van Provincie Gelderland en momenteel in gebruik als landbouwgrond. De totale oppervlakte van het plangebied omvat circa 7 ha.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230004-0100_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode omlijning)

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230004-0100_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Berkelland op 28 juni 2022. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. De begrenzing van het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230004-0100_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2022'

Op grond van het vigerend bestemmingsplan geldt ter plaatse van het zuidoostelijke gelegen perceel, Gemeente Neede, Sectie A, nummer 3249, de bestemming 'Agrarisch'. Volgens artikel 3 van de planregels zijn de gronden onder andere bestemd voor agrarische doeleinden.

Voor de andere percelen van het plangebied, Gemeente Neede, Sectie A, nummer 5418, 5417 en 5115, is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' vigerend. Volgens artikel 4 van de planregels zijn de gronden onder andere bestemd voor agrarische doeleinden en voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden.

Daarnaast zijn voor het plangebied (deels) de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen. Naast de dubbelbestemmingen zijn tevens enkele gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • Milieuzone - stiltegebied;
  • Overige zone - ammoniakbuffergebied;
  • Overige zone - beschermingszone natte landnatuur;
  • Vrijwaringszone - radar 2;
  • Overige zone - groene ontwikkelingszone.

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bosontwikkeling. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020'. In artikel 39.2 van het vigerende bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de gronden van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' naar de bestemming 'Natuur'.

Met dit wijzigingsplan wordt de wijzigingsbevoegdheid in artikel 39.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' toegepast om de bestemming van het plangebied in overeenstemming te brengen met de beoogde inrichting/functie.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie in gebruik als akker-/landbouwgronden die in totaal een oppervlakte van circa 7 hectare innemen. Het plangebied wordt opgedeeld door de Hoge Broekdijk.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230004-0100_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Algemeen

De agrarische gronden in het plangebied zullen worden omgezet naar bos met struweel en zoom ruigte. Voor een goede bosontwikkeling wordt gestreefd naar een zoveel mogelijk natuurlijk bos, zover dat mogelijk is binnen de gegeven condities van de percelen. Het toekomstig bosassortiment wordt afgestemd op het natuurlijke vegetatiepotentieel en de mate van vermesting. Daarnaast wordt er rekening gehouden met het versterken van de biodiversiteit door het realiseren van een breed scala aan gradiënten door de volgende maatregelen:

  • Toepassen van een rijke soortenvariatie van zowel boomvormers als struikvormers in zowel de boskern als een goede zoom-mantelvegetatie aan de met name zonbeschenen zijde.
  • Creëren van gradiënten en variatie door te kiezen voor verschillende plantdichtheden, bodembewerking en terugbrengen/herstellen van micro reliëf.
  • Condities creëren voor natuurlijke ontwikkeling van bos door natuurlijke verjonging mogelijk maken.
  • Realiseren van open plekken in het bos.
  • Versterken van het kleinschalige landschap door percelen als losse boseenheden te beplanten.
2.2.2 Inrichtingsplan

Op basis van de voorgenoemde uitgangspunten is een inrichtingsplan voor het plangebied opgesteld. Op de navolgende afbeelding is het inrichtingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230004-0100_0005.jpg"

Inrichtingsplan plangebied

Navolgend wordt een nadere toelichting gegeven op de inrichting van de verschillende delen van het plangebied.

Met de inrichting van bos op de locatie wordt gestreefd naar behoud van het kleinschalige coulisselandschap en daarmee het versterken van de biodiversiteit. Het meest noordelijke perceel wordt volledig ingeplant met bosstruweel, waarin wat minder boomvormers voorkomen. Dit perceel krijgt aan de zuidzijde, ter hoogte van de Hoge Broekdijk, een brede mantel en zoom met name met besdragende en rijkbloeiende soorten. Deze zonbeschenen rand biedt plaats aan verschillende insecten, kleine zoogdieren, amfibieën en reptielen.

De twee percelen ten zuiden van de Hoge Broekdijk worden bijna volledig ingeplant. De solitaire eikenboom naast de voormalige droge afvoergreppel komt midden in een open ruimte te staan. Met zichtlijnen vanaf beide woonerven. Zo wordt het perceel ten zuiden van de Hoge Broekdijk verdeeld in twee bospercelen. De zonbeschenen zijden van deze twee bospercelen krijgen een brede en golvende mantelzoombeplanting. Het middengebied wat zo ontstaat wordt een open ruimte met natuurlijk grasland en/of ruigte, die naast het bosgebied ook interessant is voor verschillende kleinere zoogdieren, vogels en insecten. De leidingen die over het perceel lopen worden aan weerszijden 2 meter vrijgehouden van beplanting. Het zuidelijk perceel wordt uitgerasterd om betreding van derden te voorkomen. Verder wordt een afgesloten geheel gecreëerd met takkenrillen en een struweelhaag aan de westzijde van het plangebied. Voor het beheer komen twee toegangshekken. Eén aan de noordzijde van het zuidelijk perceel en één aan de westelijke grens.

Het kleine bosperceel aan de zuidoostzijde van het plangebied krijgt aan de zuid- en oostzijde een ruigtezone van circa 5 meter en een mantelzoom (struweel) van circa 5 meter. Ook hier draagt de mantelzoom bij aan versterking van de biodiversiteit, daarnaast blijft de schaduwwerking op de aanpalende percelen beperkt.

2.2.3 Aan te planten soorten

Van de circa 7 hectare die het plangebied groot is, zal circa 5,8 hectare worden beplant. De plantdichtheid bedraagt 0,25 st/m2, waarbij sprake is van een groepsgewijze aanplant.

Qua soorten wordt aangesloten bij de natuurlijke omstandigheden met enkele klimaatadaptieve soorten en passend bij voedselrijkere bodem door landbouwverleden. Bij voorkeur wordt met name autochtone inheems plantgoed aangeplant, eventueel wordt uitgeweken naar soorten die op de Nederlandse of een van de Europese rassenlijsten staan.

Het noordelijke perceel krijgt soorten van met name uit vogelkersstruweel en de zuidelijke percelen krijgt een aanplant van droog berken-zomereikenbos tot vogelkers-essenbos.

Mogelijk toe te passen soorten zijn zomereik, winterlinde, grauwe en zwarte els, ruwe berk, zachte berk en haagbeuk als boomsoorten en struiken als grauwe wilg, kardinaalsmuts, vuilboom, gelderse roos, meidoorn en zwarte bes. Deze opsomming is niet volledig en definitief. De uiteindelijke soortenkeuze is afhankelijk van beschikbaarheid tijdens plantseizoen.

2.2.4 Beheer

De instandhouding van het gebied wordt geregeld in overeenkomst met toekomstige eigenaar. Bijlage bij de overeenkomst is een beheerplan. Het beheer wordt nog nader uitgewerkt, maar bestaat voor ruigte waarschijnlijk uit ongeveer twee keer per jaar maaien. Het beheer van de mantelzoom bestaat uit verwijderen boomvormers elke zoveel jaar en eventueel afzetten. Bij het beheer van het bos wordt ingezet op het voorkomen gevaarlijke situaties.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Algemeen

Bij voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' van de gemeente Berkelland. Aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wordt in paragraaf 3.1.3 getoetst. Een wijziging naar de bestemming 'Natuur', zoals beoogt met voorliggend plan, wordt in overeenstemming geacht te zijn met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, omdat de wijzigingsbevoegdheid reeds in het kader van het 'moederplan' is getoetst aan dit beleid. Ter indicatie wordt navolgend wel ingegaan op de relevante regels uit de provinciale Omgevingsverordening.

3.1.2 Omgevingsverordening

De provincie Gelderland beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld en daarna meerdere malen geactualiseerd.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend wijzigingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'natuur en landschap', 'klimaatadaptatie', 'functies van water' en 'stiltegebieden' relevant.

Natuur en landschap

Op basis van de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening blijkt dat het noordelijke deel van het plangebied wordt aangemerkt als Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarnaast is een groot deel van het plangebied aangewezen als 'Beschermingszone natte landnatuur'.

Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. De GO heeft een dubbeldoelstelling: er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.

De kernkwaliteiten van de GO bestaan uit de aanwezige ecologische waarden, de ecologische samenhang met inliggende en aangrenzende natuur van het GNN (Gelders Natuurnetwerk), de geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid en de landschappelijke waarden.

Een ruimtelijke plan gelegen in een Beschermingszone natte landnatuur maakt geen functies mogelijk die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Nieuwe functies binnen de beschermingszone dienen te worden getoetst op hun eventuele negatieve effecten op de grondwatersituatie voor de natte landnatuur. Bij nieuwe functies moet met name gedacht worden aan bebouwing en andere vormen van verharding.

In paragraaf 3.2.10 wordt nader ingegaan op de toetsing van de provinciale regels voor wat betreft de GO en de Beschermingszone natte landnatuur.

Klimaatadaptatie

De verordening schrijft voor dat in een bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een bosgebied. Het initiatief zorgt voor het verminderen van hittestress in de omgeving door het aanplanten van bomen en andere vegetatie.

Functies van water

In de verordening is opgenomen dat de provincie, op verzoek en onder voorwaarden, afwijkingen van de waterfunctie (in dit geval Beschermingszone natte landnatuur) kan toestaan, wanneer dit noodzakelijk is voor de uitvoering van een project. Bijvoorbeeld omdat het project wordt vertraagd of het onacceptabele schade lijdt door het mislopen van subsidies, beschikbaarheid van grond, regelgeving of verlies van draagvlak.
In voorliggend plan is hiervan geen sprake.

Stiltegebied

In stiltegebieden is het verboden om een toestel (bijvoorbeeld een geluidsinstallatie, sirenes, airguns) te gebruiken dat het ervaren van de natuurlijke geluiden kan verstoren. Het is tevens verboden om zich met een motorvoertuig of bromfiets te bevinden buiten de openbare weg of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen (terreinrijden). Deze activiteiten zijn wel toegestaan in het kader van de bedrijfsmatige land-, tuin- en bosbouw, jacht en visserij en normaal onderhoud en beheer.

Voorliggend initiatief heeft betrekking op de realisatie van een bos. Er vinden geen activiteiten plaats die de stilte ter plaatse verstoren.

3.1.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020'

In artikel 39.2 is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos, landschapselementen en/of de natuur.

Indien de wijziging plaatsvindt in het kader van een vereiste compensatie in het kader van de Omgevingsverordening Gelderland, dan dient te worden voldaan aan de bepaalde voorwaarden.

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van een bosgebied in het kader van het provinciale uitvoeringsprogramma 'bomen en bos'. Het initiatief heeft geen betrekking op compensatie in het kader van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

3.2.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

Toetsing

Het omzetten van agrarische gronden naar gronden ten behoeve van een bosgebied betreft een “landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan” zoals genoemd in onderdeel D.9 van de bijlage van het Besluit m.e.r..

Bij de activiteit zijn twee relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of;
  • vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

Het plangebied ten behoeve van de ontwikkeling bedraagt circa 7 hectare. De activiteit valt daarmee ruim beneden de gestelde drempelwaarde, waardoor geen sprake is van een directe m.e.r.-(beoordelings)plicht. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit, wanneer deze onder de drempelwaarden zit, daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij het bepalen van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wordt, conform de Bijlage III van de Europese Richtlijn, ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken van het project

De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie in gebruik als akker-/landbouwgronden. Provincie Gelderland heeft de wens om de agrarische gronden in het plangebied om te zetten naar bos met struweel en zoom ruigte. Met het initiatief wordt invulling gegeven aan het uitvoeringsprogramma 'bomen en bos' van de provincie en wordt tevens voorzien in de verwezenlijking van het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

De plaats waar de activiteit wordt verricht

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Berkelland. Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Neede. Het plangebied ligt aan de kruising van de Hoge Broekdijk en de Aaftinkdijk. In het zuiden grenst het plangebied aan de Lage Broekdijk. De omgeving van het plangebied bestaat uit weiland, akkerland en bos, met onder andere twee nabijgelegen poelen. Aan de westelijke grens wordt het woonerf van Aaftinkdijk 2 gedeeltelijk omsloten door het plangebied. Hetzelfde geldt voor het woonerf van Lage Broekdijk 4 aan de zuidelijke grens. In de huidige situatie zijn de percelen in gebruik voor agrarische doeleinden.

Op 5,6 km afstand ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Stelkampsveld. Het plangebied ligt vlak naast het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en valt deels binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit betreft deelgebied 40: Noordijkerveld. Een groot deel van het plangebied is tevens aangewezen als 'Beschermingszone natte landnatuur'.

De kenmerken van het potentiële effect

Op grond van de kenmerken van het plan en de ligging, kan de realisatie van het klimaatbos in potentie de volgende (negatieve) effecten hebben:

  • invloed op waterhuishoudkundige situatie ter plaatse;
  • invloed op omliggende beschermde natuurgebieden;
  • invloed op archeologische waarden;

Waterhuishouding

In paragraaf 3.2.8 wordt nader ingegaan op de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. Uit de paragraaf komt naar voren dat het voornemen een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse heeft.

Beschermde natuurgebieden

In paragraaf 3.2.10 wordt nader ingegaan op de effecten van het initiatief op de omliggende beschermde natuurgebieden. In deze paragraaf wordt, op basis van onderzoek, aangegeven dat er gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden geen negatieve effecten zijn te verwachten.

In de paragraaf wordt tevens aangegeven dat de bosontwikkeling goed aansluit op de ontwikkelingsdoelen van het GNN, de GO en de Beschermingszone natte landnatuur, waardoor er geen significante negatieve effecten zijn op de kernkwaliteiten ter plaatse.

Archeologische waarden

Door Hamaland Advies is in maart 2023 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd. Zie hiervoor tevens paragraaf 3.2.9. Op basis van de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied grotendeels verstoord is. De kans dat met de bodemingrepen archeologische waarden verloren gaan, wordt gering geacht. Het plangebied kan voor wat betreft het aspect archeologie worden vrijgegeven voor de voorgenomen bodemingrepen.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, als gevolg van de realisatie van een bos in het plangebied, kunnen worden uitgesloten. Het wijzigingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

3.2.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Dit plan maakt de ontwikkeling van een stuk bos mogelijk. De nieuwe functie wordt niet als gevoeliger aangemerkt dan de bestaande functie. Aangenomen kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor de nieuwe functie.

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft een inventarisatie uitgevoerd van openbaar beschikbare bodeminformatie. Hieruit blijkt dat er een vermelding is van een locatie die voorkomt in het Historisch Bodembestand. Daarin wordt aangegeven dat er sprake is van een demping (op basis van luchtfoto interpretatie) in de periode 1950-1973. De verwachting is niet dat dit heeft geleid tot een bodemverontreiniging.

Om voorgaande redenen kan een verkennend milieukundig grond- en grondwateronderzoek achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect bodem biedt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voorliggend wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van een bosgebied mogelijk. Een bos is niet geluidgevoelig. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Daarnaast geldt dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied die tot geluidshinder zouden kunnen leiden.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
De ontwikkeling van een bosgebied zal niet leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied. Door de omzetting van agrarische grond in gronden ten behoeve van een bosgebied zal het plangebied minder intensief beheerd worden. De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Het initiatief betreft het omzetten van agrarische gronden in gronden ten behoeve van een bos. Binnen het plangebied worden daarmee geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Een nadere toetsing kan daarom achterwege blijven.

Daarnaast worden met de uitvoering van het initiatief geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt.


Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied ligt in een omgeving die valt te karakteriseren als type ‘rustig buitengebied’. Een bosgebied betreft geen milieuhindergevoelige functie. Omgekeerd geldt dat het te realiseren bos ook geen hinder veroorzaakt.

De bestaande omliggende (agrarische) bedrijven worden niet beperkt door het initiatief. De provincie wil de gronden in het plangebied inzetten voor het bereiken van de bosopgave. De bosopgave is gesteld in het kader van het uitvoeringsprogramma 'bomen en bos', dat door de GS in december 2020 werd vastgesteld. Met dit initiatief wordt een bijdrage geleverd aan het bereiken van de bosopgave van 1.700 hectare. Er is dus ook geen sprake van het realiseren van nieuwe natuur in de vorm van Natura 2000-gebied, dan wel een voor verzuring gevoelig gebied in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.7 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (c.q. het Activiteitenbesluit) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Het initiatief betreft het omzetten van agrarische gronden in gronden ten behoeve van een bos. Een bos is geen geurgevoelig object. Een nadere toetsing aan het aspect geur is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.8 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Situatie plangebied

In de huidige situatie zijn de gronden ingericht als akker/landbouwgronden. Deze gronden worden met de ontwikkeling omgezet in bos. Het initiatief zorgt voor het verminderen van hittestress in de omgeving door het aanplanten van bomen en andere vegetatie. Tot slot zorgt de aanplant van een bos ervoor dat regenwater sneller in de bodem infiltreert. De bomen en planten zullen het regenwater opnemen en zorgen voor een bodem waarin water beter infiltreert.

De voornemen heeft een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.


Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld en de ligging van het plangebied, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er waterstaatkundige belangen zijn. Deze belangen zijn zodanig van aard en omvang dat overleg met het waterschap gewenst is.

Overleg

Het initiatief is voorgelegd aan het waterschap. In een reactie geeft het waterschap aan dat het omvormen van agrarisch gebruik naar bospercelen geen negatief effect op de waterhuishouding heeft. Er worden geen watergangen gegraven of gedempt en bestaande watergangen worden niet gewijzigd. Er wordt daarnaast geen verharding toegevoegd. De conclusie van het waterschap is dat het waterbelang gering is. Een verder advies van het waterschap is daarom niet nodig.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.9 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Door Hamaland Advies is in juli 2023 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Bureauonderzoek

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied gelegen is in het dekzandlandschap van de Gemeente Berkelland en het overgrote deel van het plangebied is gekarteerd als dekzandwelving. De rest van het plangebied is gekarteerd als een dalvormige laagte. Hierop zijn veldpodzolgronden, beekeerdgronden en laarpodzolgronden ontstaan. De combinatie van de twee geomorfologische eenheden zijn erg gunstig voor de kans op het aantreffen van archeologische resten. Deze overgangen van hoog naar (natte) laagtes (een gradiëntzone) waren ideale plekken voor zowel jagers- en verzamelaars als landbouwende samenlevingen van het Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen. De hogere delen konden gebruikt worden als nederzettingslocatie nabij water. In de lagere delen kunnen off-site resten en (rituele) deposities aangetroffen worden. Er geldt een middelhoge verwachting voor de bovengenoemde periodes. Voor de periode Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd geldt ook een middelhoge verwachting door de nabijheid van een historisch erf. In de omgeving van het plangebied zijn nog weinig archeologische vondsten bekend, wel blijkt uit een onderzoek ten noorden van het plangebied dat de C-horizont zich erg dicht onder het oppervlak kan bevinden, vanaf circa. 35 cm -mv.

Door de ontginning van de heide en de agrarische bewerking vanaf de late 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw kan de bodem verstoord zijn geraakt tot een (ploeg)diepte van maximaal circa. 30-50 cm -mv. Of dit ook het geval is, is op voorhand niet in te schatten.

Verwacht wordt dat de vondstverspreiding van alle materiaalsoorten middelhoog zal zijn. Voor de gehele periode geldt een lage vondstdichtheid. Vondstmateriaal kan bestaan uit aardewerkfragmenten, verbrande leem, bewerkt en onbewerkt vuursteen, houtskoolfragmenten, slakmateriaal en fosfaten.

Booronderzoek

Op basis van de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied grotendeels verstoord is. De (zwak ontwikkelde) B-horizont die in vier boringen is aangetroffen, heeft zich pas in de 19e eeuw kunnen ontwikkelen, nadat het gebied volledig ontgonnen was. Cultuurlagen ontbreken in dit drassige gebied. Dat het voorheen ook een drassig gebied is geweest blijkt ook uit de toponiemen Lage en Hoge Broekdijk (broekland omgeven door verhoogde wegen die meestal alleen in de zomer goed toegankelijk waren). Hamaland Advies adviseert daarom om het plangebied vrij te geven voor de geplande ontwikkelingen. De kans dat met de bodemingrepen archeologische waarden verloren gaan, wordt gering geacht. Het advies van Hamaland wordt onderschreven door de gemeente Berkelland. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Het plangebied kan voor wat betreft het aspect archeologie worden vrijgegeven voor de voorgenomen bodemingrepen.

Naar aanleiding van het voorgaande wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' (artikel 29.5.1) en 'Waarde - Archeologie 6' (artikel 30.5.1) van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' om deze bestemmingen in het plangebied te laten vervallen en van de verbeelding te verwijderen.

Cultuurhistorie

Naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten is het ook van belang om cultuurhistorische waarden in kaart te brengen bij ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente Berkelland heeft een 'Cultuurhistorische waardenkaart' vastgesteld. Het plangebied ligt buiten diverse historische zones. Op deze kaart worden verder twee meldingen gemaakt van cultuurhistorische objecten, elementen, structuren of andere cultuurhistorisch relevante zaken rondom het plangebied.

Op navolgende kaart is het plangebied te zien (omrand met gele arcering) met daarbij de nabijgelegen cultuurhistorische monumenten (de rode markers).

afbeelding "i_NL.IMRO.1859.WPBGB20230004-0100_0006.jpg"

Cultuurhistorische kaart plangebied

Ten westen van het plangebied ligt het cultuurhistorische monument Boerderij 'De Nieuwe Renger'. Het complex geeft mede door de nog aanwezige interieuronderdelen een goed beeld van het agrarische leven in de Achterhoek in de vroege 20e eeuw. De boerderij komt uit 1920 en heeft later twee aanbouwingen gekregen. Het complex bevindt zich aan de Boshoek 2 te Gelselaar.

Noordoostelijk van het plangebied ligt het gemeentelijke monument 'Eenroedige hooiberg'. De hooiberg heeft cultuurhistorische waarde omdat deze een beeld geeft van de wijze waarop rond het begin van de 20e eeuw de opslag van hooi op kleinschalige wijze plaats vond. Daarbij is de hooiberg tevens een voorbeeld van jongere hooibergen, ontwikkeld vanuit het al lange tijd in gebruik zijnde éénroedige hooibergtype. Het monument ligt zich aan de Benninkdijk 5 te Neede.

Op deze kaart worden verder geen melding gemaakt van cultuurhistorische objecten, elementen, structuren of andere cultuurhistorisch relevante zaken in het plangebied.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.10 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.


Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in april 2023 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door verkeer en het eventuele gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. De aanplant van de bomen zal echter handmatig plaatsvinden en de grond zal niet worden afgegraven, waardoor het gebruik van werktuigen uiterst beperkt is. Bovendien is de tijdelijke depositie in deze realisatiefase niet significant ten opzichte van de voorafgaande depositie door het gebruik van de locatie als landbouwgrond. Er vindt dus geen toename van stikstofdepositie plaats ten gevolge van de realisatiefase. Een voortoets stikstof met AERIUS-berekening in het kader van de realisatiefase kan daarom achterwege worden gelaten. Daarnaast resulteert de ontwikkeling van bos na de ingreep niet in een toename van het aantal verkeersbewegingen. Er zal dus ook geen toename van stikstofdepositie plaatsvinden in de gebruiksfase. Een voortoets stikstof met AERIUS-berekening voor de gebruiksfase is daarom eveneens niet noodzakelijk.

Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone en Beschermingszone natte landnatuur

Het plangebied ligt vlak naast het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en valt deels binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) en de Beschermingszone natte landnatuur. Dit betreft deelgebied 40: Noordijkerveld. De bosontwikkeling sluit goed aan op de ontwikkelingsdoelen van het GNN, de GO en de Beschermingszone natte landnatuur, waardoor er geen significante negatieve effecten zijn op de kernkwaliteiten van dit deelgebied.

Houtopstanden

De alleenstaande eik zal behouden blijven. Daarnaast is er in tegenstelling tot houtkap juist sprake van bosontwikkeling. Een kapvergunning is daarom niet nodig.

Soortbescherming

Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten geconstateerd. Het kan wel zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene diersoorten op de locatie voorkomen. Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). Handelingen die nadelige effecten hebben moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is moeten maatregelen worden genomen om negatieve effecten te beperken of ongedaan te maken. Overigens moeten de werkzaamheden plaatsvinden buiten het vogelbroedseizoen omwille de aanwezigheid van algemene broedvogelsoorten.


Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

3.2.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Met het initiatief is geen sprake van een ontwikkeling met een verkeersaantrekkende werking of een parkeerbehoefte.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' van de gemeente Berkelland. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om gronden met de bestemmingen 'Agrarisch en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur'.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het geldende bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het 'moederplan' (Buitengebied Berkelland 2020) van toepassing zijn op de gronden binnen onderhavig plangebied.

Voor het hele plangebied geldt de bestemming 'Natuur'. Daarnaast zijn, conform het geldende bestemmingsplan, de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - stiltegebied', 'overige zone - ammoniakbuffergebied', 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'vrijwaringszone - radar 2' opgenomen.

De regels van de bestemming en de gebiedsaanduidingen zijn opgenomen in het moederplan. Voor een inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen, wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied Berkelland 2020' van gemeente Berkelland.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Met de bosontwikkeling is geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Om die reden hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

De gronden in het plangebied zijn in eigendom van Provincie Gelderland en zullen ook door de provincie worden ontwikkeld. Provincie Gelderland heeft hiervoor budget gereserveerd. Met het initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Overleg

In de winter van 2023 zijn met omwonenden keukentafelgesprekken gevoerd. Uit deze gesprekken zijn een aantal punten naar voren gekomen waar in het initiatief rekening mee wordt gehouden. Deze maatregelen versterken daarnaast ook de biodiversiteit. Het gaat om de volgende punten:

  • In de directe omgeving van de bospercelen worden paarden gehouden. Bij de aanplant van eik en eventueel esdoorn opletten. Deze soorten niet nabij de huispercelen aanleggen en dus alleen bij voorkeur in het midden van het perceel.
  • Aandacht voor de huidige waterhuishouding, met name vanwege de waterhuishouding nabij de huispercelen.
  • Bij de woning aan de Aaftinkdijk wil men de toegang vrijhouden tot de mestvaalt en moet schaduwwerking op zonnepanelen beperkt blijven.

Op 10 mei 2023 heeft er een informatieavond plaatsgevonden. Tijdens de bijeenkomst werden hoofdzakelijk suggesties gedaan en vragen gesteld over de thema's beplanting, wateroverlast, verkoop van de gronden, aanrijdingen met wild, de invloed van het Gelders Natuurwerk (op ontwikkelingen in de omgeving) en toegankelijkheid.

Naar aanleiding van de informatieavond en de gesprekken met de omwonenden is het inrichtingsplan aangepast. Dit heeft onder ander geleid tot het aanpassen van beplantingstroken en toepassen van afrastering en takkenrillen om toetreding van het terrein en aanrijdingen met wild proberen te voorkomen.

Over de invloed van het Gelders Natuurnetwerk kan worden aangegeven dat het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking heeft. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn buiten de gronden van het Gelders Natuurwerk.

5.3.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 27 juli 2023 tot en met 6 september 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het College van burgemeester en wethouders. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.